dit onder ogen zou komen. In die zin oefende zij een preventieve censuur op mij uit. Ik liet tegenover haar mijn mening even gemakkelijk varen als mijn vader dit voordien gedaan had. Bogen wij voor de starheid van haar levensovertuiging? Of wilden wij de klippen van onenigheid omzeilen?
Om twistgesprekken en geschillen te voorkomen begon ik hoe langer hoe meer het huis te vermijden.
Voor zij de laatste adem uitblies, richtte zij zich nog eens op in bed en keek mij met stralende ogen aan. Toen smeekte zij: ‘Jongen, je zult toch een trouwe zoon van de heilige moederkerk blijven?’ Ik beloofde het haar. Wat kon ik anders doen?
Steeds minder had ik haar bezocht. Nu, na haar dood, droom ik menige nacht dat ik naar haar op zoek ben, in het oude huis. Om haar de waarheid te vertellen. Maar ik raak steeds weer verstrikt in groot stadsgewoel en mensenmassa's, waardoor ik haar niet bereiken kan.
Moeder werd eenennegentig jaar. Ik stond aan haar sterfbed. Men wilde haar been afzetten, maar ik verzette mij daar resoluut tegen.
Ik was even in de ziekenhuistuin gaan lopen. Toen ik terugkwam was zij gestorven. Ik boog mij over haar heen. De blaasjes van haar laatste adem stonden nog glinsterend in haar mondhoeken. Ik tilde het beddelaken op. Haar linkerbeen zag geheel blauw, alsof het met verse inkt besprenkeld was.
Het moet gestorven zijn, uren voordat zijzelf gestorven was. Ik keek uit het raam, het was begonnen te sneeuwen, een fijne korrelige sneeuw bedekte het asfalt, behalve daar waar zojuist de wagens der geneesheren geparkeerd hadden gestaan. In het licht van de booglampen zag ik de leegte van de dood, zwart op wit, voor mij in kaart gebracht.
Voor ze stierf had moeder haar levenslange strijd om naast mijn vader begraven te worden, tot een goed einde gebracht. De parochiepastoor had het indertijd nodig geacht mijn vader de gewijde aarde van een katholiek kerkhof te weigeren. Hij