Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De voetbalclub (ca. 1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van De voetbalclub
Afbeelding van De voetbalclubToon afbeelding van titelpagina van De voetbalclub

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (25.08 MB)

ebook (3.16 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Illustrator

O. Geerling



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De voetbalclub

(ca. 1932)–Chr. van Abkoude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

V.
Een veelbewogen dag.

Toen de familie Hartink den volgenden morgen aan de ontbijttafel zat, werd er een telegram bezorgd. Papa opende het, las en... glimlachte.

‘Komaan,’ sprak hij, ‘dat zullen we dan maar doen. Hier is een telegram van Karel en Jo uit den Haag, moe. Ze moeten vandaag onverwachts op reis en seinen ons, dat neef Anton, inplaats van morgen, vandaag aankomt, met den trein van twee uur vijftien.’

‘O bah,’ van Jo.

‘Akeba,’ was Dolfs meening.

‘Wat een reuzendas,’ zei Paul.

‘Och - dat wurm,’ zei Greta meewarig.

Maar Paul en Dolf vonden het inderdaad verschrikkelijk. Ze hadden zóó gehoopt, heel den dag te kunnen voetballen, en nu kwam me dat Haagsche exemplaar ineens de pret bederven!

‘Denk er om,’ zei pa, ‘dat je vanmiddag op tijd aan het station bent.’

Paul en Dolf zeiden niet veel; met hangende pootjes gingen ze naar buiten, waar Dirk en de

[pagina 38]
[p. 38]

andere jongens op den weg stonden. Het waren nog Frits Berkens, de grappenmaker, Harry Warsthof, zoon van een zeer rijk grondeigenaar, Dorus Dekker, een studiebol en Gerard Kouters, die den bijnaam ‘lobbes’ droeg, omdat hij altijd alles goed vond en steeds met zich liet sollen.

‘Hallo!’ riep Harry, ‘daar heb je de Hartinks ook! Zeg, hebben jullie Jan Konijn niet gezien?’

‘Neen,’ antwoordde Paul, ‘die zal straks wel komen.’

‘Zeg,’ zei Dorus Dekker, ‘scheelt er wat aan, dat jullie met zoo'n treurig gezicht komen aanzeilen?’

‘Och, we hebben een beetje het land,’ zei Paul.

‘Waarover?’ vroegen de anderen.

‘Omdat onze prettige vacantie op een reusachtige manier bedorven zal worden.’

‘Wat? Bedorven? Door wien?’

‘Door een lorrig exemplaar van een neef, die ons uit den Haag op ons dak gestuurd zal worden.’

‘Is dat alles?’ vroeg Gerard. ‘Hoe meer zieltjes, hoe meer vreugd.’

‘Wanneer je mijn neef kende, zou je wel anders spreken.’

‘Is het dan zoo'n dwarskijker?’ vroeg Dorus.

‘Dwarskijker?’ herhaalde Paul, ‘och, dat zal ik nu juist niet zeggen, maar 't is een verwaande gek, een opgedirkte modepop, een mispunt in 't kwadraat!’

‘Dat ziet er gezellig uit,’ meende Frits Ber-

[pagina 39]
[p. 39]

kens. ‘En wanneer komt dat aangename jongmensch hier?’

‘Vanmiddag,’ zuchtte Dolf.

‘O wee, voor hoe lang?’

‘Heel de maand uit! Je zult er wat van beleven! Maar ik ben vast niet van plan, om mij aan dien gek te storen!’ riep Paul woedend uit. ‘Hij kan voor mijn part hier alleen zjjn fortuin zoeken. Ik bemoei mij niet met hem!’

‘Of je gelijk hebt!’ besloot Harry. ‘Als 't zoover is, zullen wjj je helpen, om dat heer zoo gauw mogelijk weer op den trein naar huis te krijgen.’

‘Komt jongens, we gaan voetballen!’

Dat woord deed den Haagschen neef vergeten, en dadelijk begaf het vroolijke clubje zich naar het terrein.

Dirk stak den sleutel in het slot en opende de deur. Met een hoera-tje stoven de jongens naar binnen, de een om een bal, de ander om een paal naar het veld te brengen.

Toen...

‘Waar liggen de ballen?’ vroeg Dorus.

‘In den hoek natuurlijk,’ zei Dirk.

‘Welneen, hier zijn ze niet.’

Geen minuut later kwam de club tot de ontdekking... dat de splinternieuwe ballen verdwenen waren.

Groot was de ontsteltenis onder de knapen, zij liepen eerst als dwazen door elkander, keken in alle hoeken en gaten, maar de beide ballen waren nergens te vinden.

‘Ze zijn gestolen!’ riep Dolf.

‘Och kom,’ zei Dirk, ‘wie zou dat gedaan

[pagina 40]
[p. 40]

moeten hebben? Hier in Westenberg houden we er geen dieven op na, en wat zou men aan zulke ballen hebben? Neen, gestolen zijn ze niet.’

Daar kwam meester Hilgers aan, die zich al verwonderde, dat de jongens nog niet aan 't spelen waren. Spoedig was hij van den stand van zaken op de hoogte gebracht, en ook hij was door die tijding zeer ontsteld. Maar wat kalmer dan de plotseling zoo opgewonden leden van ‘Sparta’, ging hij eens op zijn gemak een kijkje nemen in het clubhuisje, terwijl hij de jongens naar buiten stuurde. Mijnheer Hilgers keek eerst eens in het rond en bestudeerde daarna met veel aandacht het sleutelgat van de deur. Dat daaraan niet het minste spoor te bemerken was, had hij gauw gezien. Toen stapte hij bedaard naar de vensters. Ook aan het eene raam was niet het minste te bespeuren. Aan het andere echter zooveel te meer. In de eerste plaats liepen er verscheidene zwarte vegen en strepen over het pasgeverfde witte kozijntje, in de tweede plaats waren vettige vingerafdrukken zichtbaar op de ruit en in de derde plaats was het haakje losgemaakt.

Meneer Hilgers riep Dirk binnen.

‘Dirk, bekijk jij dat raam eens,’ sprak hij ernstig. Dirk deed het en keek toen zijn meester ontsteld aan.

‘Hier is een dief binnengekomen, mijnheer,’ sprak hij verschrikt.

Mijnheer Hilgers knikte.

‘Zoo is 't, jongen. Maar ik kan mij toch niet begrijpen, hoe die sinjeur binnengekomen is.

[pagina 41]
[p. 41]

Toen wij gistermiddag hier waren, heb ik gezien, dat de raampjes waren gesloten. Van buiten waren zij absoluut niet te openen zonder een ruit te breken. Dat is raadselachtig!’

Nu kwamen ook de anderen erbij. Dirk wees hen de sporen, die zij allen aandachtig bekeken, maar die hen toch niet wijzer maakten.

‘Hoor eens, jongens,’ sprak mijnheer Hilgers, ‘er is door iemand, die ons kent, en die denkelijk geen vriend van ons is, een laffe streek uitgehaald. Een bepaalde dief zal het niet geweest zijn, want die steelt liever wat anders. Het moet een jongen geweest zijn, die waarschijnlijk om de een of andere reden wraak wil nemen op ons. Een volwassen man doet zooiets niet.’

Dat begrepen de jongens ook, maar het bracht hen geen stap verder. Zou het een der overige schoolmakkers zijn?

Plotseling ging Paul eenig licht op.

Zou misschien... Tijs Borger?...

De ruzie van gister... kon misschien wel voor hem aanleiding geweest zijn, zich aldus op de club te wreken... en...

‘Meneer!’ riep Paul. ‘Ik weet het misschien!’

‘Jij, Paul? Vertel dan eens!’

En nu vertelde Paul aan den heer Hilgers en zijn kameraden, hoe Tijs Borger hem gisteren had aangesproken en hoe nijdig die geworden was, toen hij niet met de club mocht meedoen en Paul hem een ‘schooier’ genoemd had.

‘Het is heel dom van je geweest, Paul, om Tijs dat scheldwoord naar het hoofd te slingeren,’ zei mijnheer Hilgers. ‘Intusschen is het

[pagina 42]
[p. 42]

zeer wel mogelijk, dat Tijs daarom wraak heeft willen nemen. Een andere oplossing weet ik op het oogenblik voor het raadsel niet! Weet je wat we nu doen zullen, jongens? In geen geval mogen we aan dengene, die het gedaan heeft - wie het ook is - laten merken, dat we verdriet hebben door zijn streek. Ik heb nog altijd onder in mijn boekenkast een ouden voetbal liggen uit mijn jongensjaren; hij is wel erg versleten en opgelapt, maar het zou me toch verwonderen, als hij niet nog uitstekend voor een poosje te gebruiken was. Ik zal dien bal even voor jullie in orde maken en onderwijl jullie ermee spelen, ga ik een onderzoek instellen naar den diefstal. Dus niet getreurd, boys. Straks ben ik terug en word opeens Sherlock Holmes!’

Ondanks hun teleurstelling en verdriet moesten de jongens toch lachen bij de opwekkende woorden van meester Hilgers. Met zoo'n vriend en raadsman rolde je door alle bezwaren en moeilijkheden heen! Terwijl nu de heer Hilgers even naar huis ging, spraken de clubleden druk met elkander.

‘Het moét wel Tijs geweest zijn,’ zei Paul.

‘Natuurlijk, hij heeft de ballen gestolen.’

‘We moeten de herdershut overrompelen.’

‘Neen, laat meneer Hilgers het zaakje nou maar onderzoeken.’

‘Gelukkig, dat we tenminste nog kunnen spelen.’

‘Welja, 't zal best terechtkomen, hoor!’

Niemand van ‘Sparta’ was nog treurig en na een kwartiertje kwam mijnheer Hilgers met zijn voetbal aangestapt. Deze werd stevig opge-

[pagina 43]
[p. 43]

pompt en kon, al was hij wat oud, nog best een stootje velen.

De jongens gingen nu aan 't spelen, terwijl de heer Hilgers zijn schreden richtte naar de herdershut en vervolgens naar den veldwachter.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken