Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zomerloover. Deel 1 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zomerloover. Deel 1
Afbeelding van Zomerloover. Deel 1 Toon afbeelding van titelpagina van Zomerloover. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.44 MB)

Scans (78.15 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zomerloover. Deel 1

(1930)–Simon Abramsz.–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 141]
[p. 141]

26. De Gelukskrekeltjes.

Mijn vriend Jacques stond nog wat met de bakkersvrouw te praten, toen er een armoedig, maar zindelijk gekleed jongetje den winkel binnenkwam, 'k Meen, dat het een jaar of zes, zeven was.

‘Juffrouw,’ zei 't ventje, ‘mag ik een brood?’

De goedige bakkersvrouw zocht er een uit: het grootste en mooiste, dat ze vinden kon - en legde 't in de armen van 't baasje, die 't maar nauwelijks konden dragen.

Eerst nu zag mijn vriend Jacques, hoe mager en bleek 't jongetje er uitzag.

't Ventje maakte aanstalten, om heen te gaan.

‘Heb je geen geld bij je?’ vroeg de bakkersvrouw.

't Gezichtje van 't kind betrok.

‘Nee, juffrouw,’ zei het en meteen drukte hij 't brood vaster tegen zich aan, ‘maar moeder heeft gezegd, dat ze morgen bij u komt, om u even te spreken.’

‘Best hoor,’ zei de bakkerin vriendelijk, ‘neem jij je brood dan maar mee naar huis.’

‘Dank u wel; dag juffrouw!’

Mijn vriend Jacques praatte toen nog even door met de bakkers vrouw, zonder verder op den kleinen jongen te letten; maar toen hij den winkel zou verlaten, zag hij hem nog stilletjes bij de deur staan.

‘Wat doe je daar toch, vent?’ vroeg de juffrouw, die óók gemeend had, dat hij al lang weg zou zijn. ‘Ben je niet tevreden met het brood?’

‘O ja wel, juffrouw...’

‘Nu, ga dan naar je moeder, baasje; die zal anders

[pagina 142]
[p. 142]

denken, dat je onderweg bent blijven spelen en dan krijg je maar knorren.’

Maar 't kind scheen van al deze woorden niets te verstaan. Er was blijkbaar iets anders, dat zijn aandacht boeide.

De bakkersvrouw ging nu naar hem toe, tikte hem vriendelijk op de wang en vroeg: ‘Vertel me nou 's: waar sta je toch zoo aan te denken?’

‘Ik hoor hier aldoor getjilp,’ zei de kleine jongen, ‘is dat een vogel?’

‘Een vogel? Wel nee, jongen; heelemáál geen vogel...’

‘Maar luister dan eens, juffrouw; hoor: kwie, kwie, kwie....’

De juffrouw en Jacques luisterden eenige oogenblikken, maar hoorden niets dan 't gepiep van eenige krekels, de gewone gasten in bakkerijen.

‘Hoort u 't, juffrouw?’ vroeg het kind. ‘Is 't geen vogel ?’

‘Wel nee, vent.... Je hoort de krekels in de bakkerij. De knecht heeft pas den oven aangemaakt en nu beginnen ze te piepen, omdat ze de warmte zoo prettig vinden!’

Het kind had met aandacht geluisterd en tegelijk was er een blijde glans over zijn bleek gezichtje gekomen.

‘Juffrouw,’ zei hij en hij kreeg een kleur, blijkbaar bij de gedachte, dat zijn vraag onbescheiden zou worden gevonden: ‘Zou u mij zoo'n krekeltje willen geven?...’

‘Een krekeltje?’ vroeg de bakkersvrouw lachend, ‘wou jij zoo graag een krekeltje hebben, kereltje? Nu ik wou, dat ik je alle krekeltjes kon geven, die we in de bakkerij hebben! Met alle pleizier, hoor!

[pagina 143]
[p. 143]

‘Als ik er maar ééntje had!....’ zei 't kind en 't sloeg de groote oogen smeekend naar de juffrouw op. ‘Ze zeggen, dat een krekeltje geluk aanbrengt en als we er nu een thuis hadden, zou moeder misschien niet zoo verdrietig meer wezen.’

Jacques keek eens naar de bakkersvrouw, die met een punt van haar schort een traan wegveegde.... en als hij een schort had voorgehad, zou hij hetzelfde hebben gedaan.

‘En waarom is je moeder dan zoo verdrietig?’ vroeg mijn vriend Jacques, want het was hem onmogelijk, zich langer buiten het gesprek te houden.

‘Om de rekeningen, die ze niet kan betalen,’ zei 't kind. ‘Vader is dood en al werkt moeder nu nog zoo hard, ze komt tòch niet vooruit....’

De bakkersvrouw was intusschen naar de bakkerij gegaan en had haar man gevraagd, een stuk of wat krekels te vangen; want zelf durfde ze geen krekel aan te raken. De krekels - vier waren 't er - deed ze in een doosje en ze prikte gaatjes in 't deksel, om ze niet te laten stikken. En toen gaf ze 't doosje aan den kleinen jongen, die met een hartje vol vreugde den winkel verliet.

‘Zoo'n arm kind!’ zei de bakkersvrouw, toen hij weg was. Nu haalde ze 't winkelboek voor den dag, zocht de bladzij op, waarop de naam van de moeder van 't jongetje voorkwam, haalde door het lange lijstje, dat daaronder stond, een streep en schreef er onder: betaald.

Mijn vriend Jacques haalde zijn beurs uit den zak, waar dien dag toevallig nog al wat in was, schudde ze leeg op een stuk papier, frommelde dat dicht en verzocht de bakkersvrouw, het geld zoo spoedig mogelijk aan de

[pagina 144]
[p. 144]

moeder van het jongetje te laten bezorgen, tegelijk met de gekwiteerde rekening en een briefje, waarin stond, dat haar kind zonder twijfel eenmaal haar vreugd zou wezen en haar troost.

Met het geld en de rekening en het briefje ging nu de loopjongen, die een paar heel lange beenen had, het kind achterna, en daar het ventje met zijn zware brood, zijn doosje met de vier krekels en zijn korte beentjes niet zoo vlug voortkon, was de groote jongen heel wat eerder, waar hij moest wezen, dan de kleine. En toen de kleine jongen thuis kwam, vond hij, voor 't eerst in langen tijd, zijn moeder niet verdrietig, maar met een gelukkigen glimlach op 't gelaat.

't Ventje hield het voor zeker, dat de krekeltjes dit wonder hadden bewerkt en - heelemaal ongelijk had hij niet, vind ik.

Gerardus.

(Nederlandsch Magazijn.) Naar het Fransch van P.J. Staal.

Bladvulling.

Wat is 't, dat Koningen steeds port tot oorelogen?

De Hater van den Vrêe blaast in hun oore logen.

Jeroen Jeroense.

(Uit: Koddige en ernstige opschriften.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken