Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zomerloover. Deel 1 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zomerloover. Deel 1
Afbeelding van Zomerloover. Deel 1 Toon afbeelding van titelpagina van Zomerloover. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.44 MB)

Scans (78.15 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zomerloover. Deel 1

(1930)–Simon Abramsz.–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 145]
[p. 145]

27. Uit mijn jongensjaren.

Onze aangenaamste les was en bleef die in de orthographie.

We hadden taalles van onzen goeien oom Herse.

Deze was gewoon in de bittere koffie der spelling zooveel suiker te doen, dat zelfs de leerlingen, die niet van koffie hielden, ze tòch lekker moesten vinden. Hij dicteerde ons maar niet een hoop korte zinnetjes, die met elkaar in hoegenaamd geen verband stonden, maar hij had een heel verhaal bedacht, waarin al de orthographische moeilijkheden voorkwamen, waarover hij ons wilde leeren zegevieren.

Ik kan mij dat verhaal nog levendig herinneren. Naar den held ervan was het ‘Waldmann’ getiteld en het begon, precies als de tegenwoordige verhalen van dezelfde soort, met een berenontmoeting. Natuurlijk wordt er een jager door een woedenden beer vervolgd; natuurlijk staat hij een tijdlang doodelijke angsten uit en natuurlijk komt er ten slotte - hoewel geheel ongedacht - redding voor hem dagen.

Maar dan!

Dan vindt de jager in zijn weitasch een naakt en hulpeloos klein kind. Hoe dat er in gekomen is - niemand, die 't begrijpt. Wij natuuurlijk óók niet. Maar goed - dat kind groeit voorspoedig op tot een braven man en die man... is Waldmann.

Heel veel meer heeft oom Herse ons van Waldmann nooit verteld; maar toch nog één ding. En dat maakte op ons allemaal een geweldigen indruk. Waldmann had

[pagina 146]
[p. 146]

namelijk van een kluizenaar de gelukkige kunst geleerd, zich onzichtbaar te maken.

Dat oom Herse met zijn verhaal nooit verder is gekomen, is eigenlijk mijn schuld - of liever de schuld van mijn nieuwsgierigheid. Ik vroeg hem namelijk, hoe die kluizenaar, dat toch zou hebben aangelegd.

Nu had oom Herse altijd zijn antwoord klaar en hij zei dus met een stalen gezicht, dat het, om je onzichtbaar te maken, noodig is, bilzenkruid te rooken.

Dat leek me bijna ongelooflijk; maar... oom Herse had het gezegd en aan de juistheid van zijn uitspraken te twijfelen, stond in mijn oogen gelijk met majesteitschennis.

Toch kon ik niet nalaten, door een proef de onfeilbaarheid van Waldmann's middel nader te onderzoeken.

Bilzenkruid kende ik heel goed; het groeide in overvloed op een erf dicht bij ons huis en ik kon er dus gemakkelijk een paar blâren van plukken.

Maar rooken....

Mijn vader had het me zoo ongeveer op doodstraf verboden. En bovendien. Zelfs al waagde ik het, in 't belang der wetenschap heel in 't geheim het bevel te overtreden, hoe zou ik in mijn eenzaamheid kunnen waarnemen, of ik al dan niet onzichtbaar zou worden!

Daar moest dus iets anders op worden gevonden en ik besloot, de proef te doen.... op onzen ouden Frederik.

Ik maakte hem wijs, dat ik een pijp voor hem zou stoppen van mijn vaders tabak; maar in werkelijkheid stopte ik er bilzenkruid in met een dun laagje van vaders ‘Justustabak’ er boven op. Dit geheimzinnig mengsel

[pagina 147]
[p. 147]

bracht ik naar Frederik, in de kamer van het dienstpersoneel, en ging toen tegenover hem zitten, het gewichtig oogenblik afwachtend, dat hij onzichtbaar zou worden.



illustratie

Frederik aan 't rooken en 't scheen hem in 't begin best te smaken. Ik verloor hem geen oogenblik uit het oog, maar staarde hem aan, zooals een natuurvorscher doet, als hij een belangrijk verschijnsel waarneemt; met dit onderscheid evenwel, dat de natuurvorscher wacht op de verschijning van iets ongewoons en ik op de verdwijning van iets gewoons.

Zoo ... nu moest het laagje tabak zijn opgerookt ... Nu moest hij aan 't bilzenkruid komen... Nu moest hij spoedig voor mijn oogen verdwijnen!....

Maar de oude man bleef rustig en in volkomen zichtbaren toestand doorrooken.

[pagina 148]
[p. 148]

Toch twijfelde ik geen oogenblik, of, wat ik vurig hoopte en stellig verwachtte, zou ten slotte gebeuren.

Doch - 't gebeurde niet!

Ik zag, hoe Frederik begon te kuchen en toen telkens

illustratie

zijn neus in den rook stak, dien hij uit zijn mond blies. Toen - op eens - greep hij me, over de tafel heen, met zijn eene hand bij den kraag van mijn jas en riep: ‘Aap van een jongen, wat heb jij voor rommel in mijn pijp
[pagina 149]
[p. 149]

gestopt!?’.... En meteen zocht zijn andere hand mijn oor.

Ik wou maken, dat ik wegkwam. Maar vergeefs.

‘Wat heb je in mijn pijp gestopt?’ vroeg Frederik voor de tweede maal.

't Hooge woord kwam er eindelijk uit.... ‘Bilzenkruid!’ riep ik benauwd.

‘Bilzenkruid?’ schreeuwde Frederik. ‘Bilzenkruid?... Duivelskruid!!.... Wou je me met dien rommel vergeven!?....’

Wat kon ik anders, dan den verbolgen ouden man een verklaring geven van mijn zonderlinge manier van doen! En tot overmaat van ramp kwam juist mijn vader binnen.

Hij vroeg, wat er gaande was.

Ik voelde me schuldig en dus hield ik mijn mond, maar Frederik nam het woord en vertelde precies was er gebeurd was.

‘Neem me niet kwalijk, meneer de burgemeester,’ zoo eindigde hij, ‘maar meneer Herse brengt de jongens met allerlei dwaasheden het hoofd op hol. Gisteren heeft hij August een stok leeren beitsen met vitriool; maar de jongen heeft er zóó maar zijn nieuwe broek mee ingesmeerd; hij wou eens zien, hoe scherp dat goedje wel is! En deze deugniet laat me duivelskruid rooken! Meneer Herse leert ze niets dan kattekwaad...’

Mijn vader wist den toorn van den goeien Frederik met een pond tabak te stillen en ik moest met hem mee, om hem nadere inlichtingen aangaande de zaak te verschaffen. Ik vertelde hem den roman, dien oom Herse ons had voorgelezen. Mijn vader wenschte het manuscript te zien

[pagina 150]
[p. 150]

en las het nauwkeurig door. 't Is, voor zoover ik weet, de eenige roman geweest, dien hij ooit heeft gelezen. Zooals ik later ben te weten gekomen, verklaarde hij na de lectuur aan mijn moeder, dat hij zoo iets geks nog nooit onder de oogen had gehad en noodigde hij oom Herse uit, het verhaal maar niet voort te zetten.

Ik denk wel, dat dit verzoek oom Herse niet onwelkom zal zijn geweest, want ik zou me onmogelijk kunnen voorstellen, hoe hij, zonder huiveringwekkende spook- en geheimzinnige toovermiddelen, het verhaal met zijn zonderling begin tot een behoorlijk einde had kunnen brengen.

Even weinig succes als met de romanschrijverij had mijn oom met de gymnastiek. Oom Herse had allerlei geruchten vernomen aangaande ‘Vater Jahn’, den ouden turner. Diens familie was hem niet onbekend en daar hij een levendig belang stelde in sport van allerlei aard, kon hij voor het turnen ook niet onverschillig zijn. Om echter zelf de pas uitgevonden gymnastische oefeningen te doen, daarvoor was hij te dik; vandaar dat hij een poging waagde, in ons den lust daartoe op te wekken. Wel waren rekstok en brug hem ten eenenmale onbekend, maar de ladder, waarmee men uit den koestal op den hooizolder kwam, kon hem toch de noodige diensten bewijzen en werd dan ook door hem voor onze eerste gymnastische oefeningen uitgekozen. Wij moesten er langs naar boven klimmen - eerst aan den eenen en dan aan den anderen kant; we moesten op onderscheidene manieren door de sporten kruipen; we moesten gelijk- en ongelijkhandig naar boven klauteren en allerlei kunsten meer.

't Ging uitmuntend; zóó uitmuntend, dat oom verheugd

[pagina 151]
[p. 151]

zijn vrouw riep, opdat dezo getuige zou zijn van onze vorderingen in de schoone gymnastische kunst.

Maar tante schudde 't hoofd en zei: ‘Waar is dàt nou goed voor! Daar kunnen de jongens toch nooit hun brood

illustratie

mee verdienen! En bovendien zullen ze er armen en beenen mee breken en hun kleeren stukmaken... Je zult zien - je krijgt het met de burgemeestersvrouw te kwaad!’

‘Kom, kom,’ zei oom Herse, ‘jij bent ook altijd zoo bang’ - en we gingen met de oefeningen voort. Zelfs zouden we nu iets bijzonder kunstigs doen.

Nu, August en Ernst brachten het er goed af, maar ik

[pagina 152]
[p. 152]

was niet sterk genoeg - ik was toen nog wat de menschen ‘een zwakke stumperd’ noemen - liet de stijlen van de ladder los en tuimelde omlaag ... gelukkig in de weeke koemest.

Oom Herse vloog op me toe.

‘Zeer gedaan?’...

‘Nee oom, maar ... m'n broek!...’

‘Je broek?... O, dat 's niks, hoor. Dat zullen we wel gauw een beetje afvegen.’



illustratie

Nu had ik gelukkig een donkergroene broek aan, van een afgedankte jas van mijn vader vervaardigd; en toen oom met een bos stroo het dikste vuil zoowat had weggeveegd, zei hij geruststellend, dat hij er nu bijna niemendal meer van kon zien.

[pagina 153]
[p. 153]

Toen gingen we naar binnen, na nog even door oom te zijn aangemaand, niet aan tante te vertellen, wat er het laatst gebeurd was.

Nu, dat was ook niet noodig; want al was er weinig aan me te zien, te ruiken was er zooveel te meer; althans voor tante, die een buitengewoon ontwikkeld reukorgaan bezat.

't Duurde dan ook maar heel kort, of ze stond op en riep: ‘Wat deksel, waar komt die lucht vandaan!’... En meteen liep ze de tafel rond, om ieder van ons nauwkeurig te beruiken.

De oorzaak van het luchtbederf in de kamer was nu spoedig gevonden. Ik werd onmiddellijk de kamer uitgebonjourd en oom werd op zóó'n strafpredicatie onthaald, dat hij van zijn geestdrift voor de gymnastiek voor altijd genezen was.

Vrij naar Frits Reuter.

(Uit: Schurr Murr.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken