Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 2. Commentaar (2000)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 2. Commentaar
Afbeelding van Gedichten. Deel 2. CommentaarToon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 2. Commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.81 MB)

Scans (42.00 MB)

ebook (6.49 MB)

XML (2.42 MB)

tekstbestand






Editeur

P.G. de Bruijn



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 2. Commentaar

(2000)–Gerrit Achterberg–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 47]
[p. 47]

4 Deel 3: Apparaat

Deel 3 bevat het Apparaat bij de gedichten uit het tekstdeel. In dit deel zijn alle bekende gegevens over de totstandkoming van de gedichten te vinden. De volgorde, nummering en titel-/beginregel-aanduiding is gelijk aan die in deel 1. Het apparaat kan bestaan uit verschillende onderdelen, die hierna in de aangegeven volgorde worden toegelicht:

-Overlevering
-Datering
-Leestekst
-Ingrepen
-Ontwikkelingsgang
-Varianten en correcties
-Commentaar

4.1 Overlevering

In de rubriek Overlevering worden, in chronologische volgorde, alle overgeleverde geautoriseerde primaire bronnen opgesomd die bij de presentatie van de tekstontwikkeling van de gedichten zijn betrokken. Het type bron wordt aangegeven door middel van een sigle (M, T, P of D):

M

Dit sigle wordt gebruikt voor alle bronnen die door Achterberg zelf of in zijn opdracht zijn vervaardigd, met uitzondering van drukproeven (zie hierna, onder P). Hieronder vallen manuscripten en typoscripten, maar ook kopij die is samengesteld uit - al dan niet gecorrigeerde - gedrukte bronnen (de kopij voor de Verzamelde gedichten bestaat bijvoorbeeld uit losgescheurde pagina's van de eerdere (verzamel)bundels, waarop later correcties zijn aangebracht). Als meer teksteenheden met het sigle M zijn overgeleverd, dan geeft een superieur cijfer de rangorde aan: M1, M2, M3, enzovoorts. Achter het sigle wordt een typering van de bron gegeven, bijvoorbeeld:

 

MManuscript, in brief aan R. Houwink, 19 april 1928.

 

Indien een document is beschreven in de Bronnenlijst (B Lijst van documentaire bronnen, zie § 3.2), wordt daarnaar verwezen door middel van een H-nummer:

 

MTyposcript Asyl, H-36.

 

In dit geval betreft het een typoscript dat is overgeleverd in het verzameltyposcript van de ongepubliceerde bundel Asyl, in Bronnenlijst B te

[pagina 48]
[p. 48]

vinden onder nummer H-36. Bevindt een bron zich in een collectie buiten het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, dan wordt dit vermeld:

 

MTyposcript, kopij D1, collectie J. Vermeulen, H-24.

 

De aanduiding ‘kopij D1’ staat in dit voorbeeld voor de kopij van Stof. Deze bundel wordt verderop in de Overlevering aangeduid met het sigle D1 (zie hierna).

Er wordt in de regel geen onderscheid gemaakt tussen typoscripten en doorslagen. Een als ‘Typoscript’ getypeerd document kan dus een typoscript of een doorslag zijn. Als in de Overlevering zowel een typoscript als een daarvan vervaardigd doorslag zijn vermeld, wordt de relatie als volgt aangegeven:

 

M1Typoscript, collectie J. Vermeulen, H-20,i.
M2Doorslag van M1, collectie J. Vermeulen, H-20,i.

 

In dit voorbeeld is het doorslag M2 om bepaalde redenen - bijvoorbeeld omdat er varianten op zijn aangebracht, die niet in M1 voorkomen - in de presentatie van de tekstontwikkeling betrokken. Doorslagen die identiek zijn aan de bewaard gebleven originele typoscripten, worden buiten beschouwing gelaten.

In een aantal bijzondere gevallen krijgen de siglen een toevoeging (*), bijvoorbeeld bij het gedicht [305] ‘Dichter’:

 

M1*Wijziging, in brief aan H. Marsman, 5 mei 1940.
M2*Wijziging, in exemplaar D1, collectie C.M. Persijn-van de Gumster.

 

M1* verwijst naar een brief aan Marsman, waarin Achterberg hem op de hoogte bracht van wijzigingen in de bundelversie van het gedicht. Dezelfde veranderingen heeft Achterberg ook genoteerd in het exemplaar van Dead end dat hij aan Gisela Persijn-van de Gumster heeft geschonken (M2*).Ga naar voetnoot1

T

Publicaties in tijdschriften, jaarboeken, almanakken en kranten worden aangeduid met het sigle T. Is een gedicht in meer dan één periodiek ge-

[pagina 49]
[p. 49]

publiceerd, dan krijgt elk sigle een superieur cijfer (T1, T2). Achter het sigle is een titelbeschrijving opgenomen:

 

TCriterium 1.3 (mei 1940), p. 183.

 

Het gedicht is dus gepubliceerd in het tijdschrift Criterium, in de eerste jaargang (1940), derde aflevering (mei), op p. 183. Een volledig overzicht van Achterbergs publicaties in tijdschriften en dergelijke vindt men in de Bibliografie van primaire literatuur, rubriek B Bijdragen in periodieken en boekpublicaties (zie § 3.3.1).

P

Dit sigle wordt gebruikt voor al dan niet gecorrigeerde proeven. De typering achter het sigle vermeldt voor welke publicatie de drukproef gediend heeft. Bijvoorbeeld:

 

PProef T, H-84.

 

De proef heeft gediend voor de publicatie in een tijdschrift (T). Welke publicatie het betreft, kan men verderop in het overzicht van de overgeleverde bronnen onder het sigle T terugvinden.

Wanneer er van een gedicht verschillende proeven zijn overgeleverd - bijvoorbeeld een proef van de tijdschriftpublicatie én een proef van de bundelpublicatie - dan worden alle P's voorzien van een superieur cijfer. Zijn er van één publicatie meer dan één proef overgeleverd, dan wordt de onderlinge relatie bovendien uitgedrukt door de rangtelwoorden eerste, tweede, enzovoorts. Van Cryptogamen iii zijn bijvoorbeeld twee proeven bewaard gebleven, die bij de gedichten uit deze verzamelbundel als volgt worden vermeld (D2 staat in dit voorbeeld dus voor Cryptogamen iii, H-88 en H-89 verwijzen naar de vindplaats in de Bronnenlijst):

 

P1Eerste proef D2, H-88.
P2Tweede proef D2, H-89.

 

Het onderscheid tussen proef en (eerste of tweede) revisieproef wordt hierbij niet gemaakt. De status van de overgeleverde proeven komt steeds aan de orde in de Publicatiegeschiedenis.

D

Het sigle D wordt toegekend aan de zelfstandige publicaties. Hieronder vallen Achterbergs bundels en verzamelbundels, maar ook zelfstandige publicaties als rijmprenten en dergelijke. Verreweg de meeste gedichten zijn in meer dan één druk overgeleverd. De gedichten uit Afvaart (1931) zijn bijvoorbeeld ook opgenomen in Oude cryptogamen (1951) en Verzamelde gedichten (1963). Te midden van de andere bronnen treft men dus

[pagina 50]
[p. 50]

ten minste driemaal het sigle D aan, met daarachter de vermelding van de bundeltitel en het paginanummer. Bij het gedicht [121] ‘Liggende onder een boom’ zijn het de volgende gegevens:

 

D1Afvaart, p. 58.
D2Oude cryptogamen, p. 50.
D3Verzamelde gedichten, p. 66.

 

Voor een overzicht van alle zelfstandige publicaties raadplege men de Bibliografie van primaire literatuur, sub A Bundels en rijmprenten (zie § 3.3.1). Een volledige beschrijving van de samenstelling van de bundels en hun herdrukken vindt men in de Publicatiegeschiedenis (zie § 3.1).

 

De volgorde van de bronnen in de Overlevering is, zoals gezegd, chronologisch. Hierbij dienen twee kanttekeningen te worden gemaakt:

1. Soms is de precieze datering van een bron niet bekend en kan op grond van tekstuele gegevens (varianten) niet worden uitgemaakt of zij net vóór of net ná een andere bron gesitueerd moet worden. Dergelijke onzekerheden worden in een noot verantwoord.

2. In een aantal gevallen komt de feitelijke datering van een bron niet overeen met de plaats die zij, tekstueel gezien, inneemt ten opzichte van de andere bronnen. Bijvoorbeeld: op 15 februari 1946 stuurde Achterberg onder andere het gedicht [685] ‘Tegenwoordigheid’ aan N.A. Donkersloot ter publicatie in De nieuwe stem. Het gedicht werd geplaatst in de november-aflevering. Twee maanden eerder verscheen de bundel Energie, waarin het gedicht ook was opgenomen. Alhoewel de tijdschriftpublicatie dus ná de bundelpublicatie plaatsvond, vertegenwoordigt zij - gezien de lezing ‘doet’ in plaats van ‘laat’ in r. 5 van het gedicht - een eerdere versie. Om die reden wordt de tijdschriftpublicatie in de overlevering vóór Energie geplaatst.

4.2 Datering

Onder dit kopje wordt de datering van het gedicht gegeven. In de meeste gevallen is dit alleen een globale datering (bijvoorbeeld een jaartal) of een terminus ante quem. Enkele voorbeelden:

datering Eind 1930
datering Vóór 1942
datering Tussen 14 oktober en 1 november 1945
datering Vóór 15 augustus 1950

De mate van (on)zekerheid wordt aangegeven door middel van formuleringen als ‘waarschijnlijk’, ‘mogelijk’, en dergelijke. Eventueel vindt een nadere motivering of precisering van de datering in de commentaar bij het gedicht plaats.

[pagina 51]
[p. 51]

De datering van het gedicht is gebaseerd op de datum waarop het gedicht - althans in eerste versie - voltooid is. Dit moment wordt gereconstrueerd op grond van diverse gegevens:

1. Primaire gegevens: de datering van de overgeleverde bronnen van het gedicht (tekstueel en materieel).

2. Secundaire gegevens uit correspondenties en andere documenten, waaruit blijkt dat Achterberg:

-een gedicht geschreven heeft (hij noemt het betreffende gedicht);
-een gedicht ter beoordeling heeft gestuurd aan zijn literaire adviseurs;
-een gedicht ter publicatie heeft aangeboden;
-een gedicht in een bundel heeft ondergebracht.

De datering hoeft niet overeen te komen met de feitelijke datering van de eerste overgeleverde versie van het gedicht. Als vaststaat dat Achterberg bijvoorbeeld een gedicht in 1928 aan een tijdschrift heeft gestuurd, waarin het - door wat voor omstandigheden dan ook - pas in 1930 werd gepubliceerd, dan wordt voor de datering de datum van inzending aangehouden. Zo ook wordt de datering van gedichten waarvan de eerste versie de bundelpublicatie is, gebaseerd op de datum van bundeling. In deze gevallen wordt er dus van uitgegaan dat het gedicht op het moment van inzending of bundeling voltooid is, al is het vanzelfsprekend mogelijk dat Achterberg in de tijd tussen voltooiing en publicatie nog veranderingen heeft aangebracht (bijvoorbeeld in een niet overgeleverde drukproef). Alleen indien er gegevens of aanwijzingen zijn dat een gedicht in de tussenliggende tijd ingrijpend is gewijzigd, dan wordt de datering gebaseerd op de latere, overgeleverde versie van het gedicht (de datering van de eerdere, onbekende versie wordt vanzelfsprekend in een noot bij het gedicht vermeld). Dit geldt onder meer voor een aantal gedichten uit de bundel Morendo. De eerste, overgeleverde versie van de desbetreffende gedichten is de bundelpublicatie (1944), terwijl vaststaat dat de Morendo-gedichten uit de jaren dertig stammen. Deze vroege datering is gedocumenteerd in de aantekeningen van Jan Vermeulen, de samensteller van de bundel. Uit die aantekeningen blijkt echter óók dat bepaalde gedichten in de tussentijd grondig zijn gewijzigd. Bijvoorbeeld: de eerste strofe van het gedicht [553] ‘Spinrag’ vormde oorspronkelijk een afzonderlijk gedicht, dat in die vorm niet is overgeleverd. Bij de samenstelling van Morendo zijn de regels 5 tot en met 8 - die aanvankelijk tot een ander gedicht behoorden - aan de eerste strofe toegevoegd en werd ook de titel ‘Spinrag’ gekozen. Het gedicht wordt om die reden in de chronologie van 1944 geplaatst.

De overgeleverde secundaire gegevens zijn niet altijd even exact. Vaak is het onduidelijk of mededelingen in Achterbergs brieven over ‘nieuwe gedichten’ betrekking hebben op reeds voltooide gedichten of

[pagina 52]
[p. 52]

op ‘embryo’-gedichten die nog ‘in de grondverf staan’, zoals hij het zelf noemde.Ga naar voetnoot2 Ook dient rekening te worden gehouden met het feit dat er een (soms aanzienlijke) tijdspanne kan zitten tussen ontstaan en voltooiing van een gedicht. In 1959 verklaarde Achterberg tegenover H.U. Jessurun d'Oliveira over zijn werkwijze:

Het gaat lukraak. Er valt me een regel in, soms meer. En dan zeg ik met Nijhoff, dan moet het maar gebeuren. Het is een noodzaak. Bij het uitschrijven komen er onderweg soms weer nieuwe regels vanzelf. [...]
Als de regels komen, blijf ik ze angstvallig bewaren, en dan leg ik ze weg. Er verloopt veel tijd tussen de eerste aanloop en het uitschrijven en bewerken van het gedicht. Dat kan jaren duren.Ga naar voetnoot3

Deze werkwijze is ook terug te vinden in de kladhandschriften van de latere gedichten. Meestal bestaat de eerste aanzet van een gedicht uit slechts één of enkele regel(s), met eventueel een fragmentarische opzet voor het vervolg (bijvoorbeeld een aantal rijmwoorden). Pas later is het gedicht - vermoedelijk in verschillende stadia - voltooid. Soms kan worden aangetoond dat de eerste aanzet geruime tijd is blijven liggen, bijvoorbeeld in de gevallen dat Achterberg in de eerste regels de spelling De Vries en Te Winkel gebruikte - eind 1946/begin 1947 ging hij over op de nieuwe spelling -, terwijl het gedicht pas enkele jaren later in de nieuwe spelling werd gepubliceerd.

De gegeven datering is vaak niet meer dan een terminus ante quem en zegt dus niets over de ontstaansdatum (de terminus post quem) van het gedicht. In de enkele gevallen dat de ontstaansdatum bekend is, wordt deze in de commentaar bij het gedicht vermeld. Op dezelfde wijze worden latere mededelingen van Achterberg (en van mensen uit zijn omgeving) over de datum van ontstaan van bepaalde gedichten - of bundels - behandeld. Dergelijke gegevens worden overigens alleen vermeld indien niet aangetoond kan worden dat ze apert onjuist zijn. Ter illustratie: in 1943 of 1944 heeft Jan Vermeulen aantekeningen gemaakt van door Achterberg verstrekte dateringen van gedichten uit Eiland der ziel en Dead end, waarvan slechts 16 van de 120 dateringen evident onjuist zijn. De mogelijk juiste dateringen worden in de commentaar bij de gedichten vermeld als nadere indicatie voor de ontstaansdatum.Ga naar voetnoot4 De dateringen die zijn overgeleverd in de - volgens Hazeu - ‘nauwkeurig bijgehouden administratie’ van Annie KuiperGa naar voetnoot5 blijken daarentegen bij

[pagina 53]
[p. 53]

nader onderzoek in hoge mate onbetrouwbaar te zijn en worden om die reden niet in de editie vermeld.Ga naar voetnoot6 Van meer algemene aard zijn de inlichtingen die Achterberg op 1 december 1952 aan R.P. Meijer verstrekte in verband met diens proefschrift.Ga naar voetnoot7 Na een overzicht van de tot dan toe gepubliceerde bundels (met verschijningsdata) schreef Achterberg:

De gedichten in de bundels staan min of meer chronologisch. Wat de juiste chronologie betreft nog het volgende:
1)Morendo. Komt na Afvaart. Zie nawoord Jan Vermeulen.
2)Inertie. Komt na Morendo. (voor 't eerst gebundeld als afdeling van Oude Cr.)
3)Sintels. Komt wat betreft 't gedeelte, dat in Oude Cr. staat, na Inertie. De rest is herdrukt in Hoonte, behalve Kleine kabbalistiek voor kinderen; dit zou na de oorlog geïllustreerd in boekvorm verschijnen, doch daar is niet van gekomen. [...]
[...]
9)En Jezus schreef in 't zand. De eerste helft gekozen uit Cryptogamen; de 2e helft, (die niet gebundeld voorkomt) dateert uit '46 of '47, ‘Bekering’ is uit Sintels (gewijzigd). [...]

 

Uit de ontstaans- en publicatiegeschiedenis van de gedichten uit Morendo, Inertie en Sintels blijkt dat de door Achterberg aangegeven globale datering niet of slechts ten dele overeenkomt met het overgeleverde primaire en secundaire materiaal.

4.3 Leestekst

De leestekst van de gedichten is gebaseerd op de eerste voltooide versie (zie § 2.1). Welke versie dat is, wordt per gedicht aangegeven onder het kopje Leestekst. Het gebruikte sigle is terug te vinden in de rubriek Overlevering. Wanneer de leestekst gebaseerd is op het eerste overgeleverde manuscript van een gedicht, luidt de vermelding dus:

leestekst M1

Zoals in § 2.1 ter sprake kwam, wordt bij manuscripten met correcties altijd gekozen voor de eerste werkfase die tot een afgerond gedicht heeft geleid. In dit voorbeeld is dit de eerste fase van M1 (fase a).Ga naar voetnoot8 Indien er een latere fase aan de leestekst ten grondslag ligt, dan wordt dit expliciet vermeld:

leestekst M1 b

[pagina 54]
[p. 54]

De door Achterberg in fase b gecorrigeerde versie van M1 heeft in dit geval dus gediend als basis voor de leestekst.

Het is mogelijk dat van een gedicht meer dan één leestekst is opgenomen. Behalve het sigle van de eerste versie treft men dan ook de siglen van de latere versie(s) aan, voorzien van het paginanummer van deel 1. De vier versies van het eerder aangehaalde gedicht [848] ‘Vrijgezel’ (zie § 2.3.2) worden bijvoorbeeld als volgt vermeld:

leestekst T1
  D2 (zie p. 480)
  T2 (zie p. 487)
  M2 (zie p. 519)

De eerste leestekst - [848a] ‘Vrijgezel’ - is gebaseerd op de publicatie in Podium 1950 (T1) en staat in deel 1 na [847] ‘Erfvijand’, dat in dezelfde aflevering van het tijdschrift verscheen. De tweede versie, ontleend aan Voorbij de laatste stad1 uit 1955 (D2), is als [848b] ‘Kaïn’ te vinden op p. 480. Iets verderop in deel 1, namelijk op p. 487, staat [848c] ‘Kaïn’ conform de publicatie in de december-aflevering 1955 van Maatstaf (T2). Te midden van andere gedichten uit het begin van 1961 treft men ten slotte [848d] ‘Fall-out’ (p. 519) aan, afgedrukt volgens een typoscript van het gedicht (M2). De dateringen van de als leestekst opgenomen versies worden vermeld onder het kopje Datering (zie § 4.2):

datering Vóór 15 augustus 1950 (T1)
  Vóór 15 januari 1955 (D2)
  Vóór december 1955 (T2)
  Vóór maart 1961 (M2)

4.4 Ingrepen

Onder het kopje Ingrepen worden de ingrepen in de basistekst verantwoord die niet onder de algemene aanpassingen vallen (zie § 2.2.3). Het betreft de correctie van evidente schrijf- en zetfouten. De ingrepen worden als volgt vermeld (het teken < staat voor ‘verbeterd uit’):

ingrepen 1 viaduct < viadiuct
  3 nog van vandaag < nog vandaag

In r. 1 van de leestekst staat viaduct; dit is verbeterd uit viadiuct. In r. 3 staat nog van vandaag, een verbetering van de in de basistekst voorkomende foutieve lezing nog vandaag.Ga naar voetnoot9 De onder Ingrepen gesignaleerde fouten worden niet nog eens als variant in het apparaat opgenomen als alle andere bronnen de correcte lezing hebben.

[pagina 55]
[p. 55]

Eventueel wordt een toelichting achter de ingreep gegeven. In de basistekst van [505] ‘Sprookje’, een typoscript, staat achter baar in r. 22 geen punt. Deze fout is ontstaan uit ruimtegebrek: de punt paste niet meer op het papier. Dit wordt op de volgende wijze toegelicht:

ingrepen 22 baar. < baar [papiereinde]

4.5 Ontwikkelingsgang

Indien de tekstontwikkeling van een gedicht gecompliceerd is, wordt voorafgaande aan de presentatie van de varianten en correcties de ontwikkelingsgang beschreven. In grote lijnen wordt de ontwikkeling van een gedicht geschetst om de eigenlijke presentatie in het variantenapparaat te verduidelijken. Toelichting wordt in ieder geval gegeven bij gedichten waarvan ingewikkelde kladhandschriften zijn overgeleverd. De gebruiker krijgt op die manier een globale indruk van de wijze waarop Achterberg aan het gedicht gewerkt heeft en van de volgorde waarin bepaalde gedeelten van het gedicht zijn ontstaan. Een bijgevoegd facsimile dient in voorkomende gevallen ter visualisering van de gegeven beschrijving.

Eventueel wordt op deze plaats toelichting gegeven bij de presentatie, zoals over de volgorde waarin de verschillende teksteenheden worden gepresenteerd, de wijze waarop dat gebeurt, en over de speciale problemen die zich bij de presentatie voordoen. In die zin vormt de Ontwikkelingsgang dus tevens een verantwoording van de overwegingen en beslissingen die aan de presentatie ten grondslag liggen.

4.6 Varianten en correcties

In het onderdeel Varianten en correcties wordt de tekstontwikkeling van het gedicht gepresenteerd. Hier vindt men alle veranderingen die het gedicht in de loop der tijd heeft ondergaan, van de eerste tot en met de laatste versie.

Het verschil in overleveringssituatie van Achterbergs gedichten (zie hiervóór, § 1.1.3) is bepalend geweest voor de inrichting van het variantenapparaat. Er is voor gekozen niet één presentatiesysteem te hanteren, maar een onderscheid te maken tussen:

- Gedichten waarvan de tekstontwikkeling relatief eenvoudig is: er is een beperkt aantal varianten tussen de verschillende voltooide versies. In deze gevallen worden de varianten en correcties gepresenteerd in een zogenaamd lemma-apparaat.

- Gedichten waarvan de tekstontwikkeling min of meer gecompliceerd is: er is een kladhandschrift voorhanden, of er zijn verschillende voltooide versies overgeleverd die onderling sterk afwijken. In deze geval-

[pagina 56]
[p. 56]

len worden de varianten en correcties gepresenteerd in een zogenaamde synopsis.

Een uitgebreide verantwoording van beide presentatiesystemen wordt gegeven in § 4.8 en § 4.9. In § 4.10 komen nog enkele kwesties aan de orde die bij beide systemen een rol spelen, zoals de weergave van titels, de behandeling van spellingvarianten en zetfouten, en dergelijke.

4.7 Commentaar

Na het onderdeel Varianten en correcties volgt de Commentaar. Hier wordt informatie verstrekt over de ontstaans- en publicatiegeschiedenis van het gedicht. Indien de gegevens deel uitmaken van een groter verband, worden zij beknopt samengevat. Door middel van een paragraaf-aanduiding wordt verwezen naar de samenhangende beschrijving in de Publicatiegeschiedenis. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de gegevens betrekking hebben op de inzending van een reeks gedichten naar een tijdschrift of op de publicatiegeschiedenis van een bundel. Specifieke informatie over het gedicht in kwestie wordt uitgebreider vermeld. De volgende zaken kunnen in de commentaar aan de orde komen:

 

1. Descriptief commentaar bij de varianten en correcties. In sommige gevallen wordt een nadere toelichting gegeven bij de presentatie van de varianten en correcties. Het kan gaan om grafische bijzonderheden of om informatie die niet direct uit de tekstontwikkeling van het gedicht is af te lezen. Als dergelijke informatie reeds in de Ontwikkelingsgang (zie § 4.5) aan de orde is geweest, wordt zij niet herhaald in de commentaar.

 

2. Verantwoording van de datering en/of plaatsing van het gedicht. Waar nodig wordt aangegeven op welke gronden de datering van een gedicht of de volgorde van een aantal gedichten is bepaald. Indien er indicaties zijn over de ontstaansdatum van het gedicht (vergelijk § 4.2), dan worden die eveneens vermeld.

 

3. Ontstaans- en publicatiegeschiedenis. Uitgebreid vermeld worden de gegevens over de externe ontstaans- en publicatiegeschiedenis die niet in de Publicatiegeschiedenis te vinden zijn: aanleiding tot het gedicht, uitspraken van direct betrokkenen (bijvoorbeeld een redacteur van een tijdschrift) over het gedicht, en dergelijke. Van de overige informatie uit de Publicatiegeschiedenis wordt een korte samenvatting gegeven, gevolgd door een verwijzing naar de desbetreffende paragraaf. In voorkomende gevallen wordt verwezen naar de commentaar bij een ander gedicht.

 

4. Uitspraken van de dichter zelf over het gedicht. De uitspraken van Achterberg over zijn gedichten zijn uiterst spaarzaam. Stellige oordelen over

[pagina 57]
[p. 57]

de waarde van zijn werk zijn niet te vinden (conform zijn adagium ‘Wat niet goed is, is niet geschreven. Ik hoop te mogen hopen op het vers’), en slechts bij hoge uitzondering heeft hij zich uitgelaten over het ontstaan van een gedicht of over de motieven voor aangebrachte veranderingen. De mededelingen zijn voor het grootste deel ontleend aan bewaard gebleven brieven. Een enkele maal heeft Achterberg zich laten verleiden tot uitspraken in het openbaar. Ondermeer gaf hij toestemming voor de publicatie van fragmenten uit een gesprek dat Paul Rodenko met hem had over de achtergronden van Spel van de wilde jacht. In 1959 werkte Achterberg mee aan een interview door H.U. Jessurun d'Oliveira, al verbood hij achteraf publicatie ervan in Tirade.Ga naar voetnoot10 Uitspraken uit deze en andere gepubliceerde bronnen worden, voorzover relevant voor de gedichten, ook in de commentaar bij de gedichten verwerkt.

 

5. Uitspraken van anderen over het gedicht worden alleen vermeld voorzover deze het werk beïnvloed hebben. In een enkel gedicht heeft Achterberg veranderingen aangebracht naar aanleiding van opmerkingen in de literaire kritiek. Van de mij bekende gevallen maak ik gewag, indien noodzakelijk met een aanduiding van de mate van (on)zekerheid door middel van formuleringen als ‘mogelijk’, ‘kennelijk’, en dergelijke. Met hetzelfde voorbehoud worden ook veronderstellingen van anderen over de beïnvloeding van Achterberg vermeld. Alle andere uitspraken uit de secundaire literatuur blijven buiten beschouwing. Alleen al uit praktische overwegingen is een volledig overzicht van de Achterberg-receptie niet haalbaar.Ga naar voetnoot11 Uitspraken van derden in brieven aan Achterberg worden alleen opgenomen als het personen betreft die een rol hebben gespeeld bij het ontstaan en de publicatie van het werk. Overige correspondentie, hoe interessant ook, valt daar buiten.

 

6. Bronnen van citaten en verwijzingen. Zoals in § 1.1.6 uitgebreid aan de orde is gesteld, brengt de toelichting van thematische bronnen - inclusief alle citaten en verwijzingen - in het geval van Achterberg verschillende problemen met zich mee. Op grond van de aldaar besproken overwegingen heb ik de commentaar bij de afzonderlijke gedichten beperkt aan de hand van een tweetal criteria.

[pagina 58]
[p. 58]

Ten eerste vermeld ik - conform het op p. 20 geformuleerde algemene uitgangspunt voor de commentaar - in principe alleen de buitentekstuele gegevens die aantoonbaar in relatie staan met de ontstaans- en tekstgeschiedenis van het primaire werk. Dit is het geval als de door de auteur gebruikte bronnen zijn overgeleverd in de vorm van aantekeningen, als ze door de auteur zelf zijn aangegeven of als ze op een andere wijze uit de ontstaansgeschiedenis zijn af te leiden. Tot dergelijke thematische bronnen behoren onder meer Achterbergs aantekeningen uit studies op het gebied van de folklore (verwerkt in Spel van de wilde jacht) en de natuurwetenschap (sporen hiervan zijn terug te vinden in enkele van zijn laatste gedichten).Ga naar voetnoot12 Verder schreef Achterberg verschillende gedichten naar aanleiding van schilderijen en andere afbeeldingen, zoals [155] ‘De verdronkenen’ en [954] ‘Lucifer’. In beide gedichten is de ontlening expliciet door Achterberg aangegeven.Ga naar voetnoot13 In de commentaar worden de precieze gegevens verstrekt en afbeeldingen van de bewuste bronnen opgenomen.Ga naar voetnoot14 Een ander voorbeeld is de ontlening van de titel van [271] ‘“Beumer & Co.”’ aan de gelijknamige roman van J.K. van Eerbeek uit 1937. Achterberg heeft de verwijzing gemarkeerd door de titel van het gedicht tussen aanhalingstekens te plaatsen. De publicatiegeschiedenis van het gedicht levert bovendien een aanvullend gegeven op: in een brief aan Ed. Hoornik wijst Achterberg zelf op de referentiële status van de titel. In dit geval wordt de ontlening in de commentaar bij het gedicht vermeld. De relatie tussen [411] ‘Ambtman’ en de gelijknamige hoofdpersoon uit Van Eerbeeks bundel Verhalen (1930) is niet op deze wijze gedocumenteerd en blijft derhalve buiten beschouwing.Ga naar voetnoot15 Vaak kan een combinatie van gegevens nodig zijn om te komen tot een verantwoorde vermelding van buitentekstuele gegevens. In de eerste regel van [626] ‘Vestdijk’ (‘Hij heeft het vat der Danaïden eindelijk gevuld,’) is de verwijzing naar Vestdijks sonnet ‘Het vat der Danaïden’ niet typografisch gemarkeerd, maar in combinatie met de titel van

[pagina 59]
[p. 59]

het gedicht is de verwijzing in dit geval wel aannemelijk. Uit de overgeleverde correspondentie blijkt bovendien dat Vestdijk Achterberg in 1944 zijn ‘Griekse sonnetten’ heeft laten lezen, en dat Achterberg met name onder de indruk was van ‘Het vat der Danaïden’. Al is hiermee de relatie strikt genomen niet door Achterberg zelf aangegeven, de combinatie van de expliciete verwijzing in de tekst van het gedicht én de gegevens uit de brieven zijn voldoende grond om de referentie in dit geval te vermelden.

Wanneer de relatie tussen Achterbergs lectuur en zijn werk op deze wijze in een redelijke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangetoond, dan kunnen gegevens uit de correspondentie worden gebruikt als nadere indicatie voor de ontstaansdatum van bepaalde gedichten. Omdat een van de zwaartepunten van de historisch-kritische uitgave ligt bij de reconstructie van de ontstaans- en tekstgeschiedenis van de gedichten, staat het de editeur vrij de externe gegevens ook te vermelden indien dit zijn specifieke doelstelling ten goede komt. Bijvoorbeeld: het gedicht [676] ‘Kafka’ dateert van ‘vóór 14 januari 1946’. Uit de correspondentie blijkt dat Achterberg vanaf 1940 verschillende boeken van en over Kafka heeft gelezen, maar een directe relatie tussen deze lectuur en het gedicht is niet aantoonbaar. In dit geval kan de editeur de externe informatie toch vermelden om aan te geven dat het gedicht mogelijk eerder is ontstaan, mits hij dit met het nodige voorbehoud doet. De geografische aanduidingen in (de manuscripten van) de reisgedichten uit Mascotte en Autodroom stellen de editeur in staat een preciezer antwoord te geven op de vraag welke gedichten geschreven zijn naar aanleiding van Achterbergs eerste reis naar Frankrijk in 1949 en welke teruggaan op de reis met Hoornik in 1952.Ga naar voetnoot16 Soms kan de ontstaansdatum zelfs vrij exact achterhaald worden op grond van dit soort verwijzingen. Een duidelijk voorbeeld is het gedicht [911] ‘Ichthyologie’, dat geschreven werd naar aanleiding van een concrete, actuele gebeurtenis. De vermelding van externe informatie vindt in deze en andere gevallen dus niet plaats in het kader van het bronnenonderzoek, maar staat vooral in dienst van de reconstructie van de ontstaans- en tekstgeschiedenis.

Het hiervóór aangehaalde gedicht [911] ‘Ichthyologie’ kan ook dienen ter illustratie van een tweede criterium voor opname in de commentaar. Toelichting wordt gegeven bij zaken die voor de toenmalige lezers van Achterbergs gedichten bekend werden verondersteld, maar die door de historische afstand voor de hedendaagse lezer niet meer te begrijpen zijn. Op het moment dat ‘Ichthyologie’ in april 1953 in Maatstaf verscheen, moet iedereen de verwijzing naar de opzienbarende

[pagina 60]
[p. 60]

vangst van een coelacanth drie maanden daarvoor hebben herkend, en op de hoogte zijn geweest van allerlei bijzonderheden waaraan het gedicht refereert. De huidige lezer ontbeert deze kennis. De commentaar verstrekt in dergelijke gevallen de destijds bekende gegevens en heft - zoals Manfred Fuhrmann dat heeft genoemd - de door de tijd ontstane ‘secundaire duisterheid’ op.Ga naar voetnoot17 In de praktijk heb ik dit criterium als vuistregel gehanteerd, want de bepaling van wat ‘de’ toenmalige lezer aan kennis bezat is niet meer dan een globale reconstructie door de editeur. Daar waar ik kan vermoeden dat Achterberg verwijst naar een actualiteit die nu niet meer bekend is - of het nu gebeurtenissen, personen, boeken of muziekwerken zijn - geef ik een toelichting. Daarbij heb ik ernaar gestreefd ook aandacht te geven aan de contemporaine betekenis van de door Achterberg genoemde fenomenen, overeenkomstig Mathijsens ‘regel van de eigentijdsheid’.Ga naar voetnoot18 Bij het gedicht [258] ‘Stem’ wordt bijvoorbeeld niet alleen de in de jaren dertig beroemde zangeres Zarah Leander van commentaar voorzien, maar ook gewezen op de eigentijdse betekenis van Bizets ‘Parelvissers’ en Toselli's ‘Serenata’. Buiten beschouwing blijft de ‘primaire duisterheid’, die bestaat uit die elementen in de gedichten die voor de lezers te allen tijde vragen oproepen. Zoals in § 1.1.6 overdadig is geïllustreerd, schuilt de ‘primaire duisterheid’ van Achterbergs gedichten niet alleen in de aanwezigheid van ‘duistere’ tekstelementen - bijvoorbeeld de wetenschappelijke terminologie -, maar in de duisterheid van de gehele constructie. De geïntendeerde meerduidigheid, inherent aan het karakter van veel moderne poëzie, kan principieel niet in de commmentaar van een wetenschappelijke uitgave worden opgeheven.

 

7. Verwijzingen naar vertalingen van en secundaire literatuur over het gedicht. In de commentaar wordt melding gemaakt van vertalingen van en secundaire literatuur over het gedicht. Via een verkorte beschrijving vindt men de gegevens in de Bibliografie van vertalingen en de Bibliografie van secundaire literatuur. Bij vertalingen worden de taal en de vertaler genoemd (indien een vertaler het gedicht meer dan eens vertaald heeft, wordt tussen haakjes het aantal vindplaatsen gegeven), bij secundaire literatuur worden de auteur en de (verkorte) titel vermeld.

De secundaire literatuur over Achterberg is dermate omvangrijk dat het ondoenlijk is om alle publicaties te vermelden waarin een gedicht

[pagina 61]
[p. 61]

ter sprake komt. Om die reden is ervoor gekozen alleen melding te maken van de bijdragen die voor een substantieel gedeelte aan het desbetreffende gedicht zijn gewijd. Deze selectie is vanzelfsprekend tamelijk subjectief (wanneer is een gedeelte ‘substantieel’ te noemen?), al dient hier nadrukkelijk te worden gezegd dat de selectie niet op kwalitatieve gronden heeft plaatsgevonden. Het criterium brengt met zich mee dat monografieën over Achterberg in de regel niet worden vermeld, ook al komen zijn gedichten er veelvuldig in ter sprake. Het gaat om de volgende literatuur:

Aafjes, B. Gerrit Achterberg. De dichter van de sarcophaag.
Bolhuis, A.J. De aarde dekt hem toe. Een interpretatie van Gerrit Achterbergs Ballade van de gasfitter en Ode aan den Haag in het licht van de psychologie van C.G. Jung.
Diemer, W. Mijn herinneringen aan Gerrit Achterberg.
Doel, H. van den Zingen als een gek. Het verschijnsel Gerrit Achterberg als mens met een handicap, dichter en mysticus.
Fokkema, R.L.K. Varianten bij Achterberg.
Hazeu, W. Gerrit Achterberg. Een biografische schets.
Hazeu, W. Gerrit Achterberg.
Hazeu, W. Gerrit Achterberg. Een biografie.
Heynders, O. De verbeelding van betekenis. Vooronderstellingen en praktijk van deconstructieve lezingen: teksten van Paul Celan en Gerrit Achterberg.
Hoe, G. van Interpretaties van de gedichten van Achterbergs Thebe.
Houwink, R. Het raadsel ‘Achterberg’.
Jageneau, L. O gij die ik had omgebracht. Gerrit Achterberg. Dichterschap als therapie.
Jong, M.J.G. de Bewijzen uit het ongerijmde. Het probleem Achterberg.
Jong, M.J.G. de Nogmaals inzake Achterberg.
Kassies, W. En Alexander is een schim in mij. Stukjes antiek bij Gerrit Achterberg.
Loggem, M. van Oorsprong en noodzaak. Het werk van Gerrit Achterberg.
Longie, A. de Gerrit Achterberg.
Merwe, P.P. van de Die herlading van die woord in die poësie van Gerrit Achterberg.
Meijer, R.P. Bijdrage tot de studie van de poëzie van Gerrit Achterberg.
Middeldorp, A. De wereld van Gerrit Achterberg.
Middeldorp, A. Het avontuur van Achterberg.
Otterloo, G. Het Achterberg-sonnet. Bijdrage tot de interpretatie van Achterbergs sonnetten.
Piere, J. de Ruimtelijke polariteiten in de poëzie van Gerrit Achterberg.
Piere, J. de Woorden in een onbepaalde tijd. Inleiding tot de poëzie van Gerrit Achterberg.
Roest, H. Schaatsenrijder. Terugdenken aan Gerrit Achterberg.
Ruitenberg-de Wit, A.F. Formule in de morgenstond. Een studie over het dichtwerk van Gerrit Achterberg.

[pagina 62]
[p. 62]

Ruitenberg-de Wit, A.F. Het huis van Achterberg. Een commentaar.
Schenkeveld, M. e.a. Aantekeningen bij Achterbergs Spel van de wilde jacht.
Taaffe, T.P. The shaping of the eternal in the lyric poetry of William Butler Yeats and Gerrit Achterberg.
Zickhardt, K. Achterberg concreet. Een studie.

8. Opsomming van schrijf-, type- en zetfouten.

Schrijf-, type- en zetfouten worden in de regel niet als variant in het apparaat opgenomen, maar in een noot vermeld. Er is een aantal uitzonderingen. Verschrijvingen in kladmanuscripten worden wél in de synopsis opgenomen, omdat ze informatief kunnen zijn voor Achterbergs werkwijze. De correctie vindt in de synopsis plaats (zie § 4.10.2.2). Niet vermeld worden mechanische typefouten: deze fouten berusten op een onjuist gebruik van de technische hulpmiddelen en bevatten geen genetische informatie. Om soortgelijke redenen blijven zetfouten in proeven buiten beschouwing (deze zijn afkomstig van de zetter en zeggen niets over de werkwijze van Achterberg), tenzij Achterberg ze bij de correctie over het hoofd heeft gezien en de zetfouten doorwerken in de tekstgeschiedenis.

 

9. Bijzonderheden met betrekking tot de spellingvereenvoudiging.

Spellingvarianten die verband houden met de algemene spellingherziening in 1947 zijn niet opgenomen in het variantenapparaat. In § 4.10.3 wordt aangegeven wanneer (in casu: vanaf welke bundels) Achterberg is overgegaan op de nieuwe spelling. Met die kennis moet de gebruiker zelf reconstrueren vanaf welke bron een bepaald gedicht is herspeld. Dit systeem voorziet niet in de gevallen dat de nieuwe spelling voor het eerst optreedt in een bron die niet in § 4.10.3 is vermeld, bijvoorbeeld in een tijdschriftpublicatie. Dit wordt in een noot als volgt aangegeven:

 

Vanaf T staat dit gedicht in de nieuwe spelling.

4.8 Presentatie: lemma-apparaat

In het lemma-apparaat worden alleen de veranderingen uit andere versies ten opzichte van de leestekst weergegeven. De presentatie is als volgt: eerst wordt de desbetreffende plaats uit de leestekst geciteerd, voorzien van het regelnummer; na het teken > (‘gewijzigd in’) worden de afwijkingen uit andere bronnen (aangegeven door middel van siglen) vermeld. Bijvoorbeeld:

11 vreemde > barre T

In regel 11 van de leestekst staat vreemde. Dit is later gewijzigd in barre, en wel in een tijdschriftpublicatie (T) van het gedicht (welke publicatie het

[pagina 63]
[p. 63]

betreft, staat bij de Overlevering aangegeven). De niet genoemde bronnen hebben dezelfde lezing als de leestekst. Komt de verandering ook in andere bronnen voor, dan worden ook daarvan de siglen vermeld:

11 vreemde > barre T, D1

De verandering staat nu in T én in D1, waarmee een zelfstandige publicatie is aangeduid. De siglen kunnen ook gecombineerd worden weergegegeven:

11 vreemde > barre T-D3

In dit geval geeft het koppelteken tussen T en D3 aan dat de variant barre voorkomt in T en in D3, én in alle tussenliggende bronnen. Bij de Overlevering is te achterhalen welke bronnen dat zijn.

Veranderingen die Achterberg in manuscripten, typoscripten en proeven heeft aangebracht, kunnen ook in een lemma-apparaat worden weergegeven, mits zij niet al te ingrijpend van aard zijn. Bijvoorbeeld: in de proef van Oude cryptogamen bracht Achterberg met potlood een verandering aan in de laatste regel van het gedicht [63] ‘Gij stondt met een hoog hopen’ (‘Licht’):

10 hart, Cathrien. > hart, Cathrien. P2 a > [hart] voordien. P2 b-D3

De gedrukte versie van de proef (P2 a) heeft nog dezelfde lezing als de leestekst. Bij de correctie (fase b) schrapte Achterberg de komma na hart en veranderde hij Cathrien. in voordien. De aanduiding P2 b-D3 geeft aan dat de nieuwe lezing ook is overgenomen in de latere bronnen. Zoals uit dit voorbeeld blijkt, worden de onveranderde tekstgedeelten tussen teksthaken ([ ]) geplaatst. Bovenaan de presentatie wordt vermeld in welke schrijfstoffen de fasen zijn uitgevoerd (in dit geval: P2 a gedrukt, b potlood).Ga naar voetnoot19

Het komt voor dat van een manuscript niet de eerste werkfase ten grondslag ligt aan de leestekst. Er kunnen dan varianten zijn die aan de leestekst voorafgaan. Een voorbeeld: de leestekst van het gedicht [229] ‘Surplus’ is gebaseerd op de gecorrigeerde versie van een manuscript, in dit geval M1 b. Aan deze versie gaat een eerdere versie vooraf (namelijk M1 a), die twee afwijkingen bevat ten opzichte van de gecorrigeerde versie: de titel ontbreekt en in r. 7 staat een in plaats van het. De presentatie is als volgt (het teken < staat voor ‘luidde eerst’):

Titel Surplus < [ontbreekt] M1 a > Surplus M1 b-D4
7 het < een M1 a > [h]e[t] M1 b-D4

[pagina 64]
[p. 64]

Men leze dit aldus: de leestekst (M1 b) heeft als titel Surplus. In M1 a ontbrak deze titel nog, maar in fase b voegde Achterberg haar toe; in alle latere bronnen tot en met D4 komt de titel voor. In M1 b, r. 7 staat het. Er stond eerst een (M1 a), maar in fase b veranderde Achterberg die lezing in [h]e[t]; ook de latere bronnen (tot en met D4) hebben het.

4.9 Presentatie: synopsis

De synopsis wordt gebruikt als presentatievorm voor de genese van de gedichten die min of meer ingrijpend door Achterberg zijn herzien, en voor de presentatie van de gedichten waarvan een kladhandschrift is overgeleverd.

De inrichting van de synopsis sluit aan bij wat in de reeks Monumenta Literaria Neerlandica gebruikelijk is. De basis vormde het door de editeurs van de Nijhoff-editie ontwikkelde systeem, waarin zij verschillende vereenvoudigingen hebben doorgevoerd. Veel van wat in de verantwoording hierna volgt, is aan hun editie ontleend.Ga naar voetnoot20

4.9.1 Synopsis: per regel

In de synopsis worden de varianten in de tekst per regel gepresenteerd. De eerste regel geeft de vroegste versie van de tekst weer; daaronder staan, in chronologische volgorde, alle veranderingen die Achterberg naderhand heeft aangebracht. In de synopsis worden alleen de regels opgenomen die varianten bevatten. Voor de ongewijzigde regels dient men de leestekst te raadplegen. De synoptische weergave van de eerste strofe van [74] ‘Nooit was de dood een naakter man’ ziet er bijvoorbeeld als volgt uit:

Varianten en correcties

Titel M1 [ontbreekt]
  T-D3 De slaper en de dood

1 M1 Nooit was de dood een naakter man  
  T-D3 | |,

3 M1 en zei, terwijl hij naar   mij zag:  
  T-D3 | | me | |

4 M1 ‘ik lig, waar   gij gisteren lag’  
  T-D3 ‘Ik | | jij | |.

[pagina 65]
[p. 65]

De leestekst is gebaseerd op M1, een nog ongetitelde versie van het gedicht. In de synopsis wordt onder het kopje Titel aangegeven dat de titel in M1 ontbreekt, maar dat het gedicht in de latere bronnen T tot en met D3 van de titel ‘De slaper en de dood’ is voorzien. In M1 (en dus ook in de leestekst) staat er aan het einde van regel 1 geen leesteken; in T-D3 staat op die plaats een komma, zoals in de synopsis is aangegeven. De rest van de regel is ongewijzigd en dient te worden meegelezen, hetgeen wordt aangegeven door middel van de rechte strepen (| |). Regel 2 van het gedicht is in alle bronnen identiek en wordt dus niet in het apparaat opgenomen (in de leestekst is te zien dat die regel luidt: ‘dan toen hij op mijn leger lag’). In de regels 3-4 zijn wel weer veranderingen aangebracht, zoals in de synopsis is terug te vinden.

In de aangehaalde regels komen de veranderingen steeds voor in dezelfde bronnen T-D3. In regel 9 van het gedicht is dat niet het geval:

9 M1 ‘Maar blijf bij   mij, er was er geen ,’  
  T Maar | | me, |   |
  D1-D3 |         |’,  

In dit geval bevat bron T twee varianten (Maar en me,) ten opzichte van M1. De overige bronnen D1-D3 verschillen weer ten opzichte van M1 en T in de veranderde volgorde van komma en afhalingsteken aan het eind van de regel.

Indien van een gedicht het merendeel der regels is gewijzigd, worden voor de overzichtelijkheid ook de onveranderde regels in de synopsis opgenomen. In deze gevallen wordt ook steeds aangegeven wanneer er sprake is van strofescheiding, en wel op de volgende wijze:

8/9 M1-D3 [strofewit]

Tussen r. 8 en 9 bevindt zich dus in alle bronnen M1-D3 een strofescheiding. Als in M1 wél en in T-D3 géén strofescheiding staat, dan is de presentatie:

8/9 M1 [strofewit]
  T-D3 [geen strofewit]

In de hiervóór gegeven voorbeelden treden de veranderingen steeds op tussen de verschillende bronnen. Een uitgebreide toelichting van de synoptische weergave hiervan - de zogenaamde gecombineerde synopsis - zal in § 4.9.3 worden gegeven. Eerst komt de enkelvoudige synopsis aan de orde.

4.9.2 Enkelvoudige synopsis

Veranderingen binnen één teksteenheid (een manuscript, typoscript of gecorrigeerde drukproef) worden in een enkelvoudige synopsis gepresen-

[pagina 66]
[p. 66]

teerd. De teksten worden diplomatisch weergegeven, met uitzondering van evidente schrijf-, type- en zetfouten, die in een noot bij het gedicht worden vermeld (zie § 4.7, punt 8).

4.9.2.1 Fasering

In een bron waarin Achterberg veranderingen heeft aangebracht, zijn doorgaans verschillende fasen te onderscheiden. Bij een manuscript met een eerste versie in zwarte inkt en correcties in potlood zijn dat er bijvoorbeeld ten minste twee: de fase in zwarte inkt en de fase in potlood. Dergelijke fasen worden aangegeven met de letters a, b, c enzovoorts. Aan het begin van het variantenapparaat wordt een overzicht gegeven van de desbetreffende bronnen en de daarin te onderscheiden fasen. De fasering van het zojuist genoemde manuscript wordt als volgt aangegeven:

M a zw inkt, b potlood

Afgezien van de schrijfstof waarin de fase is uitgevoerd, kan hier ook vermeld worden door wie de verandering is aangebracht. In een door Achterberg aan Roel Houwink gestuurd manuscript van [34] ‘Iedre winter blinder,’ bracht Houwink bijvoorbeeld een correctie aan. In dit geval luidt de vermelding:

M a zw inkt, b potlood (in de hand van R. Houwink)

In de synopsis staan dezelfde letters vóór de tekstregel waarin de verandering is aangebracht. In hetzelfde gedicht is dat regel 2:

2 M a Iedere winter meer   er van verloren,
    b [ ] [verloren,]

In M zijn de woorden er van uit de door Achterberg geschreven versie (fase a) door Roel Houwink geschrapt in fase b (de onveranderde gedeelten staan in dit geval tussen [ ], zie hierná, § 4.9.2.2 Meelezen).

Bij directe correcties - varianten die onmiddellijk door Achterberg zijn aangebracht, d.w.z. voordat hij de regel vervolgde - zijn de aangegeven fasen altijd eensluidend. Ter illustratie volgt hier dezelfde regel van [34] ‘Iedre winter blinder,’ als ware hij door Achterberg direct gecorrigeerd:

2 M a Iedere   zomer
  a [ ] winter meer er van verloren,

In dit verzonnen voorbeeld schreef Achterberg dus eerst Iedere zomer, wijzigde hij zomer meteen in winter en schreef hij vervolgens de rest van de regel. Dat het een directe correctie betreft, is bovendien te zien aan het feit dat de correctie op een aparte regel in de synopsis is geplaatst.

[pagina 67]
[p. 67]

Wanneer een regel geen fasenaanduiding heeft, betreft het altijd een regel die in fase a is geschreven. Stel dat van [34] ‘Iedre winter blinder,’ ook de onveranderde regel 3 in de synopsis wordt opgenomen (bijvoorbeeld omdat in alle andere regels veranderingen zijn aangebracht en het dus overzichtelijker is ook regel 3 af te drukken), dan gebeurt dat als volgt:

3 M zoeken wij het roodbevroren

Zoals hieruit valt af te leiden, zijn regels die niet in de synopsis zijn opgenomen altijd in fase a geschreven.

De fasering geeft dus de chronologie van de veranderingen aan. Indien er in de synopsis van een gedicht meer regels met een fasenaanduiding zijn opgenomen, dan zijn alle lezingen waar een a voor staat eerst geschreven, vervolgens de lezingen waar een b voor staat, enzovoorts. Het is echter lang niet altijd uit te maken of Achterberg een verandering meteen of in een latere fase aangebracht heeft. Indien de fasering gebaseerd is op verschillende schrijfstoffen - zoals hierboven steeds het geval was - is het onderscheid redelijk zeker. Wanneer twee (of meer) fasen in dezelfde schrijfstof zijn uitgevoerd, is het aangegeven onderscheid gebaseerd op andere informatie (tekstuele verbanden, de plaats van de varianten op het papier, verschillen in ductus, en dergelijke). De toekenning van de fasenaanduiding in deze gevallen is bijna altijd onzeker. Het meest duidelijk is dit bij de presentatie van de kladhandschriften. In verreweg de meeste gevallen gebruikte Achterberg tijdens het schrijven slechts één schrijfstof, bij voorkeur potlood. Als er op grond van andere informatie dan toch een aantal fasen is onderscheiden, krijgt men bijvoorbeeld de volgende vermelding aan het begin van het apparaat:

 

M1 a-f potlood

 

Uit een dergelijke mededeling kan worden afgeleid dat het fasenonderscheid tot stand is gekomen op grond van disparate gegevens, waarvan lang niet alle even ondubbelzinnig te interpreteren zijn (de informatiewaarde van ductus-verschillen is in dit verband alleen al relatief, want er is geen schrijfstof zo veranderlijk als een potlood). Ik heb ervan afgezien dergelijke onzekerheden per regel aan te geven, om de simpele reden dat dat in de praktijk zou leiden tot een ontelbare hoeveelheid mededelingen.Ga naar voetnoot21 In de Ontwikkelingsgang (zie § 4.5) wordt eventueel wél op de problematische fasering gewezen en, waar mogelijk, aangegeven op grond van welke overwegingen zij tot stand is gekomen. Ook dan blijft het echter geboden de betekenis van de aangegeven fasering te relativeren.

[pagina 68]
[p. 68]

4.9.2.2 Meelezen

Bij de presentatie per regel moeten de onveranderde gedeelten uit een eerdere fase worden meegelezen. Dit wordt aangegeven door teksthaken onder het mee te lezen gedeelte te plaatsen:

1 M1 a De boomen waren   een gravure
  b [ ] tot [een] staal[gravure]

In deze eerste regel van het gedicht [831] ‘Ets’ veranderde Achterberg een gravure in tot een staalgravure. Het begin van de regel (De boomen waren) schreef hij niet opnieuw en dus staan onder dit gedeelte teksthaken. Van de nieuwe lezing tot een staalgravure schreef Achterberg alleen tot en staal opnieuw. De woorden een en gravure uit fase a liet hij staan, zoals wederom door de teksthaken is aangegeven. Voor de overzichtelijkheid worden de desbetreffende woorden in dit geval tussen de teksthaken herhaald. Dit gebeurt ook wanneer de onveranderde tekst een woorddeel is, zoals in het volgende (aangepaste) voorbeeld van de tweede regel van hetzelfde gedicht:

2 M1 a geworden tijdens mijn afwezigheid.  
  c [ge]beten [ ]

In dit geval veranderde Achterberg alleen worden in beten, maar het spreekt voor zich dat ge deel uitmaakt van de nieuwe variant en dus moet worden meegelezen. Een ander voorbeeld, uit regel 8 van het gedicht:

8 M1 e en kon ik doorgaan met   dezelfde uren  
  f [ ] [de] [ ]

In fase e schreef Achterberg dezelfde. In fase f haalde hij hiervan zelfde door, zodat de nieuwe lezing de ontstaat. Dit woord is niet opnieuw geschreven, zoals is aangegeven door de haken.

Indien Achterberg in het laatste voorbeeld ook de woorden kon ik zou hebben veranderd in ik kon, dan zou de presentatie als volgt zijn:

8 M1 e en   kon ik doorgaan met   dezelfde uren  
  f [ ] [ik] [kon] [ ] [de] [ ]

De omzetting is te herkennen doordat beide woorden in de nieuwe lezing tussen teksthaken staan, zij het in omgekeerde volgorde.

Op een iets andere wijze worden woordscheidingen en -aaneenvoegingen weergegeven:

8 M1 e en kon ik doorgaan met   dezelfde uren  
  f [ ] [de zelfde] [ ]
  g [ ] [dezelfde] [ ]

[pagina 69]
[p. 69]

In dit (wederom verzonnen) voorbeeld heeft Achterberg de delen van het woord dezelfde eerst van elkaar gescheiden (fase f). In fase g maakte hij dit ongedaan door de woorddelen weer met elkaar te verbinden.

Een enkele keer komt het voor dat Achterberg door middel van aanhalingstekens zelf aangeeft dat bepaalde elementen uit een eerdere lezing gehandhaafd blijven. Zo noteerde hij regel 6 van [831] ‘Ets’ op de volgende wijze:

 
aftekenend hun takken uitgespreid
 
hemel" " " hun takken wijd.

In de synopsis worden de aanhalingstekens niet overgenomen. Het aangehaalde gedeelte wordt dus gewoon tussen teksthaken geplaatst:

 
hemel [aftekenend hun takken] wijd.

Zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, geeft de presentatie alleen weer welke tekst wel en welke niet door Achterberg is veranderd. Er is dus geabstraheerd van grafische informatie, zoals de wijze waarop de varianten zijn aangebracht (doorhaling, dooreenschrijving, enzovoorts) en de plaats van de varianten op het manuscript. Alleen in zeer gecompliceerde gevallen zal dergelijke informatie in descriptief commentaar ter plaatse worden vermeld.

4.9.2.3 Deletie van interpunctie

Veranderingen in interpunctie kunnen op dezelfde wijze worden gepresenteerd als woordvarianten. Indien echter een interpunctieteken vervalt, dan wordt dit voor de duidelijkheid gemarkeerd met het deletieteken ◦. Zie de derde regel van het gedicht [844] ‘Avond’:

3 M1 b Ik   op de grond , ben een figuur , zo klein,  
  c [ ], [   ]
  c [ ]◦ [ ]◦ [ ]◦ [ ]

In fase c heeft Achterberg eerst een komma toegevoegd na Ik. Vervolgens heeft hij deze komma weer geschrapt, evenals de komma's na grond en figuur. Dit wordt met het teken ◦ aangegeven.

4.9.2.4 Open varianten

Kenmerkend voor Achterbergs werkwijze is het gebruik van open varianten. Het komt regelmatig voor dat Achterberg een aantal varianten noteert, maar dat hij nog geen keuze maakt welke hij wil handhaven. Alle alternatieven zijn op dat moment dus geldig. De open varianten worden aangeduid met accolades. Het volgende, enigszins aangepaste, voorbeeld is ontleend aan [982] ‘Dwingelo’:

[pagina 70]
[p. 70]

3 M1 b en doet   September tot een doek verstrakken.  
  b [ ] {October} [ ]

In fase b noteert Achterberg bij September de variant October, maar hij haalt de lezing September niet door. Beide lezingen zijn dus geldig. Daarna kiest Achterberg toch voor October (hij haalt September door), maar tevens noteert hij twee nieuwe alternatieven, april (bij October) en als dundoek (bij tot een doek). De volledige presentatie van de regel is als volgt:

3 M1 b en doet   September tot een doek verstrakken.  
  b [ ] {October} [   ]
  b [ ] {October} [   ]
  b [ ] {april} {als dundoek} [ ]

In dit voorbeeld is er één fase aangegeven (fase b), wat dus wil zeggen dat de open varianten vermoedelijk vrijwel meteen zijn aangebracht. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen om bepaalde varianten in een latere fase onder te brengen. Dit is meer regel dan uitzondering: in hetzelfde gedicht noteerde Achterberg bijvoorbeeld drie alternatieven voor harde:

6 M1 d laten bij nacht hun   harde tekens knakken  
  d [ ] {witte} [ ]
  d [ ] {verre} [ ]
  d [ ] {lege} [ ]
  d [ ] [witte] [ ]

Niet alleen de open varianten zijn met dezelfde fase aangegeven, ook Achterbergs uiteindelijke keuze voor witte (dat in de laatste regel tussen haken staat). Al is het heel goed mogelijk dat hij deze beslissing pas later heeft genomen, er zijn geen aanwijzingen dat dat inderdaad het geval is.

Het komt voor dat Achterberg nog niet gekozen heeft uit de open varianten maar op een andere plaats in de regel wél een nieuwe variant aanbrengt. De open varianten zijn dan nog steeds geldig en moeten alle worden meegelezen. Dit kan het volgende resultaat opleveren:

6 M1 d laten   bij nacht hun   harde   tekens knakken  
  d [   ] {witte } [ ]
  d [   ] {verre } [ ]
  d [   ] {lege } [ ]
  d [ ] des nachts [ ] [4 ] [ ]

In dit gefingeerde geval heeft Achterberg bij nacht vervangen door des nachts. Uit de eerder genoteerde open varianten had hij op dat moment nog geen keuze gemaakt. Ze moeten alle meegelezen worden. Om dit

[pagina 71]
[p. 71]

aan te geven is het cijfer 4 tussen haken onder de open varianten geplaatst. Wanneer alleen de laatste twee open varianten (verre en lege) zouden moeten worden meegelezen, staat tussen de haken het cijfer 2 (men telt en leest dus altijd van onder af). Iets omslachtiger wordt de presentatie wanneer bijvoorbeeld alleen harde en lege meegelezen mogen worden:

6 M1 d laten   bij nacht hun   harde tekens knakken  
  d [   ] {witte} [ ]
  d [   ] {verre} [ ]
  d [   ] {lege} [ ]
  d [ ] des nachts [ ] [{harde/lege}] [ ]

In dit voorbeeld moeten de overgebleven open varianten tussen teksthaken én accolades worden herhaald (gescheiden door een /), omdat een aanduiding met cijfers hier niet toereikend is.

Het kan ook voorkomen dat gehele regels fungeren als open variant. Bij de hiervóór aangehaalde regel 3 van [982] ‘Dwingelo’ noteerde Achterberg bijvoorbeeld in een latere fase een nieuwe regel, zonder dat hij de oorspronkelijke versie doorhaalde. In een enigszins aangepaste vorm (de open varianten uit het eerdere voorbeeld worden hier omwille van de duidelijkheid weggelaten) ziet de weergave er als volgt uit:

3 M1 b en doet September tot een doek verstrakken.
  c { en doet het jaar afwachten en verstrakken }

De regel uit fase c is een alternatief voor de gehele b-regel en staat dus tussen accolades. Omdat hij door Achterberg opnieuw is geschreven wordt hij niet tussen teksthaken geplaatst. De situatie wordt ingewikkelder wanneer Achterberg binnen de alternatieve c-regel vervolgens nog weer andere open varianten aanbrengt. In voorkomende gevallen wordt dan aanvullende editeurscommentaar gegeven:

3 M1 b en doet   September tot een doek verstrakken.
  c en doet het jaar afwachten en verstrakken  
  c [ ] {de tijd verbleken } [ ]
  c [ ] [het jaar afwachten ] [ ]
  [M1 b, r. 3 werd niet doorgehaald en moet in fase c meegelezen worden]

Men leze dit aldus: bij de regel uit fase b (en doet September tot een doek verstrakken.) schreef Achterberg in fase c eerst de alternatieve regel en doet het jaar afwachten en verstrakken; in dezelfde fase noteerde hij bij het jaar afwachten de open variant de tijd verbleken. De laatste lezing haalde hij weer door, zodat de regel weer luidt: en doet het jaar afwachten en verstrakken. Deze regel is nog steeds een alternatief voor en doet September tot een doek verstrakken, zoals de commentaar aangeeft.

[pagina 72]
[p. 72]

4.9.2.5 Open plaatsen

Open plaatsen in gedichten worden aangegeven door middel van het teken [◦]:

6 M1 a en stond aan geen   [ ◦ ] bloot  
  b [ ] veranderingen   [ ]

In regel 6 van het gedicht [953] ‘Ad interim’ liet Achterberg in fase a enige ruimte open; in fase b vulde hij de open plaats in met het woord veranderingen. De breedte van het teken geeft globaal de omvang van de opengelaten ruimte aan. Wanneer Achterberg een regel gedeeltelijk of zelfs geheel openlaat, dan ziet de presentatie er dus als volgt uit:

(10) M1 II b Ik heb het antwoord [ ◦ ]
(11) M1 II b [ ◦   ]
(12) M1 II b Maar zij verouderen en vragen om

Dit fragment is een op een aparte plaats geschreven aanzet van r. (10)-(12) van hetzelfde gedicht.Ga naar voetnoot22 Van regel (10) noteerde Achterberg alleen het begin, regel (11) liet hij geheel open, daaronder schreef hij wel weer een volledige regel, r. (12).

Het teken [◦] wordt ook gebruikt wanneer Achterberg een woord(deel) of regel doorhaalt zonder direct een variant te noteren. Zie de volgende, bedachte situatie:

(10) M1 II b Ik heb het antwoord [ ◦ ]
  c [ ] [ ◦ ] [     ]

In fase c haalde Achterberg heb door, zonder een alternatief de noteren. Er ontstaat dus, in tekstueel opzicht, een nieuwe open plaats. De rest van de regel is niet veranderd en moet dus meegelezen worden, inclusief de reeds bestaande open plaats aan het einde van de regel.

In een heel enkel geval plaatst Achterberg op de opengelaten ruimte puntjes of streepjes. Deze aanduidingen worden niet in de synopsis weergegeven.

4.9.2.6 Losse elementen

Tekstelementen zonder syntactisch verband worden aangeduid met het teken ^. Het kan gaan om woorden die niet in een lezing te incorporeren zijn, zoals in regel (4) van [944] ‘Sympathicus’:

[pagina 73]
[p. 73]

(4) M1 a   breekt langzaam in mijn binnenste aan stuk
  b { valt [langzaam] luisterende naar het stuk}
  b ^ en ik  
  b ^ gaan  
  c   gaat met mijn [ ◦ ] uiteen

De woorden en ik en gaan zijn niet onder te brengen in de regels die erboven staan. Het komt ook voor dat een woord nog geen syntactisch verband heeft, maar dat de plaats ervan wel duidelijk is. In de synopsis wordt het losse element op de desbetreffende positie weergegeven. In r. (6) van [944] ‘Sympathicus’ noteerde Achterberg bijvoorbeeld het losse woord juk in rijmpositie:

(6) M1 I b breken van binnen van de zware druk
  b   ^juk
  c en van mij afgenomen wordt   de druk
  d [ ] het juk

In dit geval wordt juk in de synopsis ter hoogte van het regeleinde geplaatst, zodat duidelijk is dat het om een rijmwoord gaat.

4.9.2.7 Stadia (subeenheden)

In sommige gevallen wordt naast de fasering een onderscheid gemaakt tussen verschillende stadia in de ontstaansgeschiedenis van een gedicht. Een stadium (of: subeenheid) is een min of meer afzonderlijk onderdeel binnen één teksteenheid, in tekstueel en/of grafisch opzicht.Ga naar voetnoot23 Wanneer Achterberg bijvoorbeeld een eerste aanzet voor een gedicht noteert, deze regels vervolgens doorhaalt en eronder opnieuw begint, kunnen twee subeenheden worden onderscheiden. Hetzelfde geldt in het geval dat hij een gedeelte (bijvoorbeeld een strofe) uit ruimtegebrek op een aparte plaats op het manuscript opnieuw uitschrijft: de eerste versie van de strofe is dan het eerste stadium, de afzonderlijke bewerking het tweede stadium. Het komt ook vaak voor dat Achterberg onder de laatste regel van een gedicht een alternatief noteert voor een eerdere passage. Zowel de oorspronkelijke passage als de apart genoteerde open variant(en) worden als subeenheid aangeduid. Een laatste voorbeeld: soms breidt Achterberg een gedicht met een aantal regels uit. Waar mogelijk noteert hij deze regels tussen de regels van de eerste versie, maar als daar geen ruimte voor is ook elders. In de synopsis worden zulke nieuwe regels altijd als subeenheid gemarkeerd.

[pagina 74]
[p. 74]

De stadia of subeenheden worden aangegeven door middel van een romeins cijfer, dat direct achter het sigle van de desbetreffende teksteenheid wordt gezet. Wanneer in een eerste manuscript drie stadia te onderscheiden zijn, vindt men deze in de synoptische weergave terug als M1 I, M1 II en M1 III. Omwille van de overzichtelijkheid worden de verschillende subeenheden soms afzonderlijk gepresenteerd. Om welk stadium en gedeelte van het gedicht het gaat, wordt dan met tussenkopjes aangegeven (zie § 4.9.4).

4.9.2.8 Exclusieve combinatie

In de synopsis mogen alle regels met dezelfde fasenaanduiding met elkaar gecombineerd worden (én met de onveranderde regels uit eerdere fasen). Uit de fasering blijkt dus welke combinaties wel en niet zijn toegestaan. In sommige gevallen worden deze combinatiemogelijkheden extra aangeduid met griekse letters. Een voorbeeld, ontleend aan [812] ‘Jean Giono’, moge dit verduidelijken:

1 M1 αa Als ik   aan Jean Giono denk houdt het leven  
  βb [ ] in [ ] lees krijgt [ ]
  βd [ ]   [   ]

2 M1 αa een oogwenk stand in mij, vol   vissen    
  βb opnieuw een plaats [ ] stille [vissen ]
  βd [   ] snelle [ ]

De eerste versie van r. 1 mag alleen gecombineerd worden met de eerste versie van r. 2 (beide fase a) en niet met de daarná genoteerde versies van r. 2. De combinatie met fase b van r. 2 zou immers de volgende onzinnige lezing opleveren: Als ik aan Jean Giono denk houdt het leven [/] opnieuw een plaats in mij, vol stille vissen. De letters α en β geven - ten overvloede - de exclusieve combinatie aan.

4.9.3 Gecombineerde synopsis

4.9.3.1 Meelezen

Veranderingen in meer dan één teksteenheid worden weergegeven in een gecombineerde synopsis. De presentatiewijze is dezelfde als die van de enkelvoudige synopsis, met het verschil dat het meelezen van onveranderde gedeelten wordt aangegeven met rechte strepen in plaats van met teksthaken. In § 4.9.1 is dit systeem reeds toegelicht aan de hand van het gedicht [74] ‘Nooit was de dood een naakter man’, waarvan hier regel 9 nogmaals wordt afgedrukt:

[pagina 75]
[p. 75]

9 M1 ‘Maar blijf bij   mij, er was er geen ,’  
  T Maar | | me, |   |
  D1-D3 |   | ’,  

Aangezien de tekst in T en D1-D3 opnieuw is gedrukt, geschreven of getypt (de mee te lezen gedeelten staan wel in deze teksteenheden), kunnen we de vierkante teksthaken uit de enkelvoudige synopsis niet gebruiken (die geven immers aan dat het mee te lezen gedeelte niet opnieuw is geschreven); om die reden worden hier rechte strepen geplaatst.Ga naar voetnoot24

In de synopsis kunnen rechte strepen en teksthaken tezamen voorkomen. Vergelijk [815] ‘Kindergraf’, regel 1:

1 M1 a Hier ligt   en wacht het kleine kinderhart  
  b [ ] het grafje   met de zoden glad.  
  T   |   | , |   |
  M2-D3   |   | ◦ |   |

In M1 veranderde Achterberg en wacht het kleine kinderhart in het grafje met de zoden glad. Niet gewijzigd werd Hier ligt, zoals is aangegeven met de teksthaken. De strepen in de regel onder M1 b betekenen dat de versie van T nagenoeg gelijk is aan de versie M1 b: het enige verschil is dat er in T na grafje een komma staat. In de bronnen M2 tot en met D3 (aangeduid met de gecombineerde siglen M2-D3) is de komma na grafje verdwenen. De regel luidt in M2-D3 dus: Hier ligt het grafje met de zoden glad.

4.9.3.2 Chronologie

In de gecombineerde synopsis zijn alle bronnen in chronologische volgorde opgenomen. Dit principe wordt strikt aangehouden, wat kan leiden tot de volgende presentatie (het voorbeeld is ontleend aan [938] ‘Mania religiosa’):

9 M1 a Hij had   een meisje, maar het ging niet door .  
  c [   ];  
  c [   ],  
  M2-T   |   |
  M2 b [ ] verkering[,] [   ]
  M4-D2   |   |;  

[pagina 76]
[p. 76]

Uit de presentatie blijkt dat M2 ouder is dan T. Ná de publicatie van het gedicht in T heeft Achterberg een verandering aangebracht in M2 (fase b: verkering in plaats van een meisje). M2 b wordt in de synopsis dus onder T geplaatst. Aan het begin van het apparaat wordt op deze bijzonderheid in de chronologische volgorde gewezen bij de fasenaanduiding van M2:

M2 a typemachine, b potlood (aangebracht ná T)

Zoals ook reeds aan het einde van de paragraaf over de Overlevering (zie p. 50) ter sprake kwam, is de precieze chronologische volgorde niet altijd duidelijk, bijvoorbeeld omdat de datering van een bron niet bekend is of omdat de feitelijke datering van een bron niet overeenkomt met de plaats die zij inneemt in de tekstontwikkeling.

In het laatste geval kan er nog een andere situatie ontstaan, zoals te demonstreren valt aan de hand van de overlevering van Spel van de wilde jacht. De eerste drukproef van deze bundel werd vervaardigd tussen medio december 1956 en 12 januari 1957. In de periode dat de bundel gezet werd, bracht Achterberg nog talrijke varianten aan in het nethandschrift van de bundel. Toen hij daarna de eerste proef ontving, was deze dus in tekstueel opzicht verouderd. Bij de correctie van de proef beperkte Achterberg zich dan ook niet tot het verbeteren van zet- en drukfouten, maar nam hij ook de nieuwe varianten over. Omdat het in deze gevallen gaat om het ‘bijwerken’ van een inmiddels verouderde versie, wordt in het variantenapparaat bij de gedichten alleen de gecorrigeerde versie van de proef opgenomen. Zie de eerste regel van [972] ‘Jachtopziener’:

1 M1-4   Ik kwam   vandaag de jachtopziener tegen  
  M2 c [ ] in 't park [ ]
  M5-D3   |   |

In M1-4 luidt de regel: Ik kwam vandaag de jachtopziener tegen. Naderhand, dat wil zeggen ná M4, bracht Achterberg in M2 (fase c) de variant in 't park aan. Volgens de synopsis hebben alle volgende bronnen (M5-D3) óók in 't park en bevat geen van deze bronnen een verandering. In werkelijkheid is de nieuwe lezing in 't park echter door Achterberg opnieuw genoteerd in één van die bronnen (namelijk in de drukproef van de bundel, in dit geval P2) en zou de presentatie strikt genomen als volgt moeten zijn:

1 M1-4   Ik kwam   vandaag de jachtopziener tegen  
  M2 c [ ] in 't park [ ]
  M5-T   |   |
  P2 a | | vandaag | |
  b [ ] in 't park [ ]
  P3-D3   |   |

[pagina 77]
[p. 77]

Deze weergave suggereert ten onrechte dat Achterberg in P2 de oude lezing vandaag heeft verkozen boven in 't park en dat hij vervolgens toch weer de variant in 't park heeft aangebracht. In feite heeft hij echter niets anders gedaan dan het aanpassen van de achterhaalde versie van P2 aan de laatste versie van het gedicht volgens M2. Deze ‘administratie’ wordt dus in het apparaat genegeerd.Ga naar voetnoot25

4.9.4 Weergave van grotere tekstgehelen onder elkaar

Soms is de tekstontwikkeling van een gedicht dermate gecompliceerd, dat de presentatie in één doorlopende synopsis niet meer overzichtelijk is. De synopsis wordt dan gesplitst: verschillende delen van het gedicht worden onder elkaar weergegeven. Editeurstekst tussen de delen geeft aan welke teksteenheden en regels gepresenteerd worden. Ter illustratie volgt hier de synoptische weergave van het gedicht [105] ‘Soms als de weg het wil zijn wij’:

Titel M1 a [ontbreekt]  
  b De wil der wegen  
  P1-D3   | |

3 M1-D2 geheim komt   weder voor mij vrij,  
  M2-D3 | | onveranderd | |

5 M1-D2 alsof geen element bestond  
  M2-D3 of er | |

7 M1-D2 tot   aan dit breukeloos   bevrijden
  M2-D3 | | op | | behoud

  M1-D2, r. 10-13:
10 M1-D2 voltrok komt dit uw overdeel

11 M1-D2 bevrijdt van ruimte en van tijd

12 M1-D2 en maakt den wil

13 M1-D2 brandend tot leven en tot dood.
  [Hier eindigen M1-D2]

[pagina 78]
[p. 78]

  M2-D3, r. (10)-(12):
(10) M2-D3 voltrok hervindt het mij geheel

(11) M2-D3 waar ik de ruimte met u deel

(12) M2-D3 en heel de tijd wordt ingelost.
  [Hier eindigen M2-D3]

De tekstontwikkeling van het eerste gedeelte van het gedicht kan worden gepresenteerd in een gecombineerde synopsis: er zijn alleen varianten in de titel en in de regels 3, 5 en 7. Vanaf regel 10 wijken M1-D2 en M2-D3 zodanig van elkaar af, dat de synopsis gesplitst is: eerst worden M1-D2, r. 10-13 gepresenteerd, daarná M2-D3, r. (10)-(12). Het begin en einde van de tekstgehelen worden door middel van editeurstekst aangegeven. De versie M2-D3 telt één regel minder dan de versie M1-D2. De regeltelling van M2-D3 correspondeert niet met de regeltelling van de leestekst en is om die reden tussen haakjes geplaatst (zie ook § 4.10.1).

Wanneer de genese van een gedicht erg uitgebreid en gecompliceerd is, kunnen ook de verschillende stadia van een manuscript (zie § 4.9.2.7) onder elkaar worden gepresenteerd. Behalve de aanduiding van het desbetreffende stadium en tekstgedeelte kan tussen de delen dan ook editeurscommentaar staan.

4.10 Overige kwesties

4.10.1 Regelnummering: afwijkingen

In het variantenapparaat corresponderen de regelnummers die niet tussen haakjes staan met de regelnummering van de leestekst. Het komt voor dat er in het apparaat een teksteenheid gepresenteerd wordt die niet synchroon loopt met de leestekst, bijvoorbeeld omdat er in die teksteenheid regels ontbreken of zijn toegevoegd. In dergelijke gevallen wordt de afwijkende regelnummering tussen ronde haakjes geplaatst: (13). Wanneer er sprake is van een tweede afwijking in de regelnummering, wordt de regelnummering tussen haakjes én cursief gezet: (13). Zijn er nog meer afwijkingen, dan worden weer andere typografische onderscheidingsmiddelen gebruikt, bijvoorbeeld tussen haakjes én onderstreept.

4.10.2 Editeurstekst

In de synopsis zijn alle toevoegingen van de editeur cursief en tussen teksthaken gezet. Het gaat om de volgende gevallen.

[pagina 79]
[p. 79]

4.10.2.1 Onleesbare woorden, onzekere lezingen

Achterbergs handschrift is doorgaans goed leesbaar. In enkele gevallen zijn letters, woorden of regels echter niet te ontcijferen. Dergelijke onleesbare elementen worden weergegeven door een aantal x-tekens tussen teksthaken (beide cursief gezet): [xxx]. Indien de ontcijfering onzeker is, wordt achter het tekstelement een gecursiveerd vraagteken geplaatst: [?]. De eerste regel van [901] ‘Nachtpauwoog’ bevat beide mogelijkheden:

1 M1 I a De lucht is mild als melk aan[?] [xxxxxx] ogen

De transcriptie van aan is onzeker, het woord dat er op volgt is geheel onleesbaar. Het aantal x-en geeft bij benadering aan uit hoeveel letters het woord bestaat. Een onleesbare hoofdletter wordt weergegeven met een hoofdletter X.

4.10.2.2 Correcties en leessuggesties

Inherent aan het ontstaansproces van gedichten is dat Achterberg tijdens het ontwerpen van een gedicht vaak met een zekere voortvarendheid te werk gaat, waardoor hij de woorden minder nauwgezet noteert dan wanneer hij een gedicht in het net overschrijft. In kladhandschriften schrijft hij de laatste letters van woorden doorgaans niet voluit, en op veel plaatsen noteert hij in eerste instantie nog geen interpunctie (pas bij de afwerking van het gedicht brengt hij deze ‘finishing touch’ aan). In beide gevallen is er geen sprake van verschrijvingen: in het eerste voorbeeld staan de letters er wel degelijk, in het tweede voorbeeld is het ontbreken van interpunctie een kenmerkend aspect van Achterbergs werkwijze. Daarnaast komt het voor dat Achterberg zich vergist en een lezing noteert die evident onjuist is. Wanneer hij dergelijke verschrijvingen niet in dezelfde teksteenheid heeft verbeterd, zijn ze door mij gecorrigeerd. Indien mogelijk wordt de correctie in de tekstregel aangebracht, bijvoorbeeld in het volgende geval:

2 M1 a tussen geslach[t]genoten neergezet

De ontbrekende t in geslachgenoten is tussen teksthaken toegevoegd. Indien een onjuistheid niet in de regel kan worden gecorrigeerd, wordt de correctie in de marge vermeld:

9 M1 c en streep u door en slaat u staan en scheidGa naar margenoot+

Het is duidelijk dat Achterberg niet slaat u staan maar laat u staan wilde schrijven, zoals de correctie aangeeft.

[pagina 80]
[p. 80]

Op dezelfde manier kunnen ook alternatieven voor onzekere lezingen worden gegeven:

9 M1 I a Hoe kan ik keren[?] waar geen ruimte is?Ga naar margenoot+

De ontcijfering van keren is niet zeker: er kan ook komen staan. In de marge wordt op deze mogelijkheid geattendeerd.

4.10.2.3 Vraagtekens, haakjes

Kenmerkend voor Achterbergs werkwijze is het gebruik van vraagtekens op plaatsen in het gedicht waarvan hij nog niet zeker is. De vraagtekens kunnen zowel kleinere en grotere tekstgedeelten markeren, van woorddelen tot en met groepen van regels. Deze vraagtekens worden in de synopsis vermeld, zo dicht mogelijk bij de plaats waarop zij betrekking hebben (indien mogelijk in de marge). Enkele voorbeelden:

6 M1 a gaat de deur open en een oude hitGa naar margenoot+

1 M1 b Eindelijk is het kleine   gat gedicht  
  b [ ] { lek } [ ]Ga naar margenoot+

13 M1 III g en weer [ ◦ ] weldraGa naar margenoot+

(5) M1 I b en voeten om te [ ◦ ] bovendienGa naar margenoot+

Uit deze voorbeelden blijkt dat er verschillen zijn te onderkennen in de betekenis en het bereik van de gebruikte vraagtekens. Deze nuances worden zo goed mogelijk in de formulering uitgedrukt. In ieder geval worden vermeld: het aantal vraagtekens, de plaats van de vraagtekens (door, voor of na een variant) en de tekstelementen waarop zij betrekking hebben. Vooral de vaststelling van dit laatste levert de nodige problemen op. Vaak is niet met zekerheid te zeggen of een vraagteken nu door één of meer varianten is gezet. Hetzelfde doet zich voor wanneer een vraagteken door verschillende regels is geplaatst. Er is van afgezien om voortdurend melding te maken van alle twijfelgevallen. Op grond van de tekstontwikkeling is gekozen voor de meest aannemelijke situatie. Alleen gerede twijfel wordt aangegeven.

Wanneer Achterberg een definitieve oplossing gevonden had voor de aanvankelijk nog onzekere passages, dan streepte hij de vraagtekens meestal door. Dit wordt als volgt vermeld:

10 M1 IV h De koppen groeiden van geluid en doodGa naar margenoot+  
  i [ ].Ga naar margenoot+

Als een vraagteken staat bij een variant die later wordt doorgestreept, dan dient ook het vraagteken als vervallen te worden beschouwd. Hiervan wordt niet expliciet melding gemaakt.

[pagina 81]
[p. 81]

Minder frequent is Achterbergs gebruik van haakjes om varianten. Ze hebben een soortgelijke functie als de vraagtekens. Vergelijk [847] ‘Erfvijand’:

6 M1 a [ ◦   ] betreft  
  b wat dergelijke   zaken   [ ]
  b [ ] { dingen }   [ ]Ga naar margenoot+
  b [ ] nood[zaken]   [ ]

De open variant dingen is door Achterberg tussen haakjes geplaatst, zoals in de marge is aangegeven. In dit voorbeeld vervalt deze variant vervolgens weer, inclusief de haakjes. Had Achterberg dingen gehandhaafd en de haakjes geschrapt, dan zou dat vermeld worden: [() geschrapt].

4.10.2.4 Doorhalingen

Wanneer Achterberg verschillende lezingen tegelijk doorhaalt, dan wordt dit apart vermeld. Het kan gaan om een aantal regels, zoals in [990] ‘Hecate’, waarvan Achterberg een eerste aanzet van acht regels (M1 I, r. (1)-(8)) in zijn geheel doorhaalde. Onder M1 I, r. (8) staat dan de volgende mededeling:

[M1 I, r. (1)-(8) werden tezamen doorgehaald]

In een later stadium schrapte Achterberg in r. (6) van hetzelfde gedicht een groep open varianten. De vermelding luidt in dit geval:

[M1 II d, r. (6) outsider, buitenstaander en outcast werden tezamen doorgehaald]

Niet aangegeven wordt de wijze waarop Achterberg de lezingen heeft doorgehaald (met een diagonale streep, een kruis, enzovoorts).

De aanduiding [doorgehaald] wordt gebruikt wanneer Achterberg een lezing doorhaalt maar niet vervangt door een andere, en dit niet aangegeven kan worden door het teken voor open plaatsen ([◦]). Bijvoorbeeld: in het kladhandschrift van [990] ‘Hecate’ laste Achterberg op een bepaald moment een regel in, die hij in een volgende fase weer liet vervallen. Dit wordt als volgt gepresenteerd:

(14) M1 II d (die vreten toch de boel maar op bij mijn)
  e [doorgehaald]

4.10.2.5 Verwijzingen

In de rechtermarge van de synopsis staan in sommige gevallen verwijzingen naar verwante plaatsen. Het kan gaan om een tekstuele verwantschap: de verwijzing geeft aan dat elders in de presentatie een regel staat

[pagina 82]
[p. 82]

die (ten dele) identiek is. Bijvoorbeeld: in [877] ‘Ballade van de gasfitter vii’ schreef Achterberg in M1 IV de volgende aanzet:

(12) M1 IV d Als   hij mij achteraf maar niet   beklad
  e [ ] [h]et hem [ ] verdacht

(13) M1 IV d op het bureau, ik ben gesignaleerd
  e geleken heeft dat   ik me veel te vroeg  
  e [ ] hij me [ ]

(14) M1 IV d Daarom maar liever dalijk omgekeerd
  e slenteren zag [breekt af]

In een volgend stadium haalde Achterberg deze regels door. Op de keerzijde van het manuscript schreef hij een nieuwe versie van het sextet, waarin soortgelijke regels terugkeren, zij het op een andere plaats:

(9) M1 V f Als het hem achteraf maar niet verdachtGa naar voetnoot+
(10) M1 V f geleken heeft, dat hij me veel te vroegGa naar voetnoot+
(11) M1 V f aantrof in buurten, waar ik niet  

De tekstuele verwantschap van M1 V, r. (9)-(10) met het voorgaande stadium M1 IV, r. (12)-(13) wordt met naar links gerichte pijltjes aangegeven.

Op tekstuele verwantschap binnen de grenzen van een gedicht wordt alleen ‘teruggewezen’. In het hiervóór aangehaalde voorbeeld uit [877] ‘Ballade van de gasfitter vii’ treft men dus geen vooruitwijzingen aan bij de presentatie van M1 IV, r. (12)-(13). Dergelijke vooruitwijzingen worden alleen gebruikt indien de verwantschap betrekking heeft op een later gedicht. Het volgende voorbeeld is ontleend aan [880] ‘Ballade van de gasfitter x’. Het typoscript van dit gedicht haalde Achterberg op een gegeven moment door. Ervoor in de plaats schreef hij twee nieuwe gedichten, waarin hij verschillende gedeelten van [880] ‘Ballade van de gasfitter x’ verwerkte. Elementen uit het octaaf keerden terug in [883] ‘Ballade van de gasfitter x’, het sextet werd in eerste instantie ongewijzigd het sextet van [884] ‘Ballade van de gasfitter xi’. Bij de desbetreffende regels uit [880] ‘Ballade van de gasfitter x’ wordt op de verwante plaatsen gewezen. Vergelijk:

2 M1 a nog in pyama of in kamerjas
  b in rok,   jaquette of in geklede jas  
  b [ ] [ja]c[quet] [ ]
  M2   |   |Ga naar margenoot+

In de synopsis van het nieuwe gedicht [883] ‘Ballade van de gasfitter x’ vindt men onder r. 2 de gelijkluidende lezing.

[pagina 83]
[p. 83]

Een ander verwijzingsteken wordt gebruikt om aan te geven dat bepaalde elementen niet alleen tekstueel verwant zijn, maar bovendien ‘materieel’ dezelfde zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer Achterberg een nieuwe versie van een gedicht ‘samenstelt’ uit ten dele eerder geschreven regels. Op deze wijze is bijvoorbeeld het sextet van [881] ‘Ballade van de gasfitter xi’ tot stand gekomen. In M1 II noteerde Achterberg een aanzet van drie regels, r. (9)-(11):

(9) M1 II b Er is   voor hem tot aan zijn dood gezorgd.  
  b [ ] [tot aan zijn dood] [voor hem] [ ]

(10) M1 II b Ziek
  b Begrafenis- en ziektefonds geregeld

(11) M1 II b zijn  
  b de moeite hem [ ◦ ]

Dit fragment haalde Achterberg door. Eronder schreef hij een nieuwe versie, maar was hier kennelijk ook niet tevreden over, want ook deze regels haalde hij door (dit stadium, M1 III, blijft hier buiten beschouwing). Vervolgens maakte Achterberg de doorhaling van het tekstgedeelte M1 II ongedaan en maakte deze versie verder af:

9 M1 IV d [Er is tot aan zijn dood voor hem gezorgd.]Ga naar margenoot+

10 M1 IV d [Begrafenis- en] [ziek]egelden lonenGa naar margenoot+

11 M1 IV d [de moeite] om   genegenheid te tonenGa naar margenoot+  
  d [ ] weldadigheid [ ]

12 M1 IV d [   ◦   ] worgt.  
  d en te voorkomen dat men hem niet   [ ]
  d [   ] de vader   [ ]
  d en maken [dat de vader] hem niet   [ ]

13 M1 IV d Publieke werken gaf hem onderdak.

14 M1 IV d Hij mag beschikken over pruimtabak.Ga naar voetnoot+

In M1 IV, r. 9 heeft Achterberg de eerdere versie M1 II, r. (9) letterlijk laten staan (de gehele regel staat tussen teksthaken). Voor M1 IV, r. 10-11 gebruikte hij uit M1 II slechts enkele woorden, die eveneens met teksthaken zijn gemarkeerd. De verwijzing in de rechtermarge geeft de herkomst van de overgenomen tekstelementen aan. De vermelding [← M1 III c, (9)] bij regel 14 duidt weer alleen op tekstuele verwantschap: de regel vertoont gelijkenis met r. (9) uit M1 III, maar is door Achterberg opnieuw geschreven.

[pagina 84]
[p. 84]

4.10.2.6 Strofescheiding

Zoals hiervóór reeds ter sprake kwam (zie § 4.9.1), wordt strofewit in gedichten als volgt aangegeven:

8/9 M1-D3 [strofewit]

Het kan ook voorkomen dat de strofescheiding tussen r. 8 en r. 9 op een typografisch andere wijze is uitgevoerd, bijvoorbeeld door middel van een regel kastlijntjes. De vermelding luidt dan:

8/9 M1-D3 [regel kastlijntjes]

4.10.2.7 Overige gevallen: descriptief commentaar

Indien de tekstontwikkeling daartoe aanleiding geeft, wordt de presentatie onderbroken door een descriptief commentaar. Deze kan een toelichting bevatten bij gecompliceerde plaatsen, grafische bijzonderheden (voorzover relevant voor de reconstructie van de genese), en dergelijke. Ook kunnen hier editeursoverwegingen worden verantwoord of nadere instructies worden gegeven. Bijvoorbeeld: in de presentatie van het kladhandschrift van [989] ‘Cross-country’ wordt na regel (4) de volgende toelichting gegeven:

[? door de tweede b-lezing van M1, r. (3) en de eerste b-lezing van r. (4); beide regels werden vervolgens (fase c) tezamen doorgehaald. Onder dit gedeelte liet Achterberg witruimte open om er later de tweede strofe van het gedicht te kunnen noteren. Na de witruimte schreef hij de volgende regels, die vermoedelijk een aanzet vormen voor het sextet:]

Waarna de presentatie vervolgt met de synoptische weergave van M1, r. (9)-(15).

4.10.3 Spelling

In de leestekst van de gedichten is de spelling ongewijzigd overgenomen, inclusief inconsequenties en eigenaardigheden (zie hiervóór, § 2.2.2). Indien Achterberg de inconsequente spelling in een latere bron heeft veranderd, dan wordt deze wijziging in het variantenapparaat opgenomen. Niet vermeld worden de spellingvarianten die verband houden met de spellinghervorming in 1947:

-Het schrappen van de dubbele klinkers in open lettergrepen.
-Het schrappen van ch in woorden als asch en visch.

Hieronder wordt vermeld in welke bundels Achterberg de nieuwe spelling heeft aangebracht. Aan de hand van dit overzicht kan de gebruiker reconstrueren vanaf welke bron een bepaald gedicht is herspeld.Ga naar voetnoot26 Al-

[pagina 85]
[p. 85]

leen wanneer de spellingvereenvoudiging van een woord samenvalt met een andere wijziging van hetzelfde woord, is ook de spellingvariant in het apparaat te vinden. Bijvoorbeeld:

3 zóó > zo D2-D3

In regel 3 heeft Achterberg de accenten op zóó geschrapt; het woord staat in de aangegeven bronnen tevens in de nieuwe spelling. Omdat de verandering van de accenten samenvalt met de spellingvereenvoudiging, wordt ook de spellingvariant opgenomen.

In augustus 1946 raakte Achterberg bekend met de op handen zijnde spellingherziening door middel van het correctiewerk dat hij voor uitgeverij Van Loghum Slaterus verrichtte. Bij zijn eerste opdracht vroeg hij aan de uitgever: ‘ik [heb] helaas geen nieuwe-spellingsregels, zoudt U mij daaraan kunnen helpen?’Ga naar voetnoot27 Op 15 augustus 1946 stuurde Van Tricht hem een overzicht van de regels, maar ook daarna bleven er zaken waarover Achterberg in onzekerheid verkeerde. Op 23 augustus 1946 vroeg hij bijvoorbeeld:

Is het: wee dengene of degene? aan den man of de man? gouden of goude? Tweede of twede? Waarom niet helemaal radicaal, zou ik zeggen, maar misschien heeft het z'n diepere taalkundige zin, die ik op 't ogenblik niet zie.Ga naar voetnoot28

In deze periode gebruikte Achterberg, zowel in zijn brieven als in zijn gedichten, de oude en de nieuwe spelling door elkaar. Vanaf januari 1947 schreef hij min of meer consequent in de nieuwe spelling.Ga naar voetnoot29 In afwijking van de dan geldende voorkeurspelling handhaafde Achterberg echter de naamvals-n.Ga naar voetnoot30 Hierin is hij niet altijd even vastberaden geweest. Reeds in 1944 kwam de kwestie ter sprake in verband met de samenstelling van Morendo. Op de vraag van Jan Vermeulen of hij de naamvals-n in Morendo wilde schrappen, antwoordde Achterberg eerst bevestigend (‘Schrijf maar de, hè?’), maar vervolgens is hij hierop teruggekomen, gezien het feit dat de naamvals-n uiteindelijk in de bundel gehandhaafd bleef.Ga naar voetnoot31 In de latere bundels heeft Achterberg consequent de naamvals-n laten staan, zij het niet zonder slag of stoot, zoals blijkt uit de correspondentie over Oude cryptogamen: volgens uitgeverij Querido had Achterberg eerst aangegeven dat de bundel geheel in de nieuwe spel-

[pagina 86]
[p. 86]

ling moest worden gezet.Ga naar voetnoot32 Ook tijdens de voorbereidingen voor de uitgave van de verzamelde gedichten is er twijfel aan de kant van Achterberg geweest, gezien zijn volgende aantekening: ‘klank-n handhaven? ook in andere Cryptogamen?’Ga naar voetnoot33 Uiteindelijk werd de naamvals-n ook in Verzamelde gedichten behouden, overeenkomstig het laatste gebruik van de dichter.

Al ging Achterberg zelf reeds begin 1947 over op de nieuwe spelling, in dat jaar verschenen nog twee van zijn bundels in de oude spelling: En Jezus schreef in 't zand (mei 1947) en Doornroosje (juni 1947). Opmerkelijk is voorts dat de oude spelling ook gehandhaafd bleef in alle herdrukken van En Jezus schreef in 't zand.Ga naar voetnoot34 Afgezien hiervan bevatten alle uitgaven van Achterbergs gedichten vanaf 1949 de nieuwe spelling. Het volgende overzicht geeft aan om welke bundels (inclusief de postume bundels) het gaat:

 

-Hoonte (1949)
-Sneeuwwitje (1949)
-Mascotte (1950)
-Oude cryptogamen. Afvaart, Morendo, Inertie, Sintels, Radar, Stof, Sphinx (1951)
-Cryptogamen. Eiland der ziel, Dead end, Osmose, Thebe (Tweede druk, 1953)
-Cenotaaf (1953)
-Ode aan den Haag (1953)
-Ballade van de gasfitter (1953)
-Autodroom (1954)
-Cryptogamen iii. Eurydice, Limiet, Energie, Existentie, Zestien, Hoonte, Doornroosje, En Jezus schreef in 't zand (1954)
-Voorbij de laatste stad (Eerste en tweede druk, 1955)
-Spel van de wilde jacht (1957)
-Cryptogamen 4. Sneeuwwitje, Mascotte, Cenotaaf, Ode aan den Haag, Ballade van de gasfitter, Autodroom, Spel van de wilde jacht (1961)
-Vergeetboek (1961)
-Verzamelde gedichten (1963)
-Blauwzuur (1969)
-Zeven gedichten (1979)
-Achtergebleven gedichten (1980)
[pagina 87]
[p. 87]

4.10.4 Titels en reekstitels

Bij de weergave van titels en reekstitels is geabstraheerd van de typografische uitvoering in gedrukte bronnen (zoals het al dan niet kapitaal of cursief zetten van titels). Hoofdlettergebruik in door Achterberg vervaardigde bronnen wordt overgenomen. Wanneer in een manuscript achter de titel een punt staat, wordt dit niet vermeld.

Redactionele titels van gedichten in tijdschriftpublicaties (‘Vers’, ‘Gedicht’, et cetera) zijn niet opgenomen in het apparaat. Hetzelfde geldt voor redactionele reekstitels (‘Nieuwe gedichten’). Alleen wanneer verondersteld kan worden dat een reekstitel van Achterberg afkomstig is, wordt deze overgenomen in het apparaat en, indien van toepassing, in de leestekst. Twijfelgevallen worden in een noot bij het gedicht vermeld.

4.10.5 Opdrachten

Een probleem vormen de opdrachten bij de gedichten, omdat de status ervan zeer verschillend kan zijn. In de eerste plaats zijn er ‘officiële’ opdrachten: ten overstaan van andere lezers relateert Achterberg een gedicht aan één persoon. Een voorbeeld hiervan is [50] ‘Zij, die hun liefde tot haar einde gingen,’ (‘Wedergeboorte’), dat zowel in de tijdschrift- als in de bundelpublicatie de opdracht ‘voor Cathrien’ bevatte. De openbaarmaking van een opdracht is een criterium om de opdracht tot de tekstontwikkeling van het gedicht te rekenen, ook wanneer het slechts een eenmalige publicatie betreft of wanneer Achterbergs intentie tot publicatie niet is gerealiseerd. Bijvoorbeeld: in 1947 stond Achterberg het gedicht [770] ‘Topaas’ af ter publicatie in het ‘Liber amicorum A.A.M. Stols’. Het door hem gestuurde typoscript bevat de opdracht ‘voor A.A.M. Stols’. Het album werd uiteindelijk niet gepubliceerd. Aangezien het Achterbergs intentie was het gedicht inclusief opdracht te publiceren, wordt de opdracht in de leestekst (die gebaseerd is op het typoscript) en in het apparaat opgenomen.

Opdrachten die alleen gefunctioneerd hebben in de privésfeer worden niet in de leestekst en/of het apparaat opgenomen, maar in de commentaar bij de gedichten vermeld. Het betreft de opdrachten waarvan Achterberg vaak zijn manuscripten en typoscripten voorzag als hij die aan iemand schonk. Van [496] ‘Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Heere Jezus,’ (‘Bekeering’) bestaan bijvoorbeeld drie manuscripten met een opdracht: aan respectievelijk L.H. Fontein, Bert Bakker en Roel Houwink. De tekst van deze opdrachten wordt in de noten bij het gedicht opgenomen. Indien bekend worden in de commentaar nadere gegevens verstrekt over de aanleiding van de opdracht.

[pagina 88]
[p. 88]

4.10.6 Accenten en beletseltekens

In de leestekst van de gedichten is de uitvoering van accenten en beletseltekens geüniformeerd (zie § 2.2.3). In het variantenapparaat worden verschillen in het gebruik van accenten (dubbel/enkel, aigu/grave) en beletseltekens (twee, drie of meer puntjes) niet vermeld.

4.11 Register en inhoudsopgave

Evenals deel 1 bevat deel 3 een Alfabetisch register van titels en beginregels - wederom (zie § 2.5) inclusief alle gepubliceerde titelvarianten (tussen < >) - en een Gedetailleerde inhoudsopgave.

voetnoot1
Op deze wijze wordt ook gewezen op de bijzondere status van drie afschriften, die Achterberg heeft gemaakt voor Manuel van Loggem. In diens exemplaren van Afvaart, Eiland der ziel en Sintels schreef Achterberg de gedrukte versie van één gedicht over, ongetwijfeld met het oog op de grafologische belangstelling van Van Loggem. Zie het apparaat van [116] ‘Kleine Ode aan het Water’, [245] ‘Des morgens kruipt een beest van vrees’ (‘Ontwaken’) en [517] ‘Globe’.

voetnoot2
Vgl. de op p. 13 geciteerde brief aan Ed. Hoornik uit september 1941.
voetnoot3
H.U. Jessurun d'Oliveira, ‘Gerrit Achterberg’, p. 31.
voetnoot4
Nog preciezer zijn de dateringen die Vermeulen overgenomen heeft uit Achterbergs gedichtencahier, het zogenoemde ‘Gedateerde schrift’ (zie de Publicatiegeschiedenis, § 6.1).
voetnoot5
Zie Biografie, p. 370 en p. 378-379.
voetnoot6
Annie Kuiper heeft de dateringen in 1969 uit het geheugen genoteerd aan de hand van de bundels Blauwzuur en Verzamelde gedichten, op verzoek van Martien J.G. de Jong. Ik dank de heer De Jong voor het ter beschikking stellen van dit materiaal.
voetnoot7
Brief, collectie R.P. Meijer, Londen. Zie R.P. Meijer, Bijdrage tot de studie van de poëzie van Gerrit Achterberg en R.P. Meijer, ‘Schijnbare en ware chronologie in het werk van Achterberg’.

voetnoot8
Zie voor de fasenaanduidingen hierná, § 4.9.2.1.

voetnoot9
Het voorbeeld is ontleend aan [744] ‘Twee sonnetten voor Spanje 1’.

voetnoot10
Het interview werd door Jessurun d'Oliveira in 1965 gebundeld in Scheppen riep hij gaat van Au. In de slotbeschouwing gaat hij uitgebreid op Achterbergs bezwaren in (p. 207-212). Vgl. ook Biografie, p. 604-606.
voetnoot11
Het praktische bezwaar van de omvang van de Nijhoff-receptie (1100 titels, dus minder dan wat de Achterberg-bibliografie oplevert) is voor de editeurs van de historisch-kritische editie (vgl. p. 19, noot 22) al reden geweest van citaten af te zien. Een selectie uit de uitspraken wijzen zij terecht af, omdat daarvoor geen goed criterium voorhanden is (zie dl. 2, p. 68).
voetnoot12
Zie ook hiervóór, p. 23-24.
voetnoot13
De gedichten bevatten inhoudelijke indicaties in de vorm van bijschriften (resp. ‘Naar een prent van Steinlen’ en ‘naar een schilderij van Johannes Franciscus’). Vergelijk in dit verband het onderscheid dat Van Vliet gemaakt heeft tussen ‘inhoudelijke’ en ‘formele’ indicaties (H.T.M. van Vliet, ‘Eine Welt in Worten’ (vgl. p. 22, noot 33), p. 126).
voetnoot14
Het komt voor dat een gedicht niet op één specifiek werk is geïnspireerd, maar een compilatie is van elementen uit het oeuvre van een schilder. In zulke gevallen worden speculaties over de mogelijke bronnen niet vermeld, eventueel wordt wel verwezen naar de secundaire literatuur (vergelijk de commentaar bij [623] ‘Hercules Seghers’ en [629] ‘Potlood’).
voetnoot15
Dit voorbeeld is ontleend aan Hazeu (Biografie, p. 135), die in dit geval niet overtuigd is van een samenhang.
voetnoot16
Zie respectievelijk § 36.1 en § 39.3.3 van de Publicatiegeschiedenis.
voetnoot17
M. Fuhrmann, ‘Kommentierte Klassiker? Über die Erklärungsbedürftigkeit der klassischen deutschen Literatur.’ In: G. Honnefelder (red.), Warum Klassiker? Ein Almanach zur Eröffnungsedition der Bibliothek deutscher Klassiker. 2e dr., Frankfurt am Main, 1985, p. 37-57. Zie m.n. p. 43-44.
voetnoot18
M. Mathijsen, Naar de letter (vgl. p. 11, noot 2), p. 347.

voetnoot19
Zie voor de beschrijving van de fasen verder § 4.9.2.1.

voetnoot20
Zie de Verantwoording in deel 2 van de Nijhoff-editie (vgl. p. 19, noot 22), met name p. 39-66.

voetnoot21
In de Van de Woestijne-editie (vgl. p. 30, noot 63) wordt de onzekere fasering in bepaalde gevallen aangegeven door middel van de vermelding [fasering?]. Zie deel 2, p. 40.

voetnoot22
Zie voor de betekenis van de haakjes om de regelnummers § 4.10.1. Het romeinse cijfer II achter het sigle M1 geeft aan dat het fragment een subeenheid binnen de teksteenheid M1 is (zie § 4.9.2.7).

voetnoot23
De term ‘subeenheid’ is geïntroduceerd door G.J. Dorleijn. Zie zijn uiteenzetting in J.H. Leopold, Gedichten uit de nalatenschap (vgl. p. 11, noot 2), dl. 1, p. 58-60.

voetnoot24
Om het nog iets ingewikkelder te maken: in een enkelvoudige synopsis kunnen wél rechte strepen worden gebruikt. Het komt voor dat Achterberg in een manuscript een tekstgedeelte opnieuw uitschrijft, bijvoorbeeld omwille van de duidelijkheid. Wanneer passages in het nieuwe tekstgedeelte gelijkluidend zijn aan het eerdere gedeelte, dan wordt het meelezen aangegeven met rechte strepen (de tekst is immers opnieuw door Achterberg geschreven).

voetnoot25
Op de afwijkende presentatiewijze wordt vanzelfsprekend gewezen. In het geval van Spel van de wilde jacht komt de administratie bij het merendeel der gedichten voor en vindt de verantwoording plaats bij de beschrijving van de drukproef in de Publicatiegeschiedenis (§ 47.12). In afzonderlijke gevallen wordt een en ander in de commentaar bij de gedichten aangegeven.

margenoot+
[lees: laat]
margenoot+
[of: komen]

margenoot+
[? door open]
margenoot+
[? door lek en gat]
margenoot+
[???? op [ ◦ ]]
margenoot+
[? na de regel]
margenoot+
[? door geluid]
margenoot+
[? geschrapt]
margenoot+
[dingen tussen ( )]

voetnoot+
[← M1 IV e, (12)]
voetnoot+
[← M1 IV e, (13)]
margenoot+
[→ [883], 2]
margenoot+
[= M1 II b, (9)]
margenoot+
[= M1 II b, (10)]
margenoot+
[= M1 II b, (11)]
voetnoot+
[← M1 III c, (9)]

voetnoot26
Zie ook § 4.7, onder punt 9.
voetnoot27
Ongedateerde brief aan J.L. van Tricht, vóór 15 augustus 1946.
voetnoot28
Brief aan J.L. van Tricht, 23 augustus 1946.
voetnoot29
In Vrij Nederland van 10 mei 1947 is een tekstje van Achterberg opgenomen, waarin hij zijn adhesie betuigt met de nieuwe spelling. Zie Schrijvers prentenboek, p. 37.
voetnoot30
Het gebruik van de naamvals-n was facultatief gesteld, zij het dat de regering de voorkeur gaf aan het weglaten van de -n.
voetnoot31
Zie de Publicatiegeschiedenis, § 21.1.
voetnoot32
In de eerste proef van de bundel heeft Achterberg de naamvals-n alsnog hersteld (zie de Publicatiegeschiedenis, § 38.4).
voetnoot33
Zie de Publicatiegeschiedenis, § 51.2.
voetnoot34
In de kopij van de ‘zesde’ (= vijfde) druk uit 1954 is de spelling vereenvoudigd, maar dit is niet overgenomen in de uitgave (zie de Publicatiegeschiedenis, § 30.10.1).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken