Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het jongenskamp (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het jongenskamp
Afbeelding van Het jongenskampToon afbeelding van titelpagina van Het jongenskamp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.21 MB)

Scans (26.85 MB)

ebook (4.67 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Illustrator

Walter Heichen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het jongenskamp

(1915)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]


illustratie

Twaalfde Hoofdstuk.
Een avontuurlijke nacht.

Het was nacht geworden en nog steeds daalde de regen in stroomen neer. De kampklok sloeg twaalf uur, en juist was de galm van den laatsten slag uitgestorven, toen de jongens plotseling uit hun slaap opgeschrikt werden.

Een vreeselijke donderslag daverde door het heelal... de aarde dreunde... en duizendvoudig weerkaatst door bosschen en bergen rolde de slag naar verre verten... Dadelijk daarop daalde een striemende hagelbui neer.

‘'t Is ingeslagen!’ klonk het uit verschillende monden, en 't ging als een angstkreet door de slaapzalen. Herbert Kraft was dadelijk op de been en snelde langs de bedden.

[pagina 124]
[p. 124]

‘Sta op! Het onweert! Niet blijven liggen, jongens!’ riep hij. In minder dan geen tijd waren allen in de kleeren en kropen dicht bijeen in de tweede zaal.

‘Er is nog geen gevaar,’ sprak Herbert, ‘het onweer staat niet boven het kamp.’

‘Als het licht,’ zei Alex Stokvisch, ‘moet je tellen, tot de slag komt. Hoe langer je kunt tellen, hoe verder het onweer van ons af is.’

Weer sneed een helle vuurstraal door 't zwarte zwerk, bijna onmiddellijk gevolgd door een knetterenden donderknal...

‘Het is hier vlak boven!’ kermde er een, en verschillende jongens drukten het hoofd in hun kussen, om het vreeselijke bliksemlicht niet te zien. Fritz Fiddicke was zoo bleek als een doek en bad in stilte. Anderen weer zaten doodstil en durfden niet spreken.

‘Wees toch niet zoo kinderachtig bang,’ zei Joachim von Werthern rustig, ‘ik kijk er juist graag naar, als de bliksem zoo prachtig door de lucht schiet.’

Nauwelijks had hij dat gezegd, of een blauw-witte vuurstraal schoot langs de vensters en deed het kamp oplaaien in fellen bliksem-gloed. Weer ratelde een kèlderende slag... de jongens hielden elkander angstig vast. Maar nu eerst barstte het

[pagina 125]
[p. 125]

onweer in al zijn hevigheid lus. Onophoudelijk flitsten bliksemstralen zigzaggend over 't kamp, knalde de rateldonder, zweepten woeste hagelen regenvlagen de daken der kampgebouwen. Het was een verwoede krijg, dien de elementen in dien nacht met elkander voerden, een wanhopige worsteling tusschen licht en duisternis. Het hemelvuur zette den omtrek herhaaldelijk in hellen dagschijn, maar de koning der duisternis doofde weer onmiddellijk dat schitterblanke licht. En bij dien telkens òpschitterenden gloed zagen de jongens, hoe een groot deel der laag gelegen weide blank stond. Het water van de omringende heuvels en bosschen vloeide van alle kanten naar de breede beek, die thans in een woest voort-bruisenden stroom herschapen was!

Moedertje Stobbe kwam in de slaapzaal. Gedurende het onbeduidende eindje, dat zij van de eetzaal naar hier geloopen had, was zij doornat geregend. Zij kwam de angstige, bevende jongens wat moed inspreken. En tevens deelde zij aan Herbert mede, wat velen al gezien hadden, namelijk dat het water de geheele weide overstroomd had.

‘Als de regen niet ophoudt,’ sprak zij, ‘zullen over een paar uren ook de gebouwen onder loopen.’

[pagina 126]
[p. 126]

Herbert knikte.

‘Het wordt al minder,’ sprak hij. ‘Straks zullen we eens even poolshoogte nemen, Moedertje, geef ons maar een lantaarn. Je gaat toch mee, Joachim?’

‘Natuurlijk.’

Allengs trok het onweer af. Meer en meer dreunden de slagen verder van het kamp en na een kwartier zag men nog slechts aan het felle weerlicht aan den horizon, hoe verschrikkelijk daar ginds de oorlog werd voortgezet.

‘Komt,’ zei Herbert, ‘laten wij eens gaan kijken.’

De jongens zagen door de vensters het wapperende lichtje van den lantaarn zich over de weide bewegen en toen langzaam kleiner worden in de richting van het bosch. Na eenigen tijd keerden Herbert en Joachim, tot op het hemd natgeregend, terug.

‘Brrr! Het water wordt met bakken uit den hemel gegoten,’ zei Herbert, ‘en als het zoo blijft doorregenen, zitten wij morgen tot aan de knieën in 't water. Er is niets aan te doen, jongens, maar er moeten een paar van jullie een kanaal helpen graven voor het water, anders staat morgen het heele kamp blank.’

‘Ja, wij hebben al veel te lang gewacht,’

[pagina 127]
[p. 127]

zei von Werthern, ‘maar in dat vreeselijke weer konden wij het natuurlijk niet doen.’

De tien aanvoerders waren dadelijk bereid, aan het werk te gaan en ook Oscar Polterich en twee der oudste knapen boden zich aan. Met hun vijftienen traden zij naar buiten in den regen, haalden uit de speelzaal schoppen en spaden en lieten zich door Moedertje Stobbe nog twee lantaarns geven.

Eerst namen zij den stand van zaken eens op, om daarnaar hun verdedigingsplan in te richten. Het water was in dit geval de vijand, die een aanval op het Jongenskamp zou wagen. De weide stond nagenoeg geheel onder water, en waar deze toevloed van regen voldoende afwatering had in de beek, leverde hij voor de gebouwen geen gevaar op. Erger was het gesteld aan de zijde, waar de turnplaats gelegen was. Daar hadden zich rond de gymnastiek-werktuigen kleinere en grootere vijvers gevormd, en de immer aanhoudende regen deed vreezen, dat het water vooral aan die zijde de gebouwen zou bedreigen. Herbert Kraft beval nu, dat de jongens een dam zouden opwerpen, loopende van de verschansingen, om de turnplaats heen, tot aan het einde van de eetzaal.

Twaalf jongens begonnen dapper te graven

[pagina 128]
[p. 128]

en den dam op te werpen, drie lichtten er met hunne lantaarns bij.

Eensklaps liet Gerd von der Lage een kreet van pijn hooren. Hij wilde wat steenen verzamelen, om zijn dam een grootere stevigheid te geven en was daartoe wat verderop gegaan. Maar door de duisternis misleid, had hij in een kuil getrapt en daardoor zijn voet verstuikt. Dadelijk snelden eenige kameraden toe.

‘Wat is er?’

‘O, mijn voet! Ik heb hem verstuikt!’

‘Een natte doek er om, dadelijk!’ riep Herbert. ‘En draag hem naar zijn bed. Sla er telkens een nieuwen, natten doek om, Gerd.’

De jongen werd naar de slaapzaal gedragen en in zijn plaats een ander aan het werk gezet.

Langzamerhand vlotte de arbeid. De dam was nu voor een deel gereed en vooral de turn-plaats van een totale verwoesting gered. Nu bleef nog alleen het kleine stuk tusschen den achtermuur van de eetzaal en de beek over om af te dammen.

De jongens letten niet op den steeds neerstralenden regen, die hunne kleederen tot op het lijf doorweekte, zij werkten onvermoeid, tot ook dit laatste gevaar gekeerd was. Het Jongenskamp was beveiligd tegen overstrooming!



illustratie
Hoe de jongens zich binnenshuis vermaakten, als het buiten regende.


[pagina t.o. 129]
[p. t.o. 129]

En juist wilde August Stunzke den laatsten worp van zijn spade goed vasttrappen, waartoe hij boven op den dam sprong, toen het water met kracht kwam opzetten. Hoe het kwam, wist hij niet, maar opeens verloor August zijn evenwicht en tuimelde in het water. En hoewel daar de stroom niet zoo diep was, en hoogstens tot aan de knieën reikte, kon August niet op de beenen komen en dreef langs den dam met den snellen stroom mee.

‘Help! Help!’ schreeuwde hij.

Hans Deinhart, die het dichtst bij August gestaan had, miste opeens zijn makker, maar de ondoordringbare duisternis belette hem te zien, in welke richting August dreef.

‘Hier met de lantaarns!’ riep Hans. ‘Stunzke is in het water gevallen!’

Met deze woorden sprong hij, zonder zich te bedenken, in het water. Maar om sneller vooruit te komen, wierp hij zich voorover en zwom met snelle slagen in de richting, vanwaar het hulpgeroep kwam. Eindelijk bemerkte hij den drenkeling bij het zwakke licht van een lantaarn. In een paar slagen was hij bij hem en trok hem met kracht overeind. Spoedig hadden zij nu den dam bereikt en trokken in triomph naar de slaapzaal. Daar had Moedertje Stobbe voor de ijverige pioniers een lekkere, heete kop koffie klaar gezet.

[pagina 130]
[p. 130]

De jongens verwisselden van kleeren en kropen zoo spoedig mogelijk onder de wol, om voor ditmaal eens een uurtje langer in bed te blijven dan het reglement voorschreef.

Maar het kamp was gered, en Moedertje Stobbe was niet weinig trotsch op haar kranige jongens, die, zonder eenige hulp van buiten, zoo flink zichzelven konden redden!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken