Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tim en Tom (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tim en Tom
Afbeelding van Tim en TomToon afbeelding van titelpagina van Tim en Tom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.33 MB)

Scans (15.83 MB)

ebook (9.30 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tim en Tom

(1910)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]


illustratie

Vijfde Hoofdstuk.
Tim en Tom worden wel grooter, maar niet beter.

Het is haast niet bij te houden, zooals die kinderen groeien!’ zuchtte vrouw Baks dikwijls, als ze 's avonds bij de lamp de kleeren van Tim en Tom verstelde. Nu eens moest ze de broekjes wat wijder maken, want door de vele karnemelksche pap, havermout en dikke boterhammen werden de tweelingen zoo rond als tonnetjes. Dan weer waren de mouwen van hun kiel te kort geworden. Bleef het daar nu maar bij, dan zou het nog zoo heel erg niet geweest zijn, maar het was gewoonweg verschrikkelijk, zooals Tim en Tom hun kleeren kapot maakten. Zoo hadden zij bijvoorbeeld op zekeren dag in vaders rommelschuurtje een grooten slijpsteen ontdekt.

Zij hadden wel eens gezien, hoe vader daarop de messen sleep. En dadelijk had Tim het plannetje klaar, om ook eens wat op dien ronden steen te slijpen. Maar omdat er geen messen of scharen in de buurt

[pagina 47]
[p. 47]

waren, vond hij het even goed, wanneer Tom op den steen ging zitten. Tom deed gewoonlijk zooals hem gezegd werd en ging, geholpen door zijn broertje, boven op de ronde schijf zitten, de voeten gesteund op een plankje. Daarop begon Tim te draaien. De natte steen, die uit den bak telkens bruin, drabbig water meenam, schuurde Toms broekje, tot de flarden er bij hingen, hetgeen Tim zóó mooi vond, dat hij op zijn beurt ging zitten en Tom liet draaien.

Vervolgens gingen zij in triomf naar moeder om haar te vertellen, hoe prettig zij met den slijpsteen gespeeld hadden. Maar moeder vond het niemendal prettig, want de broeken waren totaal vernield. Toen kocht vader voor zijn jongens een paar Engelschleeren-broekjes, waarop zij verbazend trotsch waren. Tot nog toe hadden zij schoenen gedragen, maar dat werd ten laatste zóó duur, dat het niet om te doen was! Daarom werden de schoenen vervangen door klompjes, waarmede Tim en Tom eerst nog heel wat moeite hadden, maar die zij toch veel mooier vonden dan de duurste laarzen!

Nadat vader hen uit z'n eigen winkel de klompen had verschaft, stapten zij er mee naar buiten. Wanneer zij groote stappen namen, schoot de klomp wel eens van den voet en dan hinkten zij op den anderen voet erheen. Dat vonden zij zóó vermakelijk, dat ze er een spelletje van maakten en de klompen om beurten zoo ver en zoo hoog mogelijk wegschopten.

‘Ik kan 't hoog!’ zei Tom, en rrrrrt! daar vloog zijn klomp de straat in.

‘Ik kan 't nog veel verder!’ riep Tim, en suizend schoot de zijne door de lucht...... Maar toevallig waren daar eenige jongens aan 't knikkeren, en de klomp kwam met een flinken smak op het hoofd van een der knikkeraars terecht.

[pagina 48]
[p. 48]

Tim en Tom vonden dit zeer aardig en wilden aan dien jongen gaan vragen, of ze dat nog eens mochten doen.

Maar de jongen, die Kees Metselaar heette en niet tot de dappersten behoorde, begon geweldig tegen zijn kwelgeesten op te spelen.

‘'k Zal je leeren, kleine apen, om mij met je klomp te gooien! Nou krijg-ie je klomp lekker niet terug!’

‘Jij zelf aap!’ beweerde Tim terug.

‘Zeg dat nòg is!’ tartte Kees.

‘Jij zelf aap.... twéé apen!’ schold Tim.

‘Zoo, nou gaat je klomp in de Schie!’ zei Kees, die nooit een jongen van zijn leeftijd, maar wel Tim en Tom aandurfde.

‘Geef je òp!’ schreeuwde Tim, en zonder zich te bedenken vloog hij Kees aan en gaf hem een stomp tegen het oog, die niet mis was.

Tom, bedaarder en slimmer, trok met een handigen ruk een klomp van Kees' voet.

De andere jongens hadden niet weinig pret om het geval, en ze hitsten Tim en Tom aan, wel begrijpend, dat Kees Metselaar veel te laf was om iets te durven doen.

‘Geef je nou hier de klomp!’ riep Kees half huilend uit, want die stomp op zijn oog was hem slecht bekomen.

‘Gelijk oversteken,’ stelde Tim voor.

Zoo deden ze en Tim en Tom waren alweer hoogst ingenomen met den afloop van dit avontuur, veel meer dan Kees, want die droeg nog een minder aangename herinnering mee naar huis, namelijk een blauw oog.

Terugkeerende, ontmoetten zij een meisje, dat zoo juist uit het winkeltje van den spekslager kwam. Grietje heette ze en zij kende Tim en Tom wel, omdat

[pagina 49]
[p. 49]

ze dicht in de buurt woonde. Grietje riep de broertjes en gaf hen een schijfje leverworst.

‘Hoe kom je daaraan?’ vroeg Tim.

‘Toegekregen bij de ham!’ zei Grietje. ‘Als je een ons ham haalt, krijg je altijd een stukje leverworst toe.’

‘Ik lust geen ham’ zei Tim, ‘wèl worst.’

‘Ja, dat is óók lekker!’ zei Grietje. ‘Nou, dàg!’

Tim en Tom groetten heel hartelijk terug, door Grietje den rug toe te keeren, daarop nam Tim zijn broertje bij de hand en stapte met hem den spekslagerswinkel binnen.

‘Een ons ham!’ bestelde Tim.

‘Zoo brave jongens, kom je al boodschappen doen voor je moeder? Kan je dat al goed?’ vroeg de slager.

‘Ik kan alles!’ zei Tim nederig.

‘Ik ook!’ voegde Tom er bij.

De slager sneed de ham, wikkelde die in een papiertje en gaf Tim en Tom ieder een schijfje leverworst. Ze staken het zonder een woord te zeggen in den mond en stapten hand in hand den winkel uit.

‘Ho jongens, de ham nog!’

‘Ik lust geen ham,’ zei Tim, kauwend.

‘En waar zijn de centen?’

‘In mijn spaarpot!’ hielp Tom aldus. ‘Wij gaan weer spelen!’

‘Zoo, rakkers die jullie bent. Ga je weer spelen! En eerst mijn worst komen weghalen! Wat een bengels!’

De spekslager, die lang geen kwaad man was ging het geval even aan zijn vrouw vertellen, die er hartelijk om lachte. Doch opeens zei ze:

‘Zeg man, dat moesten Tim en Tom eens bij Dijkhuis aan den overkant doen! Wat zou die woedend zijn!’

Dijkhuis was de tweede spekslager van het dorp,

[pagina 50]
[p. 50]

en het is te begrijpen, dat die twee slagers, wier winkels bijna recht tegenover elkaar gelegen waren, niet bijzonder groote vrienden met elkander waren. Dijkhuis was eigenlijk alleen maar vleeschhouwer, maar omdat de ander, die van den Burg heette, het zoo druk met de spekslagerij had, was Dijkhuis dat er ook bij gaan doen. Dat was de oorzaak, dat tusschen deze twee slagers een zekeren haat was ontstaan. Toen nu de vrouw van den spekslager dit plannetje aan haar man meedeelde, riep hij vroolijk uit:

‘Dàt moeten we eens hebben! Wacht, ik zal Tim en Tom even roepen.’

Van den Burg had ze gauw in de straat ontdekt en riep ze binnen.

Nu dachten Tim en Tom, dat ze wéér een stukje worst kregen, en vol verwachting stapten zij den winkel weer binnen.

‘Zeg jongens, je krijgt samen een dubbeltje van mij, als je bij Dijkhuis ook een ons ham bestelt en de worst opeet!’

‘Ja,’ zei Tim, ‘dat is wel goed. Waar is het dubbeltje?’

‘Pak aan!’ zei de spekslager lachend.

De vleeschhouwer was ijverig bezig met het uitbeenen van vleesch, toen Tim en Tom binnenstapten.

‘Een ons ham!’ zei Tim onverschrokken.

‘En twee stukkies worst,’ bestelde Tom.

‘Wel wel, wat worden jullie al groot! Lust je graag ham?’

‘Neen, wij eten alleen de worst!’

‘Zoo, nou dan zal ik je ieder eens een lekker stuk worst toegeven. Als je bij mij boodschappen komt doen, krijg je voortaan altijd zoo'n lekker stuk worst. Ziedaar!’

[pagina 51]
[p. 51]


illustratie

Tim en Tom staken het ferme stukje leverworst in den mond en vertrokken.

‘Hei, hei! Je vergeet je boodschap en de centen!’

‘Ik lust geen centen’ zei Tim.

‘Ik wil geen ham, wel worst!’ sprak Tom vergenoegd.

‘Dus je hebt mij beetgenomen! Potstauzend wat een kanalje! Maak gauw dat je weg komt!’

Tim en Tom bleven echter doodkalm staan, wat Dijkhuis ten hoogste verbaasde.

[pagina 52]
[p. 52]

Toen dacht de man even na.

‘Luister eens,’ sprak hij, ‘je krijgt ieder vijf centen als je dat grapje ook eens bij van den Burg uithaalt.’

‘Goed’ zei Tim, die dit wel een mooi zaakje vond.

‘Hier is 'n dubbeltje, en nou 't zelfde aan den overkant doen.’

Tim en Tom gingen den winkel uit, maar keerden dadelijk weer terug.

‘Het kan niet!’ zei Tim, nadenkend.

‘Waarom niet?’ vroeg de vleeschbouwer.

‘Om - omdat die baas al 'n een dubbeltje heeft gegeven, als ik 't bij jou deed!’

Daarop wandelden Tim en Tom kalm en tevreden met de twee dubbeltjes naar huis. De vleeschhouwer wierp zijn deur met een harden slag dicht en toen de spekslager en zijn vrouw dat aan den overkant zagen, vielen zij bijna om van het lachen!

 

‘Hoe kom je aan dat geld?’ vroeg moeder verschrikt, toen zij 's avonds de jongens uitkleedde en in ieders broekzak een dubbeltje vond.

‘Gekregen van de vleeschmannen!’ zei Tim vol trots.

‘De vleeschmannen? De spekslager soms?’

‘Ja juist, spekslager en de vleeschman aan den overkant!’

‘Wij hebben worst gekocht!’ verduidelijkte Tom.

‘En ham! Maar wij lusten geen ham,’ zei Tim.

‘Had je dan geld om worst te koopen?’

‘Nee. Wij kochten de worst tóch. Maar de centen blijven thuis!’

Moeder kon er niet uit wijs worden. Een groote ongerustheid maakte zich van haar meester, want de

[pagina 53]
[p. 53]

goede vrouw dacht, dat Tim en Tom in hunne onnoozelheid het geld ergens weggenomen hadden. Toen ze de jongens te bed had gelegd, spoedde zij zich naar vader, om hem het geval te vertellen. Baks begreep er ook al evenveel van, maar om ineens een einde aan de zaak te maken, stapte hij naar van den Burg, die hem lachende het gebeurde in geuren en kleuren vertelde. De dubbeltjes moesten dus maar in de spaarpotten van de jongens gestopt worden, zei de spekslager. Maar Baks wilde daar niets van weten, hij bracht ook aan Dijkhuis, die den heelen dag uit zijn humeur was, het geld terug en ging hoofdschuddend huiswaarts, waar hij moeder tot hare groote geruststelling het heele geval verklaarde.

‘En hoor eens, moeder,’ zei Baks, ‘zoo gaat het niet langer. Wat zal er van onze kinderen terecht komen als ze zóó doorgaan? Ze worden wel grooter, maar niet beter. En ik zou toch zoo gaarne zien, dat zij wat minder speelsch werden en later tot flinke mannen opgroeiden. Misschien kunnen ze dan voor ons werken, als wij te oud en te zwak zijn.’

‘Och kom, vader, ze worden binnenkort zes jaar en gaan naar de groote school! Je zult eens zien, hoe geheel anders ze dan zullen worden! De meester zal ze wel klein krijgen! Heb je meester Punt er al over gesproken?’

‘Nog niet, vrouw. Maar morgen zal ik het dadelijk doen.’

‘Je kunt er nog zoo weinig van zeggen, vader, ze zijn nog zoo klein. En zijn het niet ònze lieve schatten?’

‘Dat is waar!’ zei vader hartelijk, ‘maar het zijn rakkers!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken