Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruimeltje (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruimeltje
Afbeelding van KruimeltjeToon afbeelding van titelpagina van Kruimeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.43 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Illustrator

Pol Dom



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruimeltje

(1923)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]

Vijfde hoofdstuk.
Kruimeltje verneemt voor het eerst wie hij is. Wilkes vertelt.

Een half uur later holde Kruimeltje naar zijn nieuwen vriend Wilkes. Niet vol dartele pret, maar meer uit haastige zenuwachtigheid. Het plotselinge sterven van Vrouw Koster, het geheimzinnige doosje, de beklagende woorden van de buren en het onverwachte verlies van het woninkje, waar hij al z'n leven dan nog een ‘tehuis’ gevonden had, hadden hem heelemaal van streek gebracht. Hij had iemand noodig om zijn hart aan uit te storten, iemand, dien hij vertellen kon en hem misschien helpen wou. Daar was niemand anders dan baas Wilkes, de winkelier. Hijgend kwam hij het keldertrapje afhollen, stormde het winkeltje en dan de kamer in, waar zijn vriend zat te lezen en Moor bij de kachel lag te slapen.

Wilkes dacht eerst, dat Kruimeltje zoo uitgelaten was van pret, om hetgeen hij gezien had in de bioscoop en zei:

‘Zoo'n schik gehad... was het mooi?’

[pagina 33]
[p. 33]

Maar een blik op Kruimeltjes gelaat deed hem verbaasd opzien. ‘Jongen... wat is er gebeurd?’

‘O Wilkes... Vrouw Koster is dood...’

‘Dood? Zoo opeens? Wat is er dan met haar gebeurd?’

En Kruimeltje vertelde met horten en stooten van het ongeluk... van het plotselinge sterven van de vrouw, die hem tien jaren lang in huis had gehad. Weer vloeiden z'n tranen en Wilkes liet hem kalm uithuilen, wel begrijpend, dat het, ondanks het onaangename leven, dat Kruimeltje bij haar had gehad, toch nog een gemis voor den jongen was.

‘O het is mijn schuld,’ jammerde Kruimeltje. ‘Waarom heb ik ook niet die kolen voor haar uit den kelder gehaald... Dat moest ik altijd doen... en dan was ze niet zoo gevalle... enne ik heb haar altijd zoo gejudast en leelijke woorden gezegd... en geschopt en gebete... en ik ben maar een straatschooier en niemand wil met me te make hebbe... en nou is ze dood... nou is ze dood...’

‘Kom mijn vent,’ kalmeerde Wilkes hem, ‘daar is nou toch niets meer aan te doen en je hoeft jezelf er geen verwijten van te maken. Dat is heelemaal buiten jouw schuld gebeurd en vergeet niet, dat er geen mensch voor zijn tijd sterft. Misschien is het voor jou nog het beste en kan het een kans voor je worden, om een betere opvoeding te krijgen.’

Kruimeltje werd kalmer onder Wilkes' woorden en gaf hem het doosje, dat Vrouw Koster hem op haar sterfbed gegeven had.

‘En wat is dat?’ vroeg de winkelier.

‘Vrouw Koster gaf het mij...’

‘Zei ze er niets van?’

‘Nee... toen ik het had ging ze slape... en een half uur later kwam er een andere dokter en die zei, dat ze dood was.’

[pagina 34]
[p. 34]

‘Hm...’ mompelde Wilkes in zichzelf, ‘dat kon wel eens een oplossing van het geheim zijn.’ En toen tot Kruimeltje: ‘Zal ik het openmaken, jongen?’

‘Ja, daarvoor heb ik het meegebracht.’

Wilkes ontknoopte voorzichtig het blauwe lint, dat om het doosje gebonden was en opende het. Een brief en een medaillon was alles, wat het doosje bevatte.

Toen verbrak hij de enveloppe en nam er een papier uit, dat een trouw-acte bleek te zijn, vermeldende, dat HARRY VOLKER op den Veertienden Augustus 1910 gehuwd was met GERDA VAN DIEN, beiden wonende te Rotterdam.

Wilkes sprong op en sloeg met zijn vuist op de tafel.

‘Harry Volker!’ riep hij uit, ‘Harry Volker, de beste vriend, dien ik ooit op de wereld had... en jij bent zijn zoon, Kruimeltje... nou zijn we achter het geheim... Volker heet je, mijn jongen, net als mijn beste makker, Harry Volker...’

Kruimeltje keek zijn vriend met groote oogen aan, wist niet, wat hij zeggen moest.

‘Beste kerel was hij,’ vervolgde Wilkes, meer tot zichzelf sprekend dan tot den jongen. ‘Beste kerel, wat of er toch van hem geworden mag zijn?’

Eindelijk verbrak Kruimeltje het stilzwijgen.

‘Dus heb ik toch een vader?... net als de andere jongens?... en een moeder?... maar waar zijn ze dan, Wilkes?’

‘Wist ik dat maar... maar we weten nu tenminste, wie je bent en dat is al veel!’

Kruimeltjes oogen begonnen weer te schitteren... hij vergat zoowaar heel zijn verdriet omtrent Vrouw Koster.

‘Een vader en een moeder... gommes... wou, dat ze hier waren... moeder most zeker niks van

[pagina 35]
[p. 35]

me hebbe, hé Wilkes... dat ze me weggegeve heeft?’

Maar Wilkes las het papier peinzend over en over. Toen nam hij het medaillon op en opende het. Het was een gouden hart met een wit paarltje in het midden. Aan den ring was een fluweelen lintje. En erin waren twee kleine portretjes, dat van een man en een jonge vrouw.

‘Da's Harry!’ riep Wilkes uit, ‘da's Harry precies en dat zou dan je moeder moeten zijn, Kruimeltje. Weergaasch knappe vrouw, maar heb haar nooit gezien.’

Dan keek de winkelier beurtelings naar het portret en naar den jongen.

‘Je lijkt precies op je vader, Kruimeltje,’ sprak hij, ‘precies je vader en daar ben ik blij om. Van je moeder weet ik niets, want die heb ik nooit gekend, maar je vader was een beste jongen en als je er plezier in hebt, zal ik je eens een en ander omtrent hem vertellen.’

‘Nou, wat graag,’ zei Kruimeltje gretig. ‘Was hij groot en sterk en kon hij goed bakkeleie? Kon hij wel drie agente an? En had-ie een groote snor en een gouwe ketting en een horlozie?’

Wilkes lachte.

‘Precies geraje, dat had-ie allemaal. Een groote zwarte snor, kijk maar op het portretje en een gouwe horloge met ketting. En vechte? Nou... hij hield er niet erg van, maar ik heb hem toch zien vechte met een bandiet, dat de flarden eraf vlogen.’

‘Vertel eens,’ drong Kruimeltje aan, die zich opeens zielsgelukkig voelde in het bezit van een vader met een grooten snor en 'n gouwe horloge en die vechten kon.

Wilkes porde het kacheltje nog eens op, deed wat kolen op het vuur en bij het gezellige roode schijnsel zaten ze samen, Kruimeltje aan de voeten van Wilkes, zijn arm om Moor heengeslagen en vol

[pagina 36]
[p. 36]

verwachting tot zijn vriend opkijkend.

‘Het is zoowat negen jaar geleden,’ begon Wilkes, ‘dat ik Harry Volker, je vader, op de boot naar Amerika ontmoette. Ik was op weg naar de goudvelden en al spoedig hoorde ik van hem, dat ook hij naar Amerika ging met hetzelfde doel. Hij vertelde mij, dat hij getrouwd was en een jonge vrouw had. Meer ben ik van hem nooit te weten gekomen, want Harry hield niet van veel praten. Toen we met de boot in New York aankwamen, moesten we nog een week in den trein zitten, voor we aan het doel van onze reis kwamen. Dat was de stad Denver in de staat Colorado.

In dien tijd was de stad nog niet, wat ze tegenwoordig is. Nu is het een moderne groote stad geworden, maar toen ter tijd was het een samenvoegsel van houten huizen en ongeplaveide straten. Verlichting was er weinig des avonds en het meerendeel der bewoners bestond uit goudzoekers, die er het gevonden goud weer kwamen verteren. Er waren een paar winkels, die daar ‘stores’ heetten en alles was er peperduur.

Harry en ik bleven er niet lang, want iedere dag kosttte ons een hoop geld. We kochten ieder een ‘outfit,’ dat is een compleet stel benoodigdheden voor een langdurig verblijf in de wildernis. Spaden, houweelen, waschkommen voor het stofgoud, levensmiddelen, timmergereedschap, touwen, kookketels, ik weet al niet wat. Dat konden we natuurlijk allemaal niet dragen en daarom kochten we een ezel, die de vracht dragen kon en aan het klimaat gewend was. Een ezel is beter dan een paard in dat geval, want een paard is schichtig, en bang van steile afgronden, terwijl een ezel met de zwaarste vracht langs het kantje van een hoogen rots voortstapt en zeker van z'n voetstappen is. We hadden bitter weinig geld over, toen we klaar waren met onze inkoopen, maar we hadden nu van alles en

[pagina 37]
[p. 37]

genoeg levensmiddelen voor minstens vijf maanden. Natuurlijk hadden we ook wapens gekocht, ieder een geweer en een revolver voor zes kogels.

Aan het Gouvernements-kantoor kregen we de papieren voor een ‘claim,’ dat is een stuk grond, dat de regeering ons afstond ter ontginning, en daarmee ging het laatste restje van ons geld er aan.

We wisten weinig van het land af en van de gevaren, die er aan zoo'n onderneming verbonden waren. Want indien men niet goed gewapend is en alleen, staat men bloot aan roovers en dieven, om niet te spreken van de gevreesde koortsen, die daar den vreemdeling aangrijpen.

Op zekeren morgen, heel vroeg, pakten we den ezel en begaven ons op weg. We zouden drie dagen te loopen hebben, had de regeerings-beambte ons gezegd. Het was een onbekend terrein in de goudvelden en er waren geen dorpen of steden op minder dan honderd mijl afstand. Vol moed gingen we op pad, vergezeld van gelukwenschen der mannen, die achterbleven. Sommigen lachten spottend en noemden ons ‘greenhorns,’ groentjes, weet je, en maakten allerlei vroolijke opmerkingen, maar we lieten ons daardoor niet van de wijs brengen.

Het eerste gedeelte van onze reis bracht ons door een fraai landschap. Er waren groote farms met groene weiden langs de Colorado rivier, hooge bergen met pijnboomen begroeid en er heerschte welvaart en rijkdom in die streken. Maar den tweeden dag werd de bodem woester en woester, we troffen steeds minder woningen aan en ten slotte waren we in de wildernis aangeland. We maakten gebruik van een compas, en een kaart, om de juiste plaats van onze ‘claim’ te vinden. Tegen den middag van dien dag bereikten we een onafzienbare prairie, die we over te steken hadden. Er groeide een hooge, harde grassoort, de grond was

[pagina 38]
[p. 38]

heuvelachtig en moeilijk te begaan. Met den ezel achter ons aan sjokten we naast elkander voort. Eten hadden we in overvloed bij ons, meest in busjes, maar water hadden we slechts voor korten tijd. Ik kan me herinneren, hoe dorstig ik voortdurend was en telkens de waterkruik aansprak.

‘Als je zoo voortgaat met drinken,’ waarschuwde Harry, ‘zullen we spoedig zonder water zijn.’

‘We zullen toch zeker wel hier of daar een beek of bron vinden?’ vroeg ik.

‘Wees daar niet zoo zeker van. Men heeft mij verteld, dat er soms geen drup water te vinden is voor dagen lang...’

Den eersten dag hadden we niet veel last van de zonnehitte gehad, omdat we door een beschaduwde landstreek marcheerden. Maar hier in de wildernis, met alleen wat droog, sprieterig gras en wat struiken als eenige plantegroei, brandde de heete zon onbarmhartig op ons neer. Geen van beiden waren we gewend aan langdurig loopen in zulk een hitte en daarom rustten we vaak. Tegen zonsondergang van den tweeden dag zagen we rook opstijgen van achter een heuvel.

Harry wees er op en riep vroolijk uit:

‘Daar moeten menschen zijn.’

‘Zeker ook goudzoekers,’ meende ik.

We waren ongeveer op twee mijlen afstand van de plek, waar we de blauwe rook zagen opkrinkelen en na onze treden wat verhaast te hebben, waren we de plek genaderd. Het was wel een weinig uit onzen koers, maar we waren zoo blij, een teeken van menschelijk leven te zien, dat we ons het tijdverlies en den extra afstand getroostten.

Maar we hebben er later leelijk berouw van gehad.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken