Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Pinkertonnetjes (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Pinkertonnetjes
Afbeelding van De PinkertonnetjesToon afbeelding van titelpagina van De Pinkertonnetjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.21 MB)

Scans (28.44 MB)

ebook (5.86 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Rinke



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Pinkertonnetjes

(1918)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 213]
[p. 213]

Hoofdstuk XVI.
Onverwachte kameraden.

In het huis naast de woning, waar de Pinkertonnetjes ‘en pension’ waren, was met 1 Augustus een Indische familie overgekomen. Die familie telde maar eventjes acht jongens. Eigenlijk waren het zoons van twee à drie verschillende huisgezinnen, die onder toezicht van een oom en tante eenige weken te Scherpenzeel kwamen doorbrengen.

De Pinkertonnetjes hadden al gauw vriendschap gesloten met het nieuwe gezelschap en Boet vond het dadelijk een ‘leuke bende.’

De eenige, die de komst van de Indische familie niet met vreugde begroette, was van Brommen. Hij zag in de acht nieuwgekomen jongens natuurlijk weer acht nieuwe vijanden

[pagina 214]
[p. 214]

en hij besloot zijn waakzaamheid te verdubbelen.

De eerste dagen werden prettig doorgebracht met spelletjes en wandeltochten.

Maus was het eenige meisje onder die tien jongens, maar zij wist den boel zoo'n beetje bij mekaar te houden, omdat heel die club nog al wat ontzag voor haar had. Misschien alleen maar omdat zij een meisje was.

Boet vertelde van de club ‘Allen Vooruit’ die te Duinwijk bestond en stelde dadelijk voor, om gedurende deze vacantie ook een club er op na te houden.

Dat vonden alle jongens een prachtig idee.

Een naam zonden ze wel vinden.

- Met z'n tienen! zei de een.

- De tien geboden! riep een ander.

- En ik dan? Tel ik niet mee? vroeg Maus.

- Jij bent nummer elf! zei Gerrit.

- Nee jongens, stil nou, we moeten een naam hebben.

- Allen achteruit, zei Mans lachend.

- Wat flauw! Nee, ik weet een goeien naam: De Vacantieclub!

[pagina 215]
[p. 215]

- Ja, dat is goed! Hoera, leve de Vacantieclub!

- Hoera! Hoera!

Een der grootste jongens, Hans Verbeeke, zou de hoofdman van de club zijn, Boet en Gerrit zijn onderofficieren, terwijl Maus werd benoemd tot vrederechter. Zij moest alle twisten en oneenigheden tusschen de clubleden bijleggen en uit den wig ruimen.

Op zekeren middag, toen de Pinkertonnetjes hun dagelijksch rustuurtje hielden, waren de andere clubleden een wandeling gaan doen. Een der jongens kreeg het in zijn hoofd, om te gaan zwemmen.

Het was mooi, zonnig Augustusweer en weldra hadden twee of drie anderen zijn voorbeeld gevolgd.

Zij legden hun kleederen in het gras en waren een oogenblik later in het heerlijk frische water aan het plassen en stoeien, dat het een lieve lust was.

Zij zwommen al verder en verder, terwijl de anderen langs den kant meeliepen.

Zoo verwijderden zij zich steeds meer en meer van de plek, waar de zwemmers hun

[pagina 216]
[p. 216]

kleeding hadden neergelegd.

Opeens riep een der jongens:

- Kijk ees! Daar gaat een kerel met de jassen aan den haal!

Allen keken om.

Zoowaar! Een dief had zich van de jongenskleeren meester gemaakt en holde er nu, zoo hard hij kon, mee weg.



illustratie

- Houd hem, jongens! Houdt den dief! klonk het. De kerel kon hard loopen, maar een Hollandsche jongen verstaal dat kunstje ook en het duurde niet lang, of ze gaten hem al aardig op de hielen.

De dief kun zich met al die kleeren niet zoo gemakkelijk bewegen en daarom verloor hij steeds meer terrein.

[pagina 217]
[p. 217]

Nu gebeurde er iets grappigs.

Gerrit Bouman kreeg den dief het eerst te pakken en trok hem aan de jas.

Hans Verbeeke greep nu Gerrit bij de kiel en alle jongens volgden dit voorbeeld, door elkaar op diezelfde wijze vast te grijpen.

Zoo kon de kleerendief even stap verder komen en daarom wierp hij zijn buit zoo ver mogelijk weg, slingerde Gerrit van zich af en nam overhaast de vlucht.

Nu de jongens toch de kleeren van hun makkers terug hadden, lieten ze den kerel maar loopen. Zij brachten het goed aan hun makkers terug en nadat dezen zich gekleed hadden, ging de heele club een spelletje roover en reiziger doen.

Er waren zes reizigers en drie roovers.

De reizigers zouden komen uit de richting van het dorp en de bosschen in gaan, waar zij door de roovers plotseling zouden overvallen worden. Maar de reizigers waren heel slim.

Inplaats van met hun zessen langs het boschpad te loepen, verspreidden zij zich tusschen het geboomte en zoo kwam het, dat

[pagina 218]
[p. 218]

de drie roovers, die al lang op den uitkijk gelegen hadden, nog maar steeds niets zagen opdagen.

Hans Verbeeke was het verst van het boschpad verwijderd. Hij bevond zich in een zeer mooi gedeelte van het bosch aan den Veluwezoom, waar elk oogenblik wat anders te zien was.

Niet ver van zich verwijderd zag hij een houten hek, dat waarschijnlijk een particulier terrein van het bosch scheidde.

Op één plaats waren een paar latten van het hek afgebroken, en Hans keek in een prachtigen tuin, wat woest en verwaarloosd, maar misschien juist daardoor veel mooier.

Hij wrong zich door de opening en ging eens een kijkje nemen.

Er was een heuveltje in den tuin en aan den voet daarvan een vijver, waarin goudvisschen zwommen.

Hans keek met belangstelling naar de mooie, schitterende diertjes, toen hij opeens een barsche stem hoorde roepen:

- Hei, wat doe jij daar?

[pagina 219]
[p. 219]

Baron Woudenberg van Scherpenzeel had den burgemeester al meermalen gewaarschuwd, dat er herhaaldelijk ongewenschte gasten kwamen op zijn landgoed. Telkens werden er kostbare planten vermist en het was nog nimmer gelukt den dader of de daders te ontdekken.

Toen had de burgemeester van Brommen aangewezen om eens een dag op onderzoek uit te gaan.

Dat was iets voor den veldwachter!

Hij vertelde dadelijk in het heele dorp, dat hij morgen op het landgoed van baron Woudenberg van Scherpenzeel een zeer belangrijke arrestatie hoopte te doen, zoo dat er niemand in het heele dorp was, of hij was van van Brommen's plannen op de hoogte.

Natuurlijk hadden dus ook de plantendieven daarvan gehoord en bleven zij stilletjes thuis.

Van Brommen echter was op zijn post.

Urenlang had hij zich reeds schuilgehouden in boschjes, achter een heuveltje.

Maar geen kip, die zich liet zien.

Eindelijk....

Daar bewoog wat in den tuin.

[pagina 220]
[p. 220]

Neen, hij vergiste zich niet.

Daar ginds bij den vijver stond iemand.

Een groote jongen!

Op zijn teenen sloop van Brommen naderbij.

Heelemaal gerust was hij echter niet.

Je kon nooit weten, of zoo'n insluiper niet gewapend was met een geladen revolver!

En hijzelf, veldwachter van Scherpenzeel, had niet anders dan zijn ouden hartsvanger, waarmee je hoogstens een klap kon geven.

Brrr.... als de kerel eens op hem schoot?

Van Brommen vond het toch maar het veiligste, om voorloopig op een afstand te blijven en den vreemden indringer eens toe te roepen.

Daarom ging hij achter een dikken boom staan en riep op barschen toon:

- Hei! Wat doe jij daar?

En snel trok de veldwachter zijn hoofd weer achter den boom.

Hans Verbeke keek naar alle kanten om zich heen, maar zag niemand.

Maar omdat in elk geval toch iemand hem dat toegeroepen moest hebben, draaide hij

[pagina 221]
[p. 221]

zich om en liep naar de opening in het hek.

Toen zag van Brommen dat zijn prooi de vlucht nam en zon snel zijn beenen hem dragen konden, liep hij den vluchteling na.



illustratie

't Geluid van haastige voetstappen deed Hans omkijken.

Groote goedheid, moest Van Brommen hém hebben?

[pagina 222]
[p. 222]

Snel als de wind had Hans de opening bereikt, wrong zich erdoor en kroop in een boschje weg.

De veldwachter kwam nu ook bij de opening

illustratie

hij wilde er ook wel door, maar....

Hij was te dik.

Het ging niet.

Woedend balde hij de vuist tegen den nu

[pagina 223]
[p. 223]

onzichtbaren vluchteling, en hijgde steunend:

- Wacht maar.... - ik krijg je wel.... wacht maar.... je bent er nog niet.

Hans stikte haast van het lachen, toen hij zag, hoe Van Brommen nog maar steeds moeite deed om door de opening heen te komen.

Toen de veldwachter heengegaan was, zocht Hans zijn makkers weer op en vertelde hun zijn avontuur, waarom allen hartelijk lachten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken