Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een ongeluksvogel (ca. 1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een ongeluksvogel
Afbeelding van Een ongeluksvogelToon afbeelding van titelpagina van Een ongeluksvogel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (20.42 MB)

ebook (3.88 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.K. de Bruin



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een ongeluksvogel

(ca. 1923)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]


illustratie

- Peter Pan, -
(Een Winteravondsprookje)
Opnieuw verteld door Chr. van Abkoude.

Eerste hoofdstuk.
Droomland.

Heel, heel ver hiervandaan ligt Droomland. Hoe ver? Zóó ver, dat geen spoortrein, geen stoomboot, geen auto en zelfs geen vliegmachien er u kan heenbrengen. Wie er eens geweest is en er weer heen wil, kan het niet weer terugvinden. En wie er is, weet niet, hoè hij er gekomen is. Peter Pan wist dat net zoo min als de anderen, die hij er ontmoette.

Peter Pan was een aardig ventje.

Toen hij een jaar oud was en de kinderjuffrouw hem door de lanen van het Vondelpark reed,

[pagina 118]
[p. 118]

ontmoette zij een kennis, met wien zij een heelen tijd babbelde. Dat doen kinderjuffrouwen wel meer, als zij op de kleine jongens en meisjes moeten passen en dat is heel gevaarlijk, want zoo kunnen er heel wat ongelukken gebeuren.

Toen nu de kleine Peter juist begon te verlangen naar een flesch melk en die niet direct kreeg, begon hij een keel op te zetten, dat de eendjes in het Vondelpark zich een krentebol schrikten en luid kwakend het water in stoven! De kinderjuffrouw vond dat geschreeuw van den hongerigen Peter erg lastig en liet daarom den kinderwagen bij een boom staan, terwijl zij met den kennis wat op en neer liep. Nauwelijks had zij het kind in den steek gelaten of een lief wezentje, dat veel op een engeltje leek, kwam naar kleinen Peter toe, tilde hem uit zijn wagen en nam hem mee, heel hoog in de lucht. Peter huilde niet meer, toen het engeltje hem hoog door de wolken droeg, want hij vond het daar veel mooier dan in zijn leelijken kinderwagen, waarvan de wielen zoo piepten, net als een verroeste deur. En al dien tijd dat het engeltje vloog, hoorde hij boven haar hoofd een zilver klokje luiden. Dat was een mooi geluidje. Zij kwamen eindelijk in Droomland aan.

Dat was nog eens een aardig land. Het bestond uit vier stukken, in het cene was het altijd Lente, in het tweede altijd Zomer, in het derde altijd Herfst en in het vierde altijd Winter.

[pagina 119]
[p. 119]

Je kon er 's morgens in 't eene land bloemen plukken en 's middags op 't andere sleedje rijden en sneeuwballen gooien. Droomland werd bewoond door een zeer groot aantal verloren geraakte kinderen. Velen waren van hun vader en moeder weggeloopen, anderen verdwaald en nooit terecht gekomen en ook heel wat waren er door de babbelachtige kindermeisjes vergeten en verloren.

Meisjes waren er niet.

Dat kwam, omdat meisjes nooit zoo ondeugend zijn als jongens. Die passen veel beter op, en jongens moeten altijd een heeleboel pakken slaag hebben, vóór ze precies weten en onthouden wat ze doen moeten.

Toen de kleine Peter in Droomland aankwam, werd er door de verloren kinderen dadelijk een groot feest gegeven en ofschoon Peter nog maar nauwelijks één jaar oud was, kon hij opeens tot zijn groote verbazing spreken als alle anderen.

Hij vertelde de anderen, op welke wijze de kinderjuf in het Vondelpark hem in den steek gelaten had en daarop zeiden ze allemaal, dat kinderjuffen prullen en lorren waren en dat zij later nooit zoo'n ding zouden aanschaffen.

Peter Pan bleef in Droomland. Hij werd bijzonder goede vrienden met het engeltje, dat een kleine tooverfee was, zooals de anderen hem vertelden en die den mooien naam ‘Zilverklokje’ droeg.

Af en toe vloog hij met Zilverklokje wel eens

[pagina 120]
[p. 120]

naar de aarde terug en ging een kijkje nemen bij de andere kinderen. Maar zijn huis vond hij niet meer terug en Zilverklokje wist het ook niet.

Ofschoon de verloren kinderen in Droomland heel prettig met elkander leefden, kon Peter er de eerste jaren niet al te best wennen. Hij ging dikwijls voor de ramen van de kinderkamers op de aarde kijken en luisteren en vond het eerst daar veel prettiger dan in zijn Droomland.

Zoo kwam hij ook herhaaldelijk voor het huis van een familie Wensing, waar de moeder bijna elken avond aan haar kinderen Paul, Jan en Annie prachtige geschiedenissen vertelde. Peter Pan leunde dan op de vensterbank, gluurde naar binnen en luisterde ook naar het vertellen.

 

Op een avond zouden mijnheer en mevrouw Wensing naar den schouwburg gaan. Zij hadden geen kinderjuffrouw, maar wel een zeer grooten hond, die Nero heette. Nero was erg knap. Hij kon de kinderen uitkleeden en op zijn rug naar bed brengen. Hij bewaakte hen op de slaapkamer als de familie uit was.

Ook dezen avond moest de hond dat weer doen.

Vóór de kinderen naar bed gingen, moesten zij eerst hun drankje innemen.

Maar de kleine Jan had er geen trek in.

Inplaats van boos te worden, verzon zijn vader een list.

[pagina 121]
[p. 121]

‘Kom Jan,’ zei hij, ‘ik neem ook een slokje van je drank. En dan drinken wij gelijk. Komaan, één, twéé... drie!’

Jan dronk het zijne op, maar mijnheer Wensing gooide het drankje uit zijn glas in het drinkbakje van Nero. Nero dacht, dat het iets lekkers was en wilde het dadelijk opdrinken, maar het smaakte vreeselijk bitter en de arme hond liep hoestend en proestend de deur uit.

Dat vond mijnheer Wensing vreeselijk aardig en hij lachte er hard om.

Toen bracht mevrouw de kinderen naar bed en daarna ging zij met haar man naar den schouwburg.

Nero wou niet meer binnenkomen om op de kinderen te passen en bleef den heelen nacht in zijn hok.

Nu was er niemand, die Paul, Jan en Annie bewaakte.

 

Midden in den nacht werd Annie wakker.

Zij keek eens in de kamer rond en zag dat Nero niet op zijn gewone plaats bij de deur lag.

Maar zij zag nog meer.

Het leek wel, of er een blauw lichtje door de kamer zweefde en op den schoorsteen zitten bleef. Ook hoorde Annie een klein zilveren klokje.

En toen ontdekte zij opeens een jongetje, die in de slaapkamer rondliep.

[pagina 122]
[p. 122]

Zij schrikte er niet heel erg van, maar vroeg hem: ‘Wie ben je en wat doe je hier?’

‘Ik heet Peter Pan,’ zei het ventje, ‘ik ben hier gekomen om mijn schaduw te zoeken.’

‘Je schaduw?’

‘Jawel. Ik luisterde gisteravond naar het verhaal, dat uw moeder vertelde. Ik stond buiten aan het raam. Mijn schaduw viel naarbinnen. Opeens stond uw moeder op en duwde het raam naar beneden, zoodat mijn schaduw afgesneden werd. O, het deed zoo'n pijn! Nu zoek ik, waar uw moeder mijn schaduw gelegd heeft, dan kan ik die weer aan mijn voeten vastmaken.’

Annie had medelijden met Peter en hielp hem ijverig zoeken. Eindelijk vonden zij zijn schaduw onder een stapel linnengoed in de lade.

Zij namen haar eruit en nu wilde Peter ze weer met zeep aan zijn voeten vastplakken. Maar dat hield niet en daarom haalde Annie garen en een naald. Zij naaide de schaduw weer aan Peters voeten en deze was nu weer tevreden. Uit dankbaarheid vertelde hij haar een en ander van het Droomland en dat vond ze zóó mooi, dat ze dadelijk meewilde.

Paul en Jan werden van al dat gepraat wakker en luisterden ook aandachtig naar wat Peter vertelde. Hij verklaarde hen ook, dat het blauwe lichtje, dat zij zagen, de kleine tooverfee Zilverklokje uit Droomland was.

[pagina 123]
[p. 123]

‘Maar hoe kunnen wij daar komen?’ vroeg Annie.

‘O, dat is gemakkelijk genoeg, nu Zilverklokje bij ons is,’ sprak Peter. ‘Je moet maar flink met de armen vliegen, dan zal het vanzelf wel gaan.’

Annie, Paul en Jan begonnen met hun armen te zwaaien en werkelijk, zij zweefden met Peter door de kamer!

Paul pakte nog gauw zijn vaders hoogen hoed mee en nadat Peter het raam geopend had, vlogen zij met hun vieren, begeleid door Zilverklokje, naar buiten.

En zoo werden alweer drie onbewaakte kinderen naar Droomland gevoerd!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken