Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kruimeltje (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kruimeltje
Afbeelding van KruimeltjeToon afbeelding van titelpagina van Kruimeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.43 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Illustrator

Pol Dom



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kruimeltje

(1923)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

Vierde hoofdstuk.
Kruimeltje verliest zijn pleegmoeder.

Laten we in het achterkamertje gaan zitten,’ zei Wilkes. ‘Het is daar warm en dan kunnen we eens praten.’

Een klein kacheltje snorde er lustig, wat Kruimeltje prettig vond, want buiten was het erg koud dien dag.

‘Vertel me nu eens, jongen,’ begon de oude winkelier, toen ze samen gezellig bij den rooden gloed van het kacheltje zaten, ‘hoe heet je eigenlijk?’

‘Kruimeltje,’ was het antwoord.

‘Kruimeltje... maar dat is toch zeker je naam niet?’

‘Zoo noeme ze me allemaal op straat.’

‘Maar je hebt toch zeker nog wel een anderen naam? Bijvoorbeeld Dirk of Jan?

‘Nee... ik hiet alleen maar Kruimeltje... omda'k zoo klein ben...’

‘Heb je nooit je vader en moeder gekend?’

‘Nee... nooit... me moeder heb me bij vrouw Koster gebracht... maar dat is lang geleeje... en me moeder is nooit teruggekomme... wat hebbie an zoo'n moeder?’

[pagina 26]
[p. 26]

‘En wat is dat voor een mensch, die vrouw Koster?’

‘Dat is geen mensch... een dier is het... Altijd jaagt ze me de deur uit... vanmiddag heit ze Moor en mijn nog eruit gejaagd, nietwaar, Moor?’

De hond keek Kruimeltje aan en draaide den kop schuin, alsof hij zei: ‘Waar heb je 't nou eigenlijk over?’

Baas Wilkes haalde een groot boek te voorschijn met prachtige platen erin. Die bekeken ze samen, maar Kruimeltje was niet gewend om lang achtereen stil te zitten. Hij werd onrustig en schuifelde op zijn stoel.

Twee uur sloeg het klokje op den schoorsteen.

‘Twee uur al?’ riep Kruimeltje uit. ‘Gossie, dan moet ik naar de Bioscoop.’

Wilkes keek hem vol verbazing aan.

‘Naar de Bioscoop?’ vroeg hij. ‘Heb je dan geld om daarheen te gaan?’

‘Geld... welnee... daar hebbie geen geld voor noodig... ik heb nooit geld.’

‘Maar hoe kom je er dan in?’

‘'s Nog al een kunst... pffff... gemakkelijk genog... D'r benne een paar zijdeure, waar de mensche tellekes uitkomme... nou en as je piender ben... snap je naar binne, as d'r iemand uitgaat... Maar je mot oppasse, dadde ze je niet knippe, anders krijg-ie d'r van langs.’

‘Maar dat is net zoo goed als stelen?’

‘Stele...? welnee... je gap toch niks?’

‘Wel, je steelt het bedrag van een entreekaartje.’

‘Weet ik veel van een jantreekaretje... je komp d'r lekker voor niks in en je ziet al die lollige dingen... Vandaag spele ze Charlie Chaplin met z'n gekke voete en dat kleine snorretje... Da's een leuke... die kan fijn spele... Nou, ik ga maar... Moor kan wel hier blijve, hè?’

[pagina 27]
[p. 27]

‘O jawel, maar zou je niet liever bij me blijve en platen kijken?’

‘As 'k terugkom... ik mot nou eerst naar de Bioscoop, want morrege spele ze weer wat anders...’

‘Ga je dan iederen dag erheen?’

‘O hee ja... elleke dag... soms wel naar twee bioscoops... fijn hoor.’

Kruimeltje liet zich van den stoel glijden, streek Moor over den kop, zei: ‘Dag Wilkes, tot vanavond,’ en ging naar buiten.

 

Weer in de sneeuw, met het vooruitzicht op een heerlijk bioscoop-programma, brak hij los in overmoedige jool. Hij hield er een oorlogskreet op na, een woesten schreeuw, die kinderen verschrikte en katten en honden op de vlucht deed slaan.

‘Hooliaadiéééééé...!!! Hooliaadiáááá!!!!...’

En hij maakte dolle sprongen als een nukkig paard, hinnikend en steigerend, bijtend om zich heen als een dolle hond en dan weer malle gezichten trekkend voor den spiegel van een winkelétalage. Een koetsier met een hoogen hoed op den bok van een huurrijtuig trok zijn aandacht... één welgemikten sneeuwbal... pàts... vloog de kachelpijp door de lucht, en geen seconde later snorde een tweede bal in tegenovergestelde richting, ditmaal tegen de kepi van een jong luitenantje.

‘Hooliaadiéééééé...!!!!’

Hij rende voort in razende vaart, verbeeldde zich, dat hij nu een locomotief was. Dan opeens zag-ie een reus van een Kerstboom in een winkelkast. Een troepje kinderen stond ernaar te kijken, toen Kruimeltje kwam aanstoomen.

Hij bracht den spoortrein tot stilstand en drukte zijn neus plat tegen de ruit.

‘Gommeniekes watte kanjer van een boom... en

[pagina 28]
[p. 28]

'n hoop goud en zilver datter an hong... je kon de boom haast niet zien vanweges al die balle en gouwe dinge... en kijk is, daar hong een oorlogschip an de boom... en daar een sabel... en 'n harmonica en een verfdoos en een sjakoo en een leesboek en... en...’

‘Joehoe-oe-oe...’ klonk het van den overkant.

Dat was Keesjes signaal.

‘Kees, kom hier, kijkeris watten boom.’

‘Oooo... die heb 'k van de week al gezien.’

‘Da's de grootste van de heele stad.’

‘Op je ooge,’ zei Keesie,’ d'r staat er een in de Hoogstraat nog veel hooger.’

‘Nou deze is wel vijftig meters hoog.’

‘Vijftig? Ga nou gauw weg... wel honderd.’

‘Ga je mee naar de bioscoop?’ inviteerde Kruimeltje. ‘Charlie Chaplin vandaag.’

‘Ja vooruit... kom mee.’

Kruimeltje zette het weer op een rennen, gevolgd door Keesie. Bij een banketwinkel stond Keesie stil, doorzocht z'n zakken.

‘Wat zoekie?’ vroeg Kruimeltje.

‘Me stuivertje... me zondagsche stuivertje van me vader... o, hier is het.’

‘Ga je wat koope?’

‘Een plak sjokela... hier in die winkel.’

't Was gauw gehaald en Keesie brak het in tweeën, Kruimeltje de helft gevend. Toen gingen ze op weg naar het bioscoop-theater, waar ze altijd wel gratis toegang wisten te krijgen. Groote platen waren boven den ingang opgehangen en ook in de vestibule waren tal van afbeeldingen omtrent de films, die binnen vertoond werden. Een groepje voorbijgangers stond er naar te kijken en de twee vriendjes voegden zich erbij, om zich te overtuigen, wat ze te zien zouden krijgen.

Maar opeens tikte een man Kruimeltje op den schouder.

[pagina 29]
[p. 29]

Kruimeltje herkende hem dadelijk, het was een der bewoners van de Doelensteeg.

‘Kruimeltje,’ zei de man, ‘je moest maar dadelijk naar huis gaan. Vrouw Koster heeft een ongeluk gehad en de dokters zijn bij haar.’

‘Een ongeluk?... wat voor een ongeluk...?’

‘Van de keldertrap gevallen, toen ze een emmer kolen wou halen... ribben gebroken... veel pijn...’

Als een pijl uit den boog rende Kruimeltje de straat in. Niet omdat hij bijzonder veel hield van zijn pleegmoeder, die nooit erg lief of teeder voor hem geweest was. Maar een ongeluk, zie je, is wat anders, en je wenscht niemand zooiets toe. In elk geval was zij toch de eenige persoon op de wereld geweest, die zich nog wat van hem aangetrokken had, die hem tenminste niet heelemaal aan zijn lot had overgelaten. De eenige, die hem dan nog af en toe eten en drinken en slaapplaats gegeven had. Kruimeltje liep wat hij kon en had in een paar minuten zijn huis bereikt. De kamer was vol van nieuwsgierige buurvrouwen en in het slaapkamertje lag Vrouw Koster kreunend en steunend op haar bed, terwijl twee dokters haar lijden trachtten te verzachten.

Kruimeltje drong de babbelende vrouwen opzij en trad het kleine kamertje binnen.

Een der dokters legde den wijsvinger op den mond en gebaarde Kruimeltje, te gaan zitten.

Toen wendden beide dokters zich van het bed af en spraken zacht met elkaar, maar toch niet zóó zacht, of Kruimeltje kon het gedeeltelijk verstaan. De vreemde, Latijnsche woorden, die ze gebruikten, begreep hij natuurlijk niet, maar de rest was duidelijk genoeg.

De eerste schudde het hoofd. ‘Ribben... ruggegraat... misschien twee plaatsen... zeer ernstig geval... breuk in wervelkolom... operatie twijfel-

[pagina 30]
[p. 30]

achtig... vervoer bijna onmogelijk... kwestie van 'n paar dagen... weinig aan te doen...’

De andere dokter wendde zich tot Kruimeltje.

‘Is dat je moeder, ventje?’

Kruimeltje knikte eerst ja, toen neen.

Zijn lippen trilden en de ernst van die dokters en 't gekreun van Vrouw Koster brachten hem aan het huilen. Ze leidden hem het kamertje uit en vroegen aan de buren, wie er bereid was, de verpleging van vrouw Koster op zich te nemen. Dadelijk boden zich verscheidene vrouwen aan, maar de dokter koos degene, die op dezelfde verdieping woonde en dus vlugger bij de hand kon zijn.

‘Is ze gevaarlijk, dokter?’ vroeg buurvrouw Stam, die de verpleging op zich zou nemen.

De aangesprokene haalde de schouders op.

‘In elk geval,’ sprak hij, ‘neem nimmer het verband van haar lichaam. Geef haar veel water te drinken, als ze er om vraagt. Rust en stilte, en laat ze zich zoo min mogelijk bewegen. We komen vanavond terug en als ze sterk genoeg is om vervoerd te worden, zullen we haar morgen naar 't ziekenhuis brengen.’

Daarop vertrokken beide geneesheeren. De nieuwsgierige buren gingen nu ook langzamerhand heen en weldra was het stil in de kleine woning, waar alleen zacht het kreunen van de zieke vernomen werd.

Kruimeltje zat aan het raam en keek in het steegje, waar de sneeuw tegen de huizen aan den overkant opgewaaid was. Het was nu drie uur en de straatlantaarns werden ontstoken. Zijn uitgelatenheid had plaats gemaakt voor verdrietige kalmte. Hij dacht er nu niet meer aan, naar de bioscoop te gaan en het kon hem niet schelen ook.

Buurvrouw Stam kwam op de teenen naar hem toe.

[pagina 31]
[p. 31]

‘Kruimeltje,’ zei ze, ‘je pleegmoeder wil je zien.’

Hij ging naar het ziekbed en keek naar de arme vrouw. Toen begon hij opeens heel hard te huilen.

Maar Vrouw Koster glimlachte pijnlijk en zei op fluisterenden toon:

‘Huil niet,... Kruimeltje... niet om mij... kind, kind... nou zie ik het... ik ben niet goed voor je geweest... te laat nou... te laat... ik voel, dat ik ga... Kruimeltje... in de onderste la... van het cabinet... in den hoek... zie je het... zie je het?’

Kruimeltje opende de aangewezen lade en vond er een klein doosje.

‘In het doosje’... vervolgde de zieke op nauw hoorbaren toon, ‘een envelop... heb je het?’

‘Ja, ik heb het, vrouw Koster,’ zei Kruimeltje.

‘Goed... niet openen... niet openen... vanavond... morgen... niet nu... O mijn kind, vergeef me... wat ik je aangedaan heb... vergeef me... Laat me nu slapen... ik ben zoo moe... zoo moe...’

Toen sliep ze in om nooit weer te ontwaken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken