Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen
Afbeelding van De sneeuw van weleer. JeugdherinneringenToon afbeelding van titelpagina van De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De sneeuw van weleer. Jeugdherinneringen

(1987)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 53]
[p. 53]

Het zwarte weggetje

een mens wordt als miljonair geboren maar hij bemerkt het te laat. Een kind bezit nog alles, het grijpt vanuit zijn wieg naar de maan, speelt met weggegooide sigarettendoosjes en conservenblikjes, wandelt door polders en langs sloten alsof dat alles voor hem ter plaatse werd aangelegd. Eerst als wij iets willen bezitten is het niet langer in absolute zin van ons, want vanaf dat moment kan het van ons worden afgenomen en is het uit zijn paradijselijke staat geraakt en een betrekkelijk en bedreigd voorwerp geworden. Bezit lijkt winst, maar is in wezen verlies. Men ruilt eenvoudig iets dat men bezitten wil voor alles wat men heeft en is daarmee uit zijn status van miljonair verdreven.

 

Voor ons kinderen van Amsterdam-Oost, wonende in de Indische buurt, was de wereld nog van ons en het materiaal waarmee wij speelden bestond uit gevonden voorwerpen. Een van onze meest geliefde spelen was een primitief kaartspel, waarvan de kaarten sigarettemerken waren. Wij waren dikwijls op zoek naar lege sigarettendoosjes, die wij verscheurden en waarvan wij de voorkanten bewaarden (het zilverpapier bewaarden wij ook, het werd later samengeplet tot een grote bal van zilver en ging naar de missie). Het spel zelf was zeer kinderlijk en miste eigenlijk alle raffinement. Bezaten wij een vijftig of honderd sigarettemerken, dan zetten wij ons getweeën of gedrieën op een stoep en gingen kaarten, dat wil zeggen, wij legden de bovenste van onze stapel kaarten, waarvan slechts de achterkanten zichtbaar waren, op de stoep, de partner deed hetzelfde en dit bleef duren zolang de kaart die bijgelegd werd verschilde van zijn voorganger. Maar was de

[pagina 54]
[p. 54]

kaart bij toeval hetzelfde als zijn voorganger, dan was de speler die de laatste kaart had gelegd de gelukkige bezitter van de hele stapel geworden.

Er waren bezitters van honderden sigarettemerken, men kon ze ruilen: een aantal exemplaren van een veel voorkomend voor één zeldzaam merk. Turkse sigarettemerken en Egyptische merken lagen toen nog veelvuldig op straat, naast Virginia-merken als Chief Whip en Players, het laatste verlucht met een Engelse matroos in de omlijsting van een reddingsboei. De man was, naar ik jaren geleden in een dagblad las, naar het leven gekonterfeit. De dag waarop hij op hoge ouderdom stierf stond zijn jeugdig portret afgebeeld in de krant en daarnaast de oude verschrompelde man die hij in negentig jaar tijds geworden was.

Bijna driekwart eeuw had het model verder geleefd naast zijn onveranderlijke afbeelding op het sigarettemerk, en ik vraag mij af of het hem niet een trauma bezorgd heeft, al deze jaren al deze toverappels van de jeugd her en der verspreid op het wegdek te zien zonder er nog ooit van te mogen proeven.

De sigarettemerken lagen des zomers bij voorkeur in de droge straatgoten naast verloren geraakte knikkers, stuiters en andere begerenswaardigheden. Ik herinner mij nog zeer goed de zoete tabakslucht die aan de toppen van onze vingers bleef hangen bij het verzamelen van de sigarettemerken, een geur die ik altijd heerlijker gevonden heb dan de smaak van de sigaret - later. Nu nog als ik op zomerzonnige dagen door de straten van de Indische buurt loop ruik ik hoe het straatdek deze zoete tabakslucht uitwasemt, vooral na een korte bui zomerregen. Een geur die nagenoeg niets te maken heeft met de smaak van de sigaret die men toevallig rookt. Ik moet natuurlijk toegeven dat de Amsterdamse straten vandaag bij vlagen een afschuwelijke stank van honde-uitwerpselen verspreiden, daarvoor zijn zij overigens wereldberucht. In mijn jeugd betrachtte men nog een zekere decentie, honden deden hun behoefte in de aarde rond de olmebomen die een straat sierden

[pagina 55]
[p. 55]

en wier voet vaak door een keurige rand van steen omgeven was. Mosselschelpen en de okerkleurige harnasjes van gepelde garnalen deponeerde men in bepaalde vaste straathoeken, in kranten verpakt, al werden deze des nachts steevast door katten opengeklauwd. Ook dit soort afval stonk, maar het was een vertrouwde stank van etenswaar, die ooit genoten was. Het lekkere was weliswaar niet lekker meer, maar de herinnering eraan bleef onderbewust bestaan.

 

Wij kregen nooit meer dan wat kleingeld van familieleden die op bezoek kwamen, en daarvan werd een tol gekocht of een handvol knikkers en stuiters. Waarschijnlijk omdat knikkers met geld gekocht werden was het knikkerspel veel agressiever dan de minder ‘kapitalistische’ spelen, vooral als men met een zilverkleurige loden kogel zoveel mogelijk door de betrokkenen ingelegde knikkers uit een ‘kuiltje’ moest mikken. Wie geluk had, had na een partijtje een zak vol knikkers (er bestonden linnen knikkerzakken die met een koord geopend en gesloten werden). De spanning bij het spel was te snijden, menige knikker werd door de zwaarte van de ‘zilveren’ kogel verbrijzeld, maar als de pot vol was en de bliksem van de ‘zilveren’ kogel sloeg raak, dan voelde de winnaar van het spel zich koning.

 

Onmiddellijk voorbij ons huis lag de vrije wereld van de natuur voor ons open, waar niets te koop was maar alles te bezien en voor de verzamelaar voor het oprapen. De opgespoten terreinen lagen vol schelpen in allerlei kleur en grootte, klein en roze als de nagels aan een kinderteen en langwerpige roomgele, fijngekartelde, die wij muizetanden noemden. Ook lagen er grote blauwe schelpen als toegeloken oogleden van oude vermoeide dames, slakkehuizen in grote verscheidenheid, waartussen soms een uiterst klein kinkhorentje verdwaald was, als de naaldfijne minaret van een oosterse moskee.

Vlak daarachter werd het land groen, sloten verschenen en

[pagina 56]
[p. 56]

grillig gevormde wilgen, de sloten waren omzoomd met hoog gras en bevolkt met salamanders, allerlei vreemdsoortige larven van insekten en torren. En o de waterkevers, die ademhaalden met hun schilden, door hun achterlijf boven de waterspiegel te houden. Onze aquaria waren gevuld met al dit gedierte, van kikkervisjes tot zoetwaterslakken. Rupsen, vlinders, kevers, alles was van onze gading en werd opgeborgen in schoenendozen of lege jampotten.

Het meest geheimzinnige gebied tussen ons huis en de zee was het joodse kerkhof, gelegen aan het zwarte weggetje - deze laatste benaming alleen al was geladen met betekenis van mogelijke dreiging. Op het kerkhof plukten wij bossen geurige vlier en keken verbaasd naar het onleesbare Hebreeuws en de Davidster op de verzakte en omgevallen grafstenen. Eenmaal opende ik er de deur van een kleine houten schuur, die te midden van de wildverspreide zerken lag, en bleef ademloos van schrik toekijken. Het schuurtje was geheel gevuld met schedels en beenderen, zij lagen er in zulk een overvloed, dat men er een meterslange dodendans van Dürer mee kon formeren. Voor het eerst drong het toen tot mij door dat dit alles ook in mij aanwezig was - schedel, botten en beenderen - en dat het slechts in mij sluimerde om eens te ontwaken als zaad dat weer ontkiemen zou bij de verrijzenis des vlezes.

 

Een groot deel van mijn jeugdervaringen had te maken met doodsbesef, misschien omdat mijn vader zo vroeg stierf - hij zou nu honderd jaar geweest zijn - ik was twaalf toen hij stierf. Zijn sterfdag was de zwartste dag in mijn jeugd. Jaren nadien herleefde hij nog in mijn dromen, als de geest van Hamlets vader, maar hij vroeg niet om wraak. Soms herkende hij mij in het geheel niet, dan weer verbaasde hij zich met mij over het belachelijke feit dat wij beiden in de waan verkeerd hadden dat hij dood geweest was. Hij was dan naar een onbekend land geweest of had zijn geheugen verloren en al die tijd de weg

[pagina 57]
[p. 57]

naar huis niet terug kunnen vinden. Nu, na een halve eeuw, duikt hij nog soms in mijn dromen op en het grote probleem dat zich dan tussen hem en mij afspeelt is waar hij al die tijd vertoefd heeft. Hij weet daarop evenmin een antwoord te geven als ik en maakt een verwezen, eindeloos verdrietige indruk, waarbij hij niet mij, maar ik hem moet troosten, hij gedraagt zich als een schim uit de onderwereld van de Odyssee en nog lang nadat ik ontwaakt ben, word ik bedrukt door een gevoel van beklemming. De vroege dood van mijn vader moet mij reeds jong met de vele verschijningsvormen van de dood in aanraking gebracht hebben. Ik had daar als kind een aparte neus voor. Ik vond en verzamelde schedeltjes met een voor een kind ongebruikelijke ijver. Paardetanden en koeiekiezen, snijtanden van honden en katten, muize- en musseschedeltjes, dat alles bevond zich in mijn rariteitenkabinet. Bewuste omgang met wat dood was, dwalen over kerkhoven als over gebieden waar ik iets verloren was of iets te zoeken had, maakten deel uit van mijn vroegste jeugdervaringen; ik maakte deze dooltochten meestal alleen, het dodenrijk was voor mij een onbetwist niemandsland, mijn merkwaardige vondsten werden mij in ieder geval nooit door iemand betwist. Ik was er alleenheerser. Het kwam later allemaal als vanzelfsprekend tot uiting in mijn eerste gedichten in Het gevecht met de muze en Het zanduur van de dood en in de novellenbundel De zeemeerminnen.

In aloude tijden had de woedende Zuiderzee tweemaal de dijken bij Zeeburg doorbroken, er waren twee binnenwateren ontstaan, het Oude Diep en het Nieuwe Diep, winderige meren achter hoge, groene of gele rietkragen. Er was daar zelden iemand te vinden, maar ik dwaalde er dikwijls, op zoek naar dode vogels of krengen van honden en katten, die zacht schommelend in de rietkragen dreven. Ik trok dan mijn schoenen en kousen uit en haalde de stoffelijke overschotten aan land, alwaar ik ze begroef, en waarna ik met een merkteken de plaats aangaf waar ik ze begraven had. Het waren vaak half-

[pagina 58]
[p. 58]

verteerde lijken, die een ondefinieerbare bleke stank rond zich verspreidden en waaruit grote scharen waterdieren en doodgravers kropen, die zwart en waanzinnig rondtolden op de bleke kadavers. Later groef ik ze weer op om de schedels en beenderen aan mijn collectie toe te voegen, zij waren dan vaak verre van ‘tot op het been’ gebleekt en bevatten nog restanten vlees of plukken haar.

Eens betrapte mijn moeder mij erop dat ik een katteschedel onder de kraan in de keuken schoon waste, en waarschijnlijk denkend aan infectie sprak zij mij waarschuwend toe: ‘Weet je dat je daarvan dood kunt gaan?’ Die woorden drangen met zulk een verpletterende kracht in mij door dat ik lange tijd geloofde dat ik de dood voortaan in mij meedroeg. Ik ben er zelfs zeker van dat dit gevoel mij nooit geheel verlaten heeft. Altijd, waar ik ook wandelde en liep - door bossen, over heide of langs plassen - altijd verwachtte ik, een lijk van een mens te zullen vinden. Misschien is dat wel een gevoelen dat iedere levende in zekere mate bezit. Eens, vreest hij, kruist zijn pad onherroepelijk een dode. Maar hoe dan ook: ik heb er nooit een gevonden. Ik had er reeds een gevonden. Het was mijn te vroeg gestorven vader.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken