Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De voetbalclub (ca. 1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De voetbalclub
Afbeelding van De voetbalclubToon afbeelding van titelpagina van De voetbalclub

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (25.08 MB)

ebook (3.16 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Illustrator

O. Geerling



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De voetbalclub

(ca. 1932)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 44]
[p. 44]

VI.
De Haagsche neef.

De diefstal van de twee splinternieuwe voetballen verwekte heel wat sensatie in het dorp! Dienzelfden dag werd er gedurende het koffieuurtje heel wat over gesproken, maar dat nam toch bij Paul en Dolf de gedachte niet weg, dat ze straks naar het station moesten om neef Anton af te halen. Alleen de zusjes der jongens dachten wat milder, wat barmhartiger over den gast, die weldra verschijnen zou. Jo en Greta hadden al aan Dora van den burgemeester verteld, dat neef heusch een aardige jongen was en o, zoo chic gekleed. Bij de meisjes maakte dat net gekleed gaan vooral indruk. Haar broers maalden hier niet om Zondagsche pakjes en witte boordjes, die liepen altijd maar in een stevig pak, dat een stootje velen kon. Het valt dus licht te begrijpen, dat de meisjes over het algemeen met een zekere spanning naar de komst van dat heertje uitzagen.

Tegen één uur kwamen Paul en Dolf weer naar buiten, waar zij al spoedig de andere jongens vonden. Paul gaf er zijn spijt over te ken-

[pagina 45]
[p. 45]

nen, dat hij vanmiddag niet kon meespelen.

‘Welnu, ik weet het goed gemaakt,’ stelde Jan Konijn voor. ‘We zullen met je meegaan en een eerewacht vormen, om je neef heel deftig te ontvangen!’

‘Ja, dat is een fijn idée!’ riep Frits Berkens. ‘En je zusjes moeten dan ook maar een heelen schep meiden meebrengen!’

‘Dat doen ze trouwens tòch al, geloof ik,’ zei Paul. ‘Die schapen denken, dat Anton een heele vent is! Ik geef geen duit voor hem! Had-je me die Dora van den burgemeester moeten hooren! Komt je neef uit den Haag? zei ze tegen mijn zusje, dan moet je hem bepaald eens bij ons brengen! Wat zeg je me daar wel van?’

‘Heeft Dora dat gezegd?’ stoof Harry Warstrof ineens op, terwijl hij een kleur kreeg als een gekookte kreeft.

‘Ja. Wordt jij daar zoo nijdig om?’ vroeg Dorus Dekker.

‘N... nijdig... wel... welnee...’ stotterde Harry. ‘Maar wat verbeeldt zoo'n... zoo'n aap van een jongen zich wel... om... om...’

‘Hoor nou eens aan!’ lachte Frits. ‘Hoe kun je nou toch zoo te keer gaan? Denk je nou, dat die Haagsche neef dadelijk met Dora zal uitgaan?’

‘Als-t-ie 't waagt om 'r aan te raken, krijgtie een pak slaag van me!’

De jongens lachten hartelijk om Harry. De goede jongen was van jongsaf al beste kameraadjes met Dora Masthof geweest; ze hadden reeds samen de bewaarschool bezocht en zoo was

[pagina 46]
[p. 46]

er altijd vriendschap tusschen die twee gebleven. Harry kon het niet uitstaan, dat Dora een ander vóórtrok boven hem. Inderdaad kwamen nu Jo en Greta met eenige vriendinnen aanwandelen, ook zij wilden getuigen zijn van de ontvangst van neef Anton.

't Sation was niet ver van de dorpsstraat. Perronkaartjes nemen was overbodig; ze bestonden hier niet. Het duurde niet heel lang, of de trein doemde op, wolken puffend aan het verre eind der baan. Grooter en grooter werd hij, roemboemend kwam hij aandreunen, nader en nader, tot hij knarsend gleed onder het kleine stationsafdak en met zware rookploffen hijgend staan bleef. Niet veel reizigers stapten uit, zoodat het slechts enkele minuten duurde of de lange wagensliert schoof weer verder.

De jongens en meisjes rekten de halzen, om toch maar 't eerst neef Anton te kunnen ontdekken. En als uit één adem, alsof het afgesproken was, riepen ze allen: ‘Daar heb-je 'm!’

Een piekfijn jongeheertje, naar de laatste mode gekleed, stapte op de eerewacht toe. Jo en Greta liepen hem tegemoet, Paul, uit beleefdheid, volgde.

‘Dag Anton! Dág! Hoe gaat het met je?’

‘Dèg, Johennè! Deg, Gretè! Dèg Póól! Hoe mèk jullie het?’

‘O, erg best! Kijk eens, daar staan ze allemaal!’

En Paul wees op het clubje, dat bij het hooren van Anton's stem te grinniken stond van inwendige jool.

[pagina 47]
[p. 47]

‘Zeu, det's een heel gezelschèp!’ zei Anton verwonderd.

Daarop haalde hij een lorgnet uit zijn vestzakje, zette dit heel bedaard op den neus en bekeek de eerewacht eens van nabij.

‘Zeu, zeu,’ ging hij voort, ‘en zijn dèt èllemèl vrienden en vriendinnen?’

‘Ja, 't is een heele bende, hè?’ zei Paul.

‘Nò, een bende is 't nu bepèld niet... en hoe gèt et met oom en tènte, Póól? En de meisjes ook goed?’

‘Ja hoor,’ lachte Jo, ‘wij zijn allemaal zoo gezond als een vissie, maar nu moet je eerst even kennis maken met ons clubje.’

‘Heel grèg... heel grèg!’ En Anton lachte als een boer met kiespijn, zoodat het lorgnet van zijn neus op den grond viel. De eerewacht had pret voor zes! Frits Berkens, de clown van de troep, maakte stilletjes grimassen en zei geaffecteerde woorden tegen de anderen, die daardoor een benauwdheid kregen van ingehouden lachen.

‘Kijk,’ zei Jo vriendelijk, ‘dit is Mina Zeegers, dat Rika Wouters, Alida de Wild, Greta ken je al en dit is Dora Masthof.’

‘Zeu, zeu.’

‘En dat is Harry Warsthof, Dirk van den Heuvel, Frits Berkens, Dorus Dekker, Gerard Koutens, Jan Konijn, Dolf en ikke,’ vervolgde Paul, aldus de jongens voorstellend.

‘Zeu, zeu.’

De stoet zette zich in beweging. Paul met neef Anton en Jo voorop, de anderen daarachter.

[pagina 48]
[p. 48]

‘Wèl, hoe vin jullie nô neef Eenteun, dèmes?’ vroeg Frits grappig. De jongens grinnikten, maar de meisjes vonden Anton toch wel een ‘echt heertje’. Natuurlijk paste Frits wel terdege op, dat Anton niets van zijn spotternijen hoorde. Trouwens was deze zóó druk met Paul en Jo in gesprek, dat hij weinig of niet op de anderen lette. Het onderscheid tusschen hem en de Westenbergsche jongens was opmerkelijk groot. Zoo forsch en struisch en bruingebrand als de laatsten waren, zoo teer en fijn en blank was de eerste. Anton droeg geen buis of kiel, maar een echt jongeheerenpakje met vest en boordje. Een fijne, zijden das was zorgvuldig om zijn boord gestrikt, en een klein stroohoedje, laatste mode, bedekte zijn gepomadeerde kuif en in de met glacé bekleede hand droeg hij een lang, dun wandelstokje, dat hij zijn bedientje noemde.

Dit was Anton Visser, voor zoover 't zijn uitwendig voorkomen betrof. Maar van binnen was hij volstrekt niet de verwaande fat, waarvoor de jongens hem aanzagen. Och, jongens - en groote menschen helaas ook - beoordeelen een ander maar al te vaak naar 't uiterlijk, en komen dan later tot de ontdekking, dat ze dit of dat toch niet van zoo iemand hadden gedacht.

Schijn bedriegt, dat zouden ook de leden van ‘Sparta’ maar al te spoedig bemerken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken