Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tim en Tom (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tim en Tom
Afbeelding van Tim en TomToon afbeelding van titelpagina van Tim en Tom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.33 MB)

Scans (15.83 MB)

ebook (9.30 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tim en Tom

(1910)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 172]
[p. 172]


illustratie

Zeventiende Hoofdstuk.
Hoe de gierigaard zich wreekte.

Toen Tim in gloeienden drift Rekkers den stok uit de handen rukte en hem een striem er mee over het gelaat sloeg, was de laffe vrek naar zijn kantoor gevlucht, waarvan hij de deur afsloot. Zijn gezicht gloeide van pijn, hij bette de roode striem met koud water, zoodat het tintelen en branden gaandeweg minderde. Daarna schaamde hij zich over zijn lafheid, om voor Tim en Tom gevlucht te zijn. Wat had hij nu een spijt, dat hij ze niet één voor één bij den kraag genomen en in het turf hok opgesloten had, na ze nog eens flink met de karwats gegeven te hebben! Maar die plotselinge, onverwachte uitval van Tim had hem ook zóó overrompeld, dat hij er niet aan dacht, hen te vervolgen.

De stilte in de achterkamer bewees hem, dat Tim en Tom vertrokken waren. Nog even luisterde hij met ingehouden adem aan de deur, en daarop waagde

[pagina 173]
[p. 173]

de hartelooze kerel het, de kamer weer te betreden. En juist wilde hij eens onderzoeken, of de jongens zich niet hier of daar verscholen hadden, toen er gebeld werd. Rekkers begaf zich naar de voordeur en trok deze open.

‘Wat mot je!’ beet Rekkers nijdig den man toe, die in de deuropening wachtte.

‘Ik kom u beleefd vragen, baas Rekkers, of ge niet zoo goed zoudt willen zijn nog één weekje geduld te hebben met de huur....’

‘Nog een week? Man, denk je dat ik voor mijn gezondheid of voor mijn plezier huizen verhuur?.... Nou krijg ik al drie weken van je.... en nog geen cent 'r van betaald.... dacht jij dat het zóó maar ging?’

‘Och baas Rekkers, de werkeloosheid is zoo groot, 'k heb in geen weken wat verdiend.... 'k weet zelf niet waarvan ik leven moet.... 'k heb een vrouw en vijf kinderen, baas Rekkers, denk daar toch eens om....!’

‘Denk jij maar liever om mij te betalen.... kan ik van jouw werkeloosheid bestaan? Praatjes, dat woont maar voor niks en probeert iedereen te bedriegen.... Morgen vóór 12 uur de centen klaarleggen en anders ga je d'r binnen 'n dag uit.... zet ik je gewoonweg op straat, begrepen?’

Met een slag wierp de huisbaas de deur voor den armen werkman dicht. Toen begaf hij zich grommende weer naar boven, scheldend op zijn huurders, die van zijn huizen profiteerden, zonder er ooit voor te betalen.

Maar die jongens zou-die óók krijgen. Ze zouden er voor boeten, 't was op z'n minst genomen tien gulden meer op de maandrekening voor Baks! Ja, hij had Tim en Tom nu eens lekker in zijn macht! Géld brachten de jongens hem op, géld zouden ze hem

[pagina 174]
[p. 174]

blijven opbrengen, maar méér, steeds méér, en zèlf moesten ze het voor hem gaan verdienen.

Laat in den avond, toen 't al heel donker was, keerden Tim en Tom huiswaarts. Rekkers liet ze zelf binnen, zei niets en liet ze stil naar bed gaan. En zich in zijn kamer opsluitende, nam hij van uit zijn stevige, oude brandkast een portefeuille, die záár woog van bankpapier, en twee ijzeren kistjes, bijna tot aan den rand gevuld met zilvergeld. Met een duivelschen grijns op het bleeke gelaat spreidde de vrek de bankbiljetten voor zich uit en telde, telde, tot zijn vingers er moe van werden....

In de bedstede op de gang sluimerden Tim en Tom zachtjes in, een traan op de wang...

Want ze hadden zoo graag nog 'n boterham gehad...

 

In den eersten tijd vond neef geen gelegenheid zijn plannen ten uitvoer te brengen. Er was een eenigszins gunstige wending gekomen in den loop der gebeurtenissen, want na den bewusten avond werden Tim en Tom minder hondsch behandeld. Zoo ging er een half jaar in de volmaakste kalmte voorbij, zelfs had Rekkers zich de uitgave getroost voor 't aanschaffen van klompen en petten, wat wel 't allernoodigste was. Dan weer mochten de jongens zich een paar kousen koopen, maar alles was van zulk een goedkoop en slecht soort, dat ze er na korten tijd weer doorheen waren. Het eten bleef magertjes en de geheele behandeling stiefmoederlijk, maar het was toch een heel verschil met vroeger.

Dat deze tijd alweer de stilte was, die een nieuwen storm voorafging, konden Tim en Tom niet begrijpen, daarvoor waren zij nog te jong. Maar zij zouden het spoedig bemerken.

Eenigen tijd daarna, toen Rekkers weer een dikke

[pagina 175]
[p. 175]

brief uit Canada had ontvangen met het verhoogde kostgeld benevens vijf en twintig gulden voor wat nieuwe kleedingstukken, nam hij Tim en Tom eens onderhanden, om ze voor de zooveelste maal te wijzen op de medelijdende liefdadigheid, waarmede hij ze bij zich hield.

‘Toch kan ik dat niet langer zoo volhouden, jongens,’ voegde hij er op gemaakt-vriendelijken toon bij. ‘Gij kost mij iedere maand veel geld en uw vader schrijft maar, dat hij niets betalen kan. Dat gaat zoo op den duur niet. Gij moet wat verdienen in de uren, dat ge niet op school zijt. Ik zelf zal daar wel voorzorgen, dan krijg ik tenminste iets van mijn kosten vergoed.’

Tim en Tom vonden het heel verdrietig, dat het hunnen armen vader ook in den vreemde zoo slecht ging en ze verlangden er hard naar, eindelijk weer eens iets van hem te vernemen. Neef Rekkers was slecht genoeg om de brieven, die vader aan de jongens schreef, eerst zelf te lezen en dan te verbranden. Vervolgens moesten ze hun vader schrijven, wat de gierigaard hen in de ooren fluisterde, en dat kwam meestal ongeveer hier op neer:

 

Lieve vader,

 

Gelukkig gaat het ons heel goed bij neef Rekkers. Wij zijn nog steeds op dezelfde school en leeren flink, opdat wij later bij u kunnen komen. Neef is wel goed voor ons en hij zegt dikwijls, dat hij goed voor ons zal blijven zorgen. Wij vinden het hier in Rotterdam heel prettig en hopen, dat u maar goed gezond mag blijven en oom en tante ook.

 

Wees vriendelijk gegroet van

Uw liefhebbende zoontjes

Tim en Tom.

[pagina 176]
[p. 176]

Dergelijke hartelooze, koude briefjes moesten de jongens elke maand aan vader schrijven, en Rekkers vertelde hen nooit het juiste adres, om te voorkomen, dat de jongens wel eens een heel anderen brief aan vader konden sturen.

Maar zóóver dachten de jongens niet, vooral daar de valsche neef hen dikwijls onder het oog bracht, dat ze toch nooit in een brief aan vader over zijn armoede moesten spreken. Dit zou vader maar noodeloos pijn doen, want vader had er zelf toch al genoeg verdriet van.

Met zulke geslepen, schandelijke leugens wist Rekkers zoowel vader Baks als Tim en Tom te bedriegen, en iedere maand opnieuw verdwenen de opgestuurde guldens en rijksdaalders in neef 's ijzeren geldkist.

 

Ruim een half jaar ging op die wijze voorbij.

Toen was de stilte ten einde en de voorboden van den naderenden storm vertoonden zich meer en meer. In een heel nauw zij steegje van de Kromstraat, was een bosjesmaker gevestigd, een man, die van 's morgens tot 's avonds bezig was met houthakken, en die er eenige jongens op na hield, welke de houtjes tot bosjes moesten binden. Maar dikwijls liet hij de jongens het werk alleen doen en bleef uren lang uit, terwijl hij zich in verschillende kroegen bedronk en dan waggelende huiswaarts keerde. De bosjesmakerij was een donker, vuil pakhuisje, dat zijn eenige licht van de straatzijde ontving. Als het zeer donker weer was, kon men in 't pakhuis geen hand voor oogen zien en was de kerel, die Nardus heette, genoodzaakt een hangende olielamp te ontsteken. Dit maakte hem altijd geweldig boos, want de olie was duur en van de bosjesmakerij werd-ie ook niet rijk.

[pagina 177]
[p. 177]

Omdat de man erg veel gebruik van sterken drank maakte was hij door de geheele buurt bekend als ‘dronken Nardus.’

Met dezen dronkaard nu had Rekkers de afspraak gemaakt, dat Tim en Tom bij hem zouden komen, om wat te verdienen met het maken van bosjes. Ze zouden 's morgens om zes uur present moeten zijn en dan werken tot schooltijd, terwijl ze 's avonds weder moesten hakken en binden tot negen uur. Toen neef aan de jongens meedeelde, dat zij nu in de gelegenheid waren, de vele weldaden, die hij hun bewees, te vergoeden, schrikten zij niet weinig, dat ze naar dronken Nardus' bosjesmakerij gestuurd werden. Want ze wisten maar al te goed, hoe deze de jongens behandelde,

illustratie

die voor hem werkten, hoe hij in dronkenschap hen uitschold en mishandelde, hoe hij met z'n sterke vuisten dreigde, wanneer ze niet genoeg kachelbosjes
[pagina 178]
[p. 178]

naar zijn zin hadden afgeleverd. Dronken Nardus was de schrik van de buurt.... en bij dezen man zouden Tim en Tom nu in dienst komen....?

‘En nu maar goed je best gedaan,’ zei Rekkers zoetsappig, ‘want Nardus is lang niet gemakkelijk voor luiaards. Hij zal jullie beiden iedere week een kwartje betalen, dat je aan mij moet geven als een kleine vergoeding voor je kost en inwoning.’

‘Ik wil wel werken,’ zei Tim, ‘maar ik ga niet naar dronken Nardus.’

‘Willen? Kinderen hebben geen wil,’ sprak Rekkers, ‘het moèt, versta je? En als je niet goedschiks wilt, zal ik je wel dwingen.’

‘Ik doe het toch niet,’ zei Tim tartend.

‘Brutale, ondankbare vlegel!’ riep neef woedend uit, ‘beloon jij zóó je weldoener? Hier! zeg ik je, zal je werken, hè, zal je bosjesmaken, ja of nee?’ En Rekkers schudde Tim zoo heftig door elkander, dat de jongen niet meer weigeren durfde, en, alleen ter wille van de vermeende armoede van z'n vader, snikkend toestemde.

‘O, 't is je geluk, dat je 't doet! En morgen om half zes er uit, verstaan? Haal me geen grappen uit, want ik word jullie zoo zoetjes aan moe!’

Tim en Tom kropen in een hoekje bij elkander, en Rekkers sloot zich op in zijn kantoor. Hij wreef zich vergenoegd de handen en zei in zichzelf: ‘Prachtig, prachtig! Mooier kan het al niet! De vader stuurt het geld met hoopen en de zoons zullen het brengen met beetjes. Het mes snijdt nu van twee kanten. Rekkers, wat ben je toch een slimmerd!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken