Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lotgevallen van een voetbalschoen (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lotgevallen van een voetbalschoen
Afbeelding van Lotgevallen van een voetbalschoenToon afbeelding van titelpagina van Lotgevallen van een voetbalschoen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.73 MB)

Scans (15.51 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lotgevallen van een voetbalschoen

(1924)–George van Aalst–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 201]
[p. 201]


illustratie

Hoofdstuk XVI.
De tweelingen vermist!

Het was op het einde van die lange, lange zomervacantie, dat het oog der tweelingen andermaal viel op Key en Pil.

Het edel broederpaar had in die lange, lange zomervacantie zooveel kattekwaad uitgehaald, dat ze op het laatst zelf niet meer wisten, wat ze nu nog eens doen zouden.

In één van die vertwijfelende oogenblikken viel de blik van Jantje op Key en Pil, want nog steeds scharrelden ze gaarne op de kamer van Flip rond, waar zooveel prettige herinneringen lagen.

‘Laten we gaan voetballen.’

‘Waar?’ vroeg Fritsje.

‘In den tuin!’

En Fritsje was er al voor klaar.

Fluks hadden de beide adspirant-voetballers de schoenen van Flip over hun gewone schoenen aan.

Het was een netelige kwestie voor Key en Pil.

Key zat over den rechterschoen van Fritsje en Pil idem over dien van Jantje.

Eerst werd in den tuin de schutting onder vuur genomen.

Daar was spoedig de pret af, want al kon je fijn hard trappen met zoo'n voetbalschoen van je ouderen

[pagina 202]
[p. 202]

broer over je gewonen schoen, toch was de heining te taai om kapot te trappen.

En nadat ze nog een beetje heen en weer getrapt hadden, naar elkaar toe, wees Fritsje veelbeteekenend op de duivenkooi.

Doch zelfs Jantje twijfelde of een voorwerp, dat zoo dicht bij de groote serreruiten stond wel voor mikpunt hunner jeugdige voetbalondernemingen mocht gebezigd worden.

Toch was het iets moois, zoo'n duivenkooi op een paal.

Maar die ruiten...!

Tenslotte werd er toch besloten om ieder aan een verschillenden kant op de duivenkooi te mikken.

Het was een te fraai mikpunt.

Jantje zou dan de ruiten meteen bewaken door de ballen van Fritsje tegen te houden.

Bij de eerste salvo's gingen natuurlijk uit alle poortjes de duiven van Flip klapwiekend op de vlucht.

De arme dieren begrepen blijkbaar niets van deze vijandelijke kanonnade tijdens hun vredige middag rust.

En op den dakrand bleven ze roekoeënd zitten met zware kroppers omlaag blikkend en aanschouwend, hoe Jantje en Fritsje glimmend van pret voort gingen hun treffers op de duivenkooi te lossen.

Het ging lang goed.

Doch Jantje en Fritsje gingen hoe langer hoe vermeteler trappen.

En dat kòn op den duur niet goed blijven gaan.

Hoe het zij! Of het kwam doordat de oude reputatie van hardtrappen weer vaardig werd over Key en Pil of dat de paal, waarop de duivenkooi stond te dun, dan wel vermolmd was.

In ieder geval stortte na een uur van pret de heele duivenvilla omlaag en terwijl Jantje in een regen van guano gehuld werd, ging het heele geval met groot geraas door een fraaie serreruit heen.

[pagina 203]
[p. 203]

Verschrikt keken de tweelingen de zonderlinge illustratie van hun eerste voetbaloefeningen aan... Eén oogenblik maar.

Want toen hoorden ze iemand snel de trappen afhollen.

Dat gaf hen hun tegenwoordigheid van geest terug en nergens anders heen kunnende vluchten, sloten ze zich maar gauw op in het turfhok.

Daar zaten ze tenminste veilig voor 't oogenblik.

Nog maar even waren ze binnen of de meid kwam den tuin in.

Ze hoorden iemand een gil geven en daarop direct weer naar binnen gaan.

Fritsje waagde het even om het hoekje van de deur te kijken, maar hij trok z'n hoofd ijlings naar binnen, want in de keuken kwam mama aan achter Grietje.

‘Verschrikkelijk,’ hoorden ze mama zeggen.

‘O, mevrouw, daar ligt zoo'n vuile bal,’ zei Grietje.

‘We zijn er bij,’ zei Jantje somber.

‘Stom om dien bal te laten liggen.’

‘Dat hebben die deugnieten 't gedaan,’ concludeerde mevrouw, ‘Grietje zoek ze op, zeg, dat ze onmiddellijk bij me moeten komen.’

‘Jawel, mevrouw.’

Grietje ging zoeken en de tweelingen hoorden nog wel een kwartier lang in huis haar krijschende stem roepen:

‘Jantje en Fritsje, jullie moete bij mama komme!’

‘We gaan niet,’ besloot Fritsje.

‘Neen, we blijven.’

‘Al is het den heelen nacht.’

‘Ik durf nooit meer in huis!’

‘Ik ook niet.’

‘We moeten vast naar een verbeteringsgesticht.’

‘Pa heeft het gisteren nog gezegd.’

Deze conversatie, waaruit tevens blijken kan, dat

[pagina 204]
[p. 204]

papa Terlouw al met geduchte dreigementen de tweelingen had moeten inspireeren tot een beter leven, versterkte het tweetal in het voornemen hier te blijven zitten.

De uren vielen echter lang. En dat voor twee zulke woelwaters.

Als ze in den tuin hoorden loopen, dan zaten ze als muizen zoo stil.

Na vele uren - in hun schatting - kwam iemand met driftige stappen den tuin in.

‘zulke bengels,’ hoorden ze pa direct daarop zeggen, ‘maar nu zal ik ze toch ongenadig straffen.’

Bij dit vooruitzicht verbleekten de tweelingen reeds.

‘Hoor je het?’ vroeg Jantje angstig-fluisterend.

‘Ongenadig,’ knikte Fritsje.

En de angst hield hen in het turfhok.

 

Intusschen was in den huize Terlouw toch wel eenige ongerustheid omtrent de baldadige tweelingen en daar men ze nergens - niemand dacht aan 't turfhok - had kunnen vinden, begon men algemeen te denken, dat de tweelingen er vandoor waren gegaan.

Maar mijnheer Terlouw raadde de huisgenooten maar rustig te gaan eten, de deugnieten zouden vanzelf wel op komen dagen en... dan zou hun de straf niet ontgaan.

Het eten verliep.

Corrie en mama aten beslist minder.

Na het eten moesten Flip en Grietje gaan zoeken.

Om acht uur echter kwamen ze onverrichterzake thuis. Toen begon mama bijna te schreien:

‘Die arme kinderen, wie weet waar ze zitten.’

Grietje bewerkte een finale wolkbreuk door te zeggen:

‘Bij ons in de buurt heit een jongentje van zeven jaar z'n eige verdronke, omdat-ie bang was voor straf.’

[pagina 205]
[p. 205]

‘O, man, ik houd het niet uit.’

‘Ze komen best. Zoo'n vaart zal 't niet loopen,’ troostte pa Terlouw, maar 't ontging Flip niet, dat zijn vader zenuwachtig op z'n knevelpunten beet.

Corrie drukte haar gezichtje in een miniatuurzakdoekje.

Er werd opnieuw familieraad gehouden.

En nu togen ook papa en Corrie op zoek, nadat ooms en tantes, kennissen en buren opgebeld waren.

Mama bleef in droeve onzekerheid thuis.

Door het navragen aan alle kanten, ging het gerucht als een loopend vuurtje rond: twee jongetjes vermist.

De een vertelde het aan den ander met de gebruikelijke aandikkingen en waarschijnlijkheden.

Zoo wist de slager al gauw mede te deelen, dat ze waarschijnlijk verdronken waren en alles stroomde naar den slager.

Doch des anderen daags wist de kruidenier met zekerheid, dat de vermiste tweelingen gezien waren met een onbekenden man, die hen volgens den kruidenier natuurlijk vermoord had.

Er ging een rilling van medelijden door de buurt.

En de moeders haalden hun lievelingen naar zich toe en liefkoosden ze, blij, dat hun kind het vreeselijk lot der tweelingen niet getroffen had.

's Morgens al heel vroeg was een ontzaggelijke menigte getuige van een lugubre bezigheid van twee agenten, die op de geruchten uit den slagerswinkel aan 't dreggen gegaan waren.

De menschen rekten de halzen en de agenten gingen gestadig hun gang.

Telkens ging er een rilling door de menschenmassa als de dreg bleef vastzitten.

Toen er tenslotte een oude mand opgehaald werd, ging het van mond tot mond:

‘Ze hebben ze!’

Gelukkig was het niet waar.

[pagina 206]
[p. 206]

Aan de huisdeuren stonden vrouwen te praten hier en daar over het ontzettend wreede van zoo'n man om in koelen bloede twee knaapjes te vermoorden.

‘Je zal er vanavond wel wat van in de krant lezen,’ meenden ze.

En dat zou men.

Want de heer Terlouw had de zaak teneinde raad aangegeven aan de politie, die dadelijk alles in 't werk ging stellen om hen terug te vinden.

Het was een niet beschrijven nacht van ellende voor den huize Terlouw.

Mevrouw en Corrie liepen wanhopig met roodbekreten oogen door het huis rond, Griet veegde met haar boezelaar de oogen af, Flip beet zijn lippen stuk en huilde soms in een hoekje stil alleen, en papa zag heel bleek.

Wat hadden die tweelingen hun ouders angstig gemaakt.

Als ze dat eens in hun jeugdige onbezonnenheid geweten hadden, ze hadden - want zoo waren ze - gewis de ongenadigste straf doorstaan.

Maar ze verkeerden natuurlijk in de vaste meening, dat de heele familie nog woest was om die gebroken ruit.

's Morgens om zeven uur belde een agent.

De heele familie stormde naar de deur.

‘Zijn ze er?’

De agent deed heel gewichtig, alsof hij wel meer van de zaak wist, maar er nog niets over los wilde laten en vroeg om een signalement en een portret van de tweelingen.

Het portretje werd onder geween van den schoorsteenmantel gehaald en aan den agent overhandigd.

Het werd nu heel ernstig.

En de onzekerheid zou nog vele uren duren.

In dien tusschentijd ging de mare door heel

[pagina 207]
[p. 207]

Rotterdam, met de meest mogelijke criminieele onwaarschijnlijkheden omkleed.

 

En de hoofdpersonen van dien slapeloozen nacht?

Lang hadden ze na pa's dreigement zwijgend tegenover elkaar gezeten, ze hadden daarna nog eens overlegd, maar de een voor den ander durfde de veilige schuilplaats niet verlaten om onder de straffende hand eens toornigen vaders terecht te komen.



illustratie

Zoo verstreken de uren.

Het werd zelfs donker.

Maar de duisternis was niet zoo angstwekkend als de ‘ongenadige’ straf of een verbeteringsgesticht.

Tenslotte had den ze medelijden met elkaar en zichzelf gekregen en waren ze zoetjes gaan huilen, totdat hun oogjes rood zagen en hun wangetjes nat waren.

Begaan met elkaars lot had Fritsje zijn arm om Jantjes hals geslagen en Jantje den zijne om Fritsjes hals en hadden ze elkaar getroost:

‘Wees maar zoet.’

En aan het einde van al die ellende waren ze zoo heel, heel laat in slaap gedommeld:

Zoo lagen ze nog, toen Grietje om elf uur des anderen daags in het hok moest zijn.

De deur openende gaf Grietje een gil, die alle huisgenooten op deed springen en de tweelingen deed ontwaken.

[pagina 208]
[p. 208]

Het eerste wat Fritsje zei, was:

‘Verraden,’

‘Ongenadig,’ knikte Jantje.

Mevrouw snelde den tuin in:

‘Wat, waar, Grietje!’

‘Vermoord,’ stamelde Grietje, die in haar verbijstering en geïnspireerd door den kruidenier de argeloos slapende tweelingen voor de vermoorde knaapjes hield, waar Rotterdam nu zoo boordevol van was.

Op dit ontzettende, alle hoop aan 't moederhart ontnemende moment, traden de tweelingen nuchter en schoorvoetend uit het turfhok, Key en Pil nog aan hun voeten.

Verder werd er niets gezegd, want als een lawine vielen Corrie en mama op hen aan.

Er werd geweend en gezoend, gezoend en geweend.

Het was een ontzettende nacht geweest.

Maar de morgen was blij.

Natuurlijk werd den tweelingen de ongenadige straf vergeven, hoewel ze die volgens hun pa nu dubbel en dwars verdiend hadden. Maar hij was zelf te blij, dan dat hij mama het pleidooi om vergeving voor de tweelingen niet liet winnen.

En met iets heel teers in z'n stem vermaande hij de tweelingen om zoo iets nooit meer te doen.

Dat beloofden ze... gaarne.

De nacht in 't turfhok was ook voor hen een goede straf geweest, die ze zich zelf opgelegd hadden.

Over 't verbeterhuis werd niet meer gesproken en zelfs Flip vergaf hen het ongeoorloofde gebruik van Key en Pil.

Door al die vreugde was het te laat geworden om nog te verhoeden, dat 's avonds het portret en het signalement der twee op dit oogenblik meest besproken Rotterdammers, in de krant kwam.

Nu moest de heele familie lachen.

Wat stonden ze daar onnoozel en lief in die krant.

[pagina 209]
[p. 209]

Heel Rotterdam moest nu wel van de twee vermiste knaapjes gaan houden.

En Corrie en mama zoenden de jongens opnieuw.

Toen Fritsje zijn eigen signalement las, merkte hij tevreden op

‘'t Is toch niet goed, want ik had een voetbalschoen van Flip aan en dien hebben ze vergeten.’

‘En ik ook,’ wist Jantje.

Natuurlijk werd het heele geval ook door de pers, die zich niet straffeloos liet beetnemen door Jantje en Fritsje, bekend en weldra dacht Rotterdam heel anders over de ‘vermiste knaapjes’.

Daar bekommerden de tweelingen zich al bitter weinig om en als aandenken aan hun eerste voetbaltournooi met de duivenkooi, hebben ze altijd hun portret en signalement bewaard, mitsgaders het pakkende artikel:

 

TWEE KNAAPJES VERMIST!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken