Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het jongenskamp (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het jongenskamp
Afbeelding van Het jongenskampToon afbeelding van titelpagina van Het jongenskamp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.21 MB)

Scans (26.85 MB)

ebook (4.67 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Illustrator

Walter Heichen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het jongenskamp

(1915)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 150]
[p. 150]


illustratie

Vijftiende Hoofdstuk.
De vijand komt.

Het vroolijke leventje in het Jongenskamp ondervond door de oorlogsverklaring niet de minste onaangename stoornis. Integendeel, het vooruitzicht op een veldslag deed de kampbewoners met te meer ijver en toewijding de spieren sterken aan de turnwerktuigen. Staven en halters werden meer dan ooit gehanteerd, en zoo oefenden de jongens zich zooveel mogelijk in kracht en behendigheid, om beslagen ten ijs te komen, als de oorlog uitbrak.

Er was alleen een kleine verandering in den dagelijkschen dienst gebracht. In plaats van om 7 uur, had het avondeten om 6 uur plaats en daarna trokken de knapen op wacht. Er werd

[pagina 151]
[p. 151]

een heele keten voorposten uitgezet, ongeveer vijftig meter van elkander verwijderd. Die postenketen omringde het geheele kamp. Meldde één der posten den vijand, dan zou in een oogenblik tijds het heele postenstelsel ingetrokken worden en allen zich naar het bedreigde punt keeren. Na tienen werd er niet meer gewaakt.

‘Ha, ging het er nu vanavond maar eens op los!’ zei Oscar Polterich, die met Bodo Kästner een dubbelpost betrokken had. ‘Zie je nog niets?’

‘Neen,’ sprak Bodo ‘en 't zou eigenlijk veel beter zijn, als we de heele zaak trachtten te vermijden.’

‘Behoor jij ook tot de bangen?’ vroeg Oscar.

‘Heelemaal niet. Ik sta ook in 't zwarte register van de vereeniging. Maar ik ben bang, dat we na deze geschiedenis nooit meer naar 't kamp mogen.’

‘Dat ben ik niet met je eens,’ zei Oscar, ‘wij zijn naar het kamp gestuurd, om geheel op eigen beenen te staan. Nu worden wij door vreemden aangevallen. Het spreekt van zelf, dat het kinderachtig van ons zou zijn, om hulp te vragen. Neen Bodo, wij moeten de eer van het kamp hoog houden.’

‘Je kunt gelijk hebben,’ antwoordde Kästner.

[pagina 152]
[p. 152]

Op dit oogenblik kwam de aflossing: Erich Bellman en August Stunzke.

‘Je komt veel te vroeg,’ zei Oscar.

‘Nog is het dag!’ declameerde Erich, ‘dies moet het werk gedaan! Straks staat de arbeid stil, en 't uur van rust breekt aan. Hoe staat het daarboven?’

‘Nog niets van den vijand te zien!’ antwoordde Oscar, ‘en hoe gaat het beneden?’

‘Daar roept de plicht den man en wijdt hij zich zijn taak!’ sprak Erich, met tooneelgebaar naar het kamp wijzend.

‘Het is toch gemeen, dat ons prettig leventje zoo bedorven wordt,’ meende August Stunzke.

‘Troost u!’ sprak Erich Bellmann, ‘slechts hij verdient de vrijheid, die haar verovr'en kan.’

‘Ach, loop naar de Franschen met je eeuwige citaten!’ zei August. ‘Ik wou, dat die lummels vanavond maar kwamen, dan zouden we het ineens uitvechten.’

Toen Oscar door het dennen woud terugkeerde, herkende hij in een der aldaar geplaatste posten Fritz Fiddicke.

‘Haha! Fritsje!’ riep hij. ‘Moest je er ook op uit, jongen?’

‘Moèten?’ zei Frits. ‘Je weet toch, dat niemand

[pagina 153]
[p. 153]

gedwongen wordt, op post te gaan? Neen! Ik heb mij vrijwillig aangemeld!’

‘Dat is flink,’ zei Oscar. ‘Je stijgt bepaald in m'n achting, kameraad.’

‘Wat anderen kunnen, kan ik ook!’ zei Frits met een hooge borst.

Inderdaad had Fritsje moed gevat. Hij wilde door zijn kameraden niet als een lafaard beschouwd worden. Maar o, o, wat kostte het hem vaak groote wilskracht, om kalm te blijven en niet bij een of ander gedruisch in het bosch op de vlucht te gaan. Vooral tegen zonsondergang. Dan kreeg ons kereltje het vaak meer dan benauwd. Donker en ondoordringbaar lag het bosch voor hem, het gefladder van een uiltje, het kruipen van een insect over zijn hand vervulden hem met den grootsten schrik. Maar hij wist zijn angst te bedwingen en bleef op zijn post.

Op een gegeven oogenblik klonk gedempt het attentie-sein langs den postenketen.

‘Geeft acht.’

Een lange poos verliep, ieder doorzocht met scherpen blik het vóór hem liggend terrein. Maar een oogenblik later ging een tweede sein van post tot post:

‘Niets.’

De vijand kwam dien avond niet. De posten

[pagina 154]
[p. 154]

werden ingetrokken, alleen Herbert Kraft, Joachim von Werthern en Hans Deinhart surveilleerden nog een uur lang in den omtrek van het kamp, maar niets liet zich zien. Den volgenden avond na het avondmaal werden opnieuw de posten uitgezet. En nauwelijks lagen zij een half uur, of de dubbelpost aan den ingang van de kastanjelaan gaf het teeken:

‘De vijand wordt gezien!’

‘Als een loopend vuurtje vloog dit alarmsein langs de geheele posten-linie en dadelijk trokken de kampbewoners zich terug op de weide, waar Herbert hen verzamelde en in marschorde opstelde. Toen trok hij met zijn leger naar de kastanjelaan. De jongens waren gewapend met turnstokken en houten schilden. De laatste dienden om zich te beveiligen tegen de steenworpen van den vijand. Ze rukten dapper voorwaarts, goed geordend, flink in de pas. Links rechts, één twee! Het klonk alsof er een troep èchte soldaten marcheerde!

‘Halt!’ commandeerde Herbert.

Daar kwam een ordelooze bende slungels aan, deels gewapend met zweepen, deels met steenen en stokken. Toen zij de wèlgeoefende en voorbeeldig ordelijke, vijandelijke troepen ontdekten, stonden zij verbluft te kijken en bleven

[pagina 155]
[p. 155]

in aarzelende houding afwachten. Maar hun hoofdman Fedor vuurde hen aan.

‘Voorwaarts, mannen broeders! Geeft ze de volle laag!’ Een hagelbui van steenen daalde op de kampbewoners neer, maar een snel commando van Herbert deed de houten schilden omhoog gaan, die nu de steenen opvingen. Een spottend gelach steeg uit het leger der kampjongens op.

‘Halt!’ riep Herbert. ‘Ik heb jullie wat te zeggen!’

‘Ha! Het Jongenskamp wil zich overgeven!’ schreeuwde Albin, de slagersjongen.

‘Geen denken aan!’ sprak Herbert. ‘Ik bied jullie een eerlijken strijd aan, om de zaak te beslechten. Eén van jullie zal met mij, een ander met mijn kameraad von Werthern worstelen, en de winnende partij neemt bezit van het kamp!’

‘Niet doen, niet doen!’ riepen de aanvallers. ‘Dat zegt hij maar, omdat al de anderen bange wezels zijn, die een gevecht met ons niet aandurven!’

‘Je vergist je een beetje!’ zei Joachim, ‘het is maar een vriendelijkheid van ons. Want als onze jongens één uitval doen, slaan ze jullie heele rooversbende kort en klein!’

‘Ha! Wat een pochbaas! Wat een praatsmaker!’

[pagina 156]
[p. 156]

‘En ik!’ riep Oscar Polterich, ‘ik daag den lummel uit, die jullie oorlogsverklaring hier gebracht heeft. Ik ben hem nog een portie stokslagen schuldig, die hij dan van mij kan krijgen. Wie is dat geweest? Kom voor den dag!’

Maar niemand meldde zich aan.

De vijanden hielden krijgsraad. Dan traden opeens Albin, de slager, en Fedor, de metselaar naar voren. ‘Wij nemen de uitdaging aan!’ sprak Fedor, en met deze woorden stelde hij zich tegenover Herbert, terwijl Albin op Joachim von Werthern toetrad.

Een oogenblik later waren de knapen in een worstelstrijd verwikkeld, waarvan het resultaat nog niet te zien was. Herbert en Joachim hadden veel moeite, om de ruwe grepen hunner vijanden met beleid te doen mislukken. Als een slang draaide en gleed Joachim tusschen de armen van zijn tegenpartij door, zonder hem op een of andere manier aan te vallen. Maar het was hem er juist om te doen, den ander zooveel mogelijk af te matten, en daartoe spaarde hij zijn eigen krachten. Toen nu Albin al meer en meer teekenen van vermoeidheid begon te geven, achtte Joachim het geschikte oogenblik gekomen, om zijn tegenstander te overwinnen. Nauwelijks voelde hij één seconde zijn armen en handen vrij, of hij greep

[pagina 157]
[p. 157]

Albin met ijzeren vuisten aan en drukte hem langzaam achterover. De slagersjongen was te uitgeput om dien krachtigen druk weerstand te bieden en een oogenblik later lag hij met beide schouders op den grond.

Op dit zelfde oogenblik werd Herbert Kraft door een ruwen ribbestoot, die totaal ongeoorloofd was, bijna op den grond geworpen. Die gemeenheid besliste den kamp. Herbert liet nu het prachtigste staaltje van zijn kracht zien. Hij trad bedaard op zijn vijand toe, greep hem bij het middel en hief hem als een kind omhoog. Daarna draaide hij den spartelenden hoofdman. onder luid gelach der kampbewoners, om, legde hem kalm op den grond en zette zijn voet op diens borst.

Een daverend hoera, gevolgd door een vreeselijk gejouw en geschreeuw, weerklonk door het bosch.

‘Vooruit jongens, hakt er op in!’ riep de lange Heinrich, en eensklaps stormde de bende vooruit. Maar op 't zelfde oogenblik bleven ze ook weer staan.

Van uit de struiken trad Bob, de negerjongen, te voorschijn met den waterslang. Een flinke straal water spoot er met kracht uit, en dien richtte hij op den vijand.

[pagina 158]
[p. 158]

Wat was er gebeurd? In de speelzaal bevond zich ook een kleine, draagbare brandspuit. Die was door Bob en Moedertje Stobbe met haar dochter naar de beek gedragen, waar die het dichtst den kastanjelaan naderde. Met behulp van den langen brandslang was het nu mogelijk den vijanden op zulk een krachtig stortbad te onthalen.

De slungels wilden nog een oogenblik stand houden, maar elk hunner, die een stap waagde, kreeg onmiddellijk den krachtigen straal in het gezicht. Toen stieten ze een teleurgesteld gehuil uit en namen de vlucht onder het daverend hoerageroep der kampjongens.

Opeens klonk, wat verderop, een jammerlijk geschreeuw.

‘Ik was het niet! Ik heb het niet gedaan!’ schreeuwde een der aanvallers.

Oskar had zijn begelijder uit ‘De roode lantaarn’ te pakken en rekende even met hem af!

Zoo eindigde de eerste en laatste veldtocht, die de vereeniging ‘Doodshoofd’ tegen het Jongenskamp ondernam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken