Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tim en Tom (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tim en Tom
Afbeelding van Tim en TomToon afbeelding van titelpagina van Tim en Tom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.33 MB)

Scans (15.83 MB)

ebook (9.30 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tim en Tom

(1910)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 203]
[p. 203]


illustratie

Een-en-twintigste Hoofdstuk.
Tim en Tom vallen in handen van Zigeuners.

Na de rust, die hen beiden verkwikt had, zetten Tim en Tom de reis moedig voort. En toen zij, na ruim twee uren zonder oponthoud doorgestapt te hebben, het tweelingdorp Zoetermeer-Zegwaard voorbij waren, hielden zij den pas wat in, daar zich langzamerhand weer iets van vermoeidheid bij hen deed gevoelen. Toch hielden zij dapper vol, terwijl Tim, om den gang er wat in te houden, verschillende wijsjes neuriede. Opeens bleef hij stilstaan, haalde zijn fluit voor den dag en liet een nieuw deuntje hooren.

‘Zeg,’ vroeg hij daarop aan Tom, ‘ken jij dat ook niet? We hebben het dikwijls in Rotterdam gehoord van dien ouden Italiaan met zijn piano-orgel.’

‘Fluit het nog eens,’ zei Tom.

Tim deed het en daarop nam ook de ander zijn muziekinstrument uit den zak en blies er op 't gehoor de tweede stem bij. Het ging in 't eerst nog met

[pagina 204]
[p. 204]

horten en stooten, maar, terwijl zij weer verder gingen, herhaalden zij het verscheidene keeren, totdat ze het geheel van buiten kenden.

‘We zullen dit “de Italiaansche wals” noemen,’ zei Tim, zijn fluit weder in den zak stekend.

Opeens bij een kromming van den weg, waar een wilgenboschje een grasveld omringde, zagen zij eenige kleine, vervallen woonwagens, waarschijnlijk een nederzetting van zwervende zigeuners.

Tim en Tom hoorden iets in een vreemde taal roepen en daarop kwamen er twee bruine, havelooze kerels te voorschijn, die Tim en Tom wenkten, naderbij te komen. Daarin hadden de jongens heel weinig trek en daarom gingen ze dadelijk aan den haal. Maar de twee zigeuners konden ook heel best loopen, want in minder dan geen tijd pakten ze Tim en Tom bij den kraag, en niettegenstaande zij zich trachtten los te rukken en om hulp schreeuwden, werden Tim en Tom naar het kamp der zigeuners gevoerd. Daar kwamen dra al de bewoners op de been, die de jongens met scheldwoorden overlaadden, hoewel zij daar weinig of niets van verstonden.

Een reus van een kerel, die vrij wat beter gekleed was dan de anderen en waarschijnlijk de hoofdman van den troep was, beval hen in gebroken Hollandsch naderbij te komen en hunne zakken om te keeren.

‘Iek zekke: Komme' ier! En make leek' die zakke!’

Tim en Tom, begrijpend, dat zij toch niets tegen die bende konden uitrichten, voldeden zuchtend aan het bevel. Het weinigje geld, de mooie, blinkende fluiten, die hunne broodwinning waren, alles legden zij in het gras neer.

Met begeerige oogen bekeek de zigeuner de fluiten en liet ze daarop met het geld in zijn gekleurd wambuis verdwijnen.

[pagina 205]
[p. 205]

‘Nok meere!’ zei hij op norschen toon.

‘Wij hebben niets meer,’ zei Tim, terwijl hij zijn leege zakken liet zien.

Dat scheen den roover niet naar den zin. Hij pakte Tim beet en gaf hem een slag tegen het hoofd, terwijl hij Tom hetzelfde lot deed ondergaan. Toen gaf hij in zijn taal een kort bevel aan de twee mannen, die Tim en Tom in het kamp hadden gebracht. De jongens

illustratie

dachten nu, dat men hen, beroofd van alles, weer zou laten gaan. Maar inplaats daarvan duwde men hen in een krotterigen woonwagen, die van binnen meer op een stal, dan op een woning geleek. De deur werd van buiten gegrendeld en de jeugdige zwervers waren gevangen! Terwijl zij naar hunne gevangenis geleid werden, zag Tom nog, hoe een jonge zigeunerin met prachtig golvend, gitzwart haar, dat zij met een
[pagina 206]
[p. 206]

gouden band bijeenhield, de bruine armen versierd met schitterende banden, hen medelijdend nastaarde. Zij wilde de jongens volgen, maar een oud, leelijk wijf, dat een stompje pijp in den mond had en ijverig roerde in een pot, die boven een vuurtje te dampen hing, rukte haar woest terug en beval haar, niet weg te gaan.

‘O, Tim,’ riep Tom uit, ‘wat moeten we nu beginnen?’

‘Wel, ik denk, stilletjes afwachten, wat er met ons gebeuren zal. Als die bruine smeerpoets van plan is, om onze fluiten te houden, zal hij pleizier van mij beleven!’ zei Tim.

‘Zouden het kermislui zijn?’ vroeg Tom.

‘Ik denk het wel,’ was Tim's antwoord. ‘Ik zag tenminste in die ééne wagen allemaal mooie gekleurde kleeren met goud en zilver d'r op.’

‘Zouden wij ook zoo'n pak moeten aandoen?’ vroeg Tom, die 't geval minder angstig begon te vinden.

‘Ik wou, dat het waar was,’ zei Tim. ‘'t Zijn bepaald acrobaten, en dat meisje met die gouwe banden kan zeker erg mooi dansen.’

‘Stil.... daar speelt 'r een op de viool.’

In den vallenden schemer klonken slepende tonen, een jonge zigeuner zat op het trapje van zijn woonwagen en speelde zoete melodieën. In de verte luidde een klok. Niemand der zigeuners scheen zich om de gevangen knapen te bekommeren. Het was een dier vele zwervende families, die herhaaldelijk over de grenzen gezet worden, als zijnde zonder middelen van bestaan. Toch zijn die nomadenstammen verre van arm. Men vindt goud en zilver in hun bezit, en, kleeden de mannen zich hoogst eenvoudig, bij hunne vrouwen treft men grooten zucht tot opschik en versiering aan. Sommigen slijpen scharen en messen, repareeren

[pagina 207]
[p. 207]

koperwerk, anderen maken muziek, geven voorstellingen in de kleine dorpen, omdat ze uit de steden geweerd worden, maar allen maken zich min of meer schuldig aan roof. Wee het dorp, waar ze zich voor eenigen tijd nederzetten.... na verloop van een week mist de boer kippen en konijnen, zijn vrouw haar gouden oorbellen, zijn dochters haar ringen, enz. En dat slimme volkje doet zich o zoo vriendelijk en welwillend voor. Tot een dergelijke volksstam behoorde ook de zigeunerfamilie, in wier handen Tim en Tom gevallen waren.

Het werd avond en langzamerhand nacht.

Tim en Tom dachten niet aan slapen, zij spraken fluisterend met elkander. Bang voor een pak slaag waren zij sinds lang niet meer, maar wel zeer nieuwsgierig, naar wat de volgende dag hen brengen zou.

't Was doodstil geworden in 't zigeunerkamp.... en juist wilden de jongens wat gaan slapen, toen ze een lichten tred op het trapje van den woonwagen hoorden. Iemand schoof zoo zacht mogelijk den grendel weg en opende het deurtje. Een breede plas blauwwit maanlicht viel door de opening naar binnen en in dat licht zagen Tim en Tom, hoe het jonge zigeuner-meisje een stuk brood en een kruik behoedzaam in den wagen zette. Zij knikte den jongens vriendelijk lachend toe en legde den vinger op den mond, ten teeken, dat zij zwijgen zouden. Daarop verdween ze even geruischloos als ze gekomen was. Tim en Tom bedankten haar met de oogen, bevreesd door eenig geluid het meisje te verraden en aten het brood met smaak op. De kruik bevatte geitemelk, die zij overheerlijk vonden. Daarop legden de jeugdige zwervers zich ter ruste, zij hadden geen honger meer en waren wat blij, dat ze hier tenminste iemand vonden, die hen niet vijandig gezind was.

[pagina 208]
[p. 208]

De klok van een naburigen dorpstoren sloeg middernacht, toen Tim ontwaakte, 't Was stikdonker in den wagen, maar door een reet van de deur scheen zilverblank het maanlicht en teekende een streep op den vloer. Zachtjes, zonder zijn broer wakker te maken, liep Tim op de teenen naar de deur en bemerkte tot zijn groote verbazing, dat die niet meer afgesloten was. Het zigeunermeisje had dus - misschien met opzet? - vergeten, haar weer te grendelen. Tim duwde het deurtje een weinig open, wat een knarsend geluid gaf.

Verschrikt hield hij den adem in.... en luisterde.

Maar niets verbrak de stilte van den nacht.

Toen schudde Tim zachtjes Tom bij den arm....

‘Tom, wor 's wakker.... Tom dan....’

‘Ja - w-wat is-is er?’ zei Tom slaperig.

‘Stil - maak geen leven.... de deur is open..’

‘Deur - welke deur?’

‘Van den wagen, en nu kunnen we.... Stil.... stil.... daar komt wat aan....’

Iets zwarts bewoog zich in de maan verlichte deuropening.... een hoofd met lange, lange lokken werd zichtbaar en ook weer een arm met blinkende gouden ringen....

Het was het zigeunermeisje....

Ze sloop als een slang den wagen in, en toen ze bemerkte, dat de jongens niet sliepen, wees ze naar de deur en maakte een gebaar, dat ‘vluchten’ beteekende. Toen wenkte ze, dat de jongens haar moesten volgen.

Behoedzaam stak ze even weer 't hoofd buiten de deur en speurde, of 'r ook onraad was.

Maar er was geen beweging in het kamp, waar de blauw-zilvren maan fantastisch bescheen de kappen van de wagens, de trapjes, en een blauwen tooverglans goot over de slanke gedaante der jonge

[pagina 209]
[p. 209]

zigeunerin, die op de teenen het trapje afdaalde....

Ze hield Tim bij de hand - om hem voor struikelen te behoeden - daarna leidde ze Tom even voorzichtig uit den wagen....



illustratie

Het hart klopte den jongens in de keel....

Langzaam - voetje voor voetje - schoven zij, overal de donkere schaduwen zoekend.... langs de woonwagens naar den weg....

Eenmaal daar gekomen, maakte het zigeunermeisje hen door gebaren duidelijk, dat ze niet naar den kant

[pagina 210]
[p. 210]

van Rotterdam moesten vluchten, maar in tegengestelde richting. Ze knikte hen nog eens vriendelijk toe en verdween als een schim tusschen de kermiswagens.

Tim en Tom wilden haar nog bedanken.... maar 't meisje was al verdwenen....

Nog even luisterden de jongens of niemand hen vervolgen kwam.

Maar niets verbrak de nachtstilte.

Toen haastten de arme, verschopte broertjes zich voort.... tot ze - uitgeput door vermoeienis en angst - niet meer verder konden en op goed geluk zich op het erf van een boer waagden, om in den hooiberg een rustplaats te zoeken....

Heel in de verte kraaide een haan.... en ergens in de buurt gaf een ander het antwoord.

In 't zachte hooi kropen Tim en Tom dicht tegen elkaar aan en probeerden te slapen.

Maar telkens werden ze opgeschrikt door bange droomen, Rekkers stond voor hen en strekte zijn magere vingers naar hen uit.... dan weer weer zaten zigeuners hen op de hielen.... en oom Gijs keek hen met vertoornde oogen aan en schudde het hoofd....

Het was een bange nacht.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken