Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zuid-Limburg. Vaals, Wittem en Slenaken (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zuid-Limburg. Vaals, Wittem en Slenaken
Afbeelding van Zuid-Limburg. Vaals, Wittem en SlenakenToon afbeelding van titelpagina van Zuid-Limburg. Vaals, Wittem en Slenaken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.72 MB)

Scans (107.25 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/architectuur


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zuid-Limburg. Vaals, Wittem en Slenaken

(1983)–J.F. van Agt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 3]
[p. 3]

Inleiding

In deze aflevering van de Monumentenbeschrijving van Zuid-Limburg worden behandeld de gemeente Vaals en de uitgestrekte gemeente Wittem met inbegrip van Slenaken. Op 1 januari 1982 is het gebied van Slenaken namelijk bij Wittem gevoegd terwijl Wittem zijn deel van het gehucht Baneheide kwijt raakte aan Simpelveld dat vergroot werd met Bocholtz. Verder zijn in dit zuidoostelijke gedeelte van Zuid-Limburg de gemeentegrenzen, afgezien van kleine veranderingen, nog die uit de Franse tijd; historische grenzen van feodale oorsprong, die vroeger een Staatse enclave en een rijksgraafschap hebben omvat. Het gebied van Vaals was namelijk in de 17de eeuw generaliteitsland geworden en het gebied van Wittem in de 18de eeuw een rijksgraafschap. Dat rijksgraafschap omvatte behalve de vrije rijksheerlijkheden Wittem en Eys een tijdlang ook de vrije rijksheerlijkheid Slenaken. Het gebied van de heerlijkheid Wittem - met Epen, Mechelen en Wahlwiller - behoorde aanvankelijk bij het hertogdom Limburg en het gebied van Vaals maakte deel uit van het Land van 's-Hertogenrade. Het hertogdom Limburg en het Land van 's-Hertogenrade waren als gevolg van de Limburgse successie-oorlog op het einde van de 13de eeuw onder bestuur gekomen van de Brabantse hertogen.

 

De streek, golvend in het noorden, heuvelachtig in het zuiden en daartussen het brede dal van de Selzerbeek, heeft buiten de verstedelijkte plaats Vaals een uitgesproken landelijk karakter. Een reden om de gemeenten Vaals en Wittem samen in deze afzonderlijke aflevering van de monumentenbeschrijving te behandelen is de aanwezigheid van zoveel gaaf bewaarde gehuchten met vakwerkbouw in het zuidelijke heuvelland, waarvan sommige nog nederzettingsstructuren vertonen die verder in Limburg niet meer te zien zijn. Daarbij moet wel worden aangetekend dat het aspect van die gehuchten in de laatste jaren veranderd is doordat traditioneel witte gevelvlakken opgesierd werden met hard contrasterende lijnen van zwart of donkerbruin gemaakt stijl- en regelwerk.

Van veel belang zijn ook de gebouwen uit de 18de-eeuwse bloeitijd van Vaals als textielcentrum; niet alleen de uitgebreide complexen in Vaals zelf maar ook gebouwen in de omgeving van deze plaats en niet te vergeten de Volmolen onder Plaat bij Epen. Verder staan er in Vaals nog kerkgebouwen, gesticht door protestanten uit Aken en omgeving, als getuigen van godsdienstvrijheid onder Staats bewind. De middeleeuwse burcht van de heren van Wittem, die in de Tachtigjarige Oorlog hoofdkwartier van Willem de Zwijger was, is nog ten dele bewaard in het tegenwoordige kasteel Wittem. Deze burcht, gelegen bij de Geul tussen de uitmondingen van de Eyser- en de Selzerbeek, beheerste de oude heerbaan van Aken naar Maastricht. Meer stroomopwaarts aan de Selzerbeek bevinden zich kasteel Nijswiller en kasteel Lemiers. De oudste gedeelten van kasteel Nijswiller gaan niet verder terug dan de 16de eeuw, maar het laatmiddeleeuwse hoofdgebouw van kasteel Lemiers staat op het restant van een oudere donjon. De onderbouw van een dergelijke donjon is vermoedelijk ook nog te vinden bij de Dorpshof in het gehucht Plaat bij Epen. Van kasteel Einrade bij Holset bleven bijgebouwen bewaard die nog ten dele uit de 16de eeuw stammen. Kasteel Goedenraad bij Overeys en kasteel Vaalsbroek hebben de gedaante van 18de-eeuwse landhuizen.

[pagina 4]
[p. 4]

In Lemiers staat het best bewaarde voorbeeld in Nederland van een vroegmiddeleeuws zaalkerkje met rechtgesloten koor. Andere vroege zaalkerken zijn nog min of meer herkenbaar in Nijswiller, Wahlwiller en Holset.

In Vaals stammen de voormalige Waalse kerk en de hervormde kerk uit de 17de eeuw en de voormalige Lutherse uit de 18de. Eveneens 18de-eeuws zijn de parochiekerken van Eys en Slenaken en de kerk bij het klooster van Wittem. De laat-18de-eeuwse kerk van Slenaken is neoclassicistisch van stijl evenals de vroeg 19de-eeuwse kerk van Epen. De kerk van Mechelen heeft haar neoclassicistisch karakter te danken aan de vroeg-19de-eeuwse vernieuwing van een 16de-eeuws gebouw.

De kerk bij het klooster van Wittem en de parochiekerk van Eys, het Panhuis in Mechelen en de herenhoeve Wijnhuis in Partij werden gebouwd in opdracht van de landsheer van Wittem, graaf Ferdinand van Plettenberg. Beide laatbarokke kerken werden ontworpen door de bekende Westfaalse bouwmeester Johann Conrad Schlaun; de twee andere gebouwen door Laurenz Mefferdatis uit Aken. Dat architecten uit Aken in de 18de eeuw in Vaals en omgeving werkzaam zijn geweest ligt voor de hand. Johann Joseph Couven ontwierp de kansel in de Lutherse kerk in Vaals; een kerk, die van buiten de bouwtrant van Mefferdatis vertoont, hoewel als architect een zekere von Littich genoemd wordt. Mefferdatis maakte een ontwerp voor het landhuis de Esch bij Vaals en verder ontwierp hij hoogstwaarschijnlijk voor Leonard Lamberts van Cortenbach kasteel Vaalsbroek, dat vervolgens voor Johann Arnold (von) Clermont vermoedelijk door Joseph Moretti of Couven tot zijn tegenwoordige omvang werd vergroot. Een Couven was vermoedelijk ook betrokken bij een verbouwing van kasteel Lemiers. En Joseph Moretti ontwierp de grote gebouwencomplexen in Vaals voor de lakenfabrikeur Clermont en de naaldenfabrikant Jacob Kuhnen. Tegen het einde van de 18de eeuw leverden Joseph Moretti uit Aken, Jean D. Digneffe uit Luik en Jean Wincqs uit Brussel ontwerptekeningen in voor de parochiekerk in Slenaken, die ten slotte naar ontwerp van Wincqs werd gebouwd.

In de 19de eeuw zijn het architecten uit de eigen provincie die op de voorgrond treden: in het begin van de eeuw Matthias Soiron uit Maastricht met ontwerpen voor de kerk van Mechelen en de herenhoeve Laterne in Wahlwiller, wat later J.H.J. Dumoulin uit dezelfde stad als architect van de kerk in Epen. Tegen het einde van de eeuw P.J.H. Cuypers (koorpartij kerk Nijswiller), J. Kayser (kerk in Vaals en klooster Wittem) en J. Jorna (kerk in Lemiers), en ruim dertig jaar eerder Ch. Weber, ontwerper van de parochiekerk in Vijlen, een neogotisch gebouw dat door zijn hoge ligging uit de verre omtrek te zien is.

Wegen en nederzettingen

Van belang voor de streek waren de oude hoofdwegen tussen Maastricht en Aken. De oude heerbaan, die vermoedelijk al in de Romeinse tijd bestond, liep voorbij Gulpen via Partij langs Hilleshagen en kruiste bij Lemiers de Selzerbeek. Langs deze weg, bij Aken Koningsstraat genoemd, lagen in de Middeleeuwen verscheidene gasthuizen als onderkomens voor reizigers. Daaraan herinnert behalve de naam van het gehucht Gasthuis bij Bemelen ook die van de vroegere Gas(t)molen op de Selzerbeek ten zuiden van het Duitse Melaten. Ook in Hilleshagen was zo'n gasthuis gevestigd. Czaar Peter de Grote trok met zijn gevolg langs deze weg toen hij in 1717 voor de tweede maal ons land bezocht. Twee aftakkingen van deze weg liepen over Laurensberg; de ene vanaf Gulpen over Cartils, Baneheide en Bocholtz; de andere vanaf Partij langs Wahlwiller en Nijswiller.

Verder waren er twee andere aftakkingen die uitmondden in de Akenerstraat in Vaals; de ‘Oude Akerweg’ via Harles door de dorpstraat van Vaals (nu Bloemendalstraat, von Clermontplein, Bergstraat); de ‘Vijlenerweg’ via Vijlen, langs Einrade en Vaalsbroek door de huidige Tentstraat. De laatste was de hoofdroute in de Franse tijd, maar postkoetsen reden vanaf Vijlen via Harles Vaals binnen door de dorpstraat. In 1824-25 werd de straatweg tussen Maastricht en Vaals aangelegd. Dwars op de oostwestverbindingen lag in de Middeleeuwen de zogenaamde Hertogsweg, die vanaf het stadje Limburg aan de Vesdre over Vaals noordwaarts

[pagina 5]
[p. 5]

liep om bij Herzogenrath aan te sluiten op de belangrijke handelsroute van Maastricht naar Keulen. En ten westen van Slenaken liep langs Hoogcruts en Schilberg de handelsweg van Maastricht naar Trier (‘Via Mansuerisca’) die vermoedelijk teruggaat tot de Romeinse tijd. De rechte Wittemer Allee tussen Partij en Cartils werd in 1731 aangelegd in opdracht van de landsheer van Wittem, Ferdinand van Plettenberg.

De oudste nederzettingen, doorgaans gelegen aan of bij wegen parallel met beekdalen, groeiden uit tot lintdorpen met de kerk op zij van de weg. In de dalen tussen de kerkdorpen, op hellingen en later ook op de drogere plateaus vormden zich gehuchten met boerderijgroepen langs de weg. De ontwikkeling van de streek - ontginning van woeste gronden hervat in de Frankische tijd, verregaande ontbossing van hellingen in de Middeleeuwen en ontginning van schralere grond op plateaus vanaf de 14de eeuw - weerspiegelt zich in plaatsnamen. Oudere namen, waarin de Romaanse taal van de vroege Middeleeuwen voortleeft, herinneren aan herenhoeven (Vijlen, Nijswiller en Wahlwiller, van villare, bij een landgoed of herenhoeve behorend), aan vroegere grondeigenaars (Mamelis, van Mamilo; Harles, van Harilo; Slenaken, van Sleto of Sledo; Beutenaken, van Boto), aan de aangetroffen begroeiing (Holset, van hulisetum, hulstbos; Bellet, van betuletum, berkenbos; Terziet van rausetum, riet) of de situatie van een nederzetting (Schweiberg, van excavatum montem, in de zin van uitgeholde berg, holle weg). Germaanse namen van nederzettingen uit volgende perioden hebben te maken met rooien en kaalslag (Rott, Raren) of de gevolgen daarvan (Camerig, van Caudenberg, kaleberg; Cottessen, van Qoidthusen, kwaadhuizen); die van jongere nederzettingen herinneren dikwijls aan de heide van de droge plateaus (Heyenrath, Eperheide, Baneheide).

De kerkdorpen zullen van oorsprong nederzettingen geweest zijn van horigen bij vroegmiddeleeuwse domeinen. Die nederzettingen lagen meest op enige afstand van de herenhoeven. Dat is nog steeds te zien aan de ligging buiten de dorpskern van gebouwen die als opvolgers van vroege herenhoeven kunnen worden beschouwd. Bij voorbeeld kasteel Lemiers, de Eyserhof bij Eys, de Dorpshof bij Epen, of de Munnikshof bij Vijlen. In Mechelen is de situatie anders want daar staat de Herrenhof samen met de kerk in het dorp opzij van de Hoofdstraat. Ook nederzettingen uit volgende perioden lagen op een zekere afstand van de herenhoeven, onder meer de ontginningsnederzettingen op de hellingen van het Vijlener- en het Malensbos: Camerig en Cottessen ten opzichte van de hoeve Bellet, en Raren ten opzichte van Vaalsbroek.

In de dorpen is de lintbebouwing in het algemeen, zij het vrij laat, aaneengegroeid, maar langs de wegen in de dalen tussen de dorpen, op hellingen en plateaus liggen nog steeds gehuchten met verspreide boerderijgroepen.

De vrije structuur van het vroege lintdorp is nog terug te vinden op enkele plaatsen in de gehuchten Raren en Cottessen, ontstaan als nederzettingen bij middeleeuwse bosontginningen; boerderijen met losse gebouwen in willekeurige hoeken ten opzichte van elkaar aan mesthoven, waarvan de ligging scheef ten opzichte van de weg samenhangt met de gesteldheid van het terrein. Maar doorgaans ziet men een strakkere situering met rechte hoeken op daartoe aangepast terrein. De boerderijen, L- of U-vormig van aanleg, met al dan niet losse bebouwing; de woonhuizen in eerste opzet met onderkelderde kamer aan de kopzijde en daarop aansluitend de grotere woonkeuken; ingangen van de dwarsingedeelde gebouwen in de lange gevels aan de kant van de mesthof. Het aantal gesloten hoeven is in deze streek klein gebleven.

In de 18de eeuw is de bebouwing op vele plaatsen dichter geworden als gevolg van veranderingen in het economisch patroon. Door verarming van de bevolking moesten vele boerenbedrijven worden opgesplitst in kleinere eenheden en dat ging gepaard met verbouwingen, met de bouw van nieuwe woon- of bedrijfsgedeelten en van nieuwe boerderijtjes evenwijdig aan wegen en zijpaden; de nieuwe boerderijtjes, meest met woon- en bedrijfsgedeelte onder één dak, dwarsingedeeld met de ingangen in de lange voorgevel. Aan de uitbreiding van de veestapel in die tijd ten koste van de akkerbouw herinneren nog verscheidene dichtgezette dwarsdeelingangen van schuren die tot stallen werden verbouwd. In dit verband moet ook

[pagina 6]
[p. 6]

gewezen worden op de bouw van schuren met de deel niet overdwars maar overlangs in een zijbeuk, toegankelijk vanaf de straat via een ingang aan de kopzijde.

Het dorp Vaals is sinds het einde van de 19de eeuw sterk van karakter veranderd. Hier vormden het stratenplan en de grote gebouwencomplexen uit de 18de-eeuwse bloeitijd van de textielnijverheid de aanzetten voor het ontstaan van een stedelijke bebouwing met gesloten straatwanden in de 19de eeuw. Ingrijpend was ook de aanleg van de straatweg naar Maastricht in de jaren 1824-'25; buiten de oude kom van Vaals ontstond aan beide kanten van deze weg een laat 19de-eeuwse bebouwing in eclectische trant; buiten het oude Lemiers lintbebouwing met een neoromaanse kerk.

Waterlopen, molens en vroege industrie

Beken en een aantal kleinere waterlopen leverden voldoende aandrijfkracht om watermolens aan de gang te houden. In de Middeleeuwen al graanmolens op de Selzerbeek bij Lemiers en Mamelis; later ook bij Vaalsbroek; verder ook al in de Middeleeuwen de graanmolens op de Geul bij Mechelen van de heren van Wittem (Bovenste Molen) en van de Johannieters (Commandeursmolen of Onderste Molen) en een molen op de Gulp bij Slenaken. In de 19de eeuw worden nog als graanmolen gebouwd de Wittemermolen op een aftakking van de Selzerbeek en de Epermolen op de Geul.

De aanwezigheid van waterkracht was gunstig voor de nijverheid van Vaals. Die nijverheid was te danken aan de nabijheid van Aken waar weverijen waren en sinds de 14de eeuw ook koperindustrie bestond. Zo wordt op het eind van de 16de eeuw in Vaals de kopermolen vermeld van Jordan Peltzer uit Aken. En verder waren er in het begin van de 17de eeuw twee kopermolens in Lemiers en een bij Vaalsbroek. Toen in de 17de eeuw protestanten uit Aken wegtrokken om met hun bedrijven een bloeiende koperindustrie tot leven te brengen in Stolberg ging met de koperindustrie van Aken ook die van Vaals achteruit ondanks maatregelen van de Staten-Generaal om dat te voorkomen.

Na de neergang van de koperindustrie kwamen er in Vaals andere vormen van nijverheid tot ontplooiing. De laken- en naaldenfabricage, die opbloeide door vestiging van bedrijven uit Aken en omgeving. In Aken hadden protestantse lakenwevers, die voor een deel uit Vlaanderen kwamen, in de 16de eeuw nieuwe werkmethoden ingevoerd. Dat leidde later tot beperkende overheidsmaatregelen ter bescherming van kleine inheemse bedrijven, met als gevolg vertrek van grotere ondernemers naar plaatsen als Burtscheid, Monschau en Vaals.

 

Van het meeste belang was de komst van de lakenfabrikeur Johann Arnold Clermont, nakomeling van een van de stichters van de Lutherse gemeente in Vaals. In 1761 kocht hij de heerlijkheid Vaalsbroek met al haar rechten en in 1765 vestigde hij zijn bedrijf in een nieuw gebouwencomplex het ‘Stammhaus’ in Vaals (het tegenwoordige gemeentehuis). In datzelfde jaar vaardigde de schepenbank van Vaals, Holset en Vijlen, waarin hij als heer van Vaalsbroek zitting had, een verordening uit die rechten en plichten van wevers vastlegde. Van de gebouwen die hij buiten Vaals voor zijn bedrijf liet optrekken bestaat nog ten dele de volmolen bij Epen. De naaldenfabricage kreeg een impuls toen Jacob Kuhnen, een aanhanger van de gereformeerde religie uit Burtscheid, hier in 1777 zijn nieuwe Bau in gebruik nam.

De Statistique du Département de la Meuse Inférieure (An x, d.w.z. 1801-'02) vermeldt op blz. 52-53 de laken- en naaldenfabrieken van Vaals als de meest beroemde bedrijven van het departement. ‘Ce bourg’, zo staat er, ‘n’ existe que depuis 40 ans. C'est une création du Sr. Clermont qui y établit la 1re manufacture de draps, possédée aujourd'hui et dirigée par ses enfants. Les draperies de Vaels sont célèbres. Elles n'employent que des laines d'Espagne; la laine du pays ne sert que pour les lissières. On y fabrique 49 000 mêtres de draps par an, qui se vendent depuis 15 jusqu'à 40 Francs le mêtre. La qualité de ces draps ne le cède en rien à ce qui se fabrique de plus beau dans les autres departements. Ils s'exportent en

[pagina 7]
[p. 7]

Prusse, en Russie, en Pologne, en Portugal et aux Echelles du Levant. Cette manufacture occupe actuellement environ 2300 ouvriers, la manufacture d'aiguilles de Vaels à été établie et est dirigée par Sr. Trosdorf. On y fabrique annuellement 50 milliers d'aiguilles, qui se débitent en France, mais pour la plus grande partie à l'étranger. Elle emploie 300 ouvriers'.

Clermont gaf de industrie van Vaals een enorme impuls maar met tijdelijk effect. Door de veranderingen in het economisch patroon kwam er in de Franse tijd een eind aan de bloei van de Vaalser industrie. De teruggang zette door na 1813, en na een korte herleving in de Belgische tijd, vooral na 1839 toen Vaals, gelegen in een uithoek van het koninkrijk, geïsoleerd raakte door douanevoorschriften. Daarin kon de nieuwe straatweg naar Maastricht uit 1824-'25 niet veel verbetering brengen.

De Dictionnaire géographique du Limbourg van Ph. van der Maelen (1835) geeft de toestand weer van omstreeks 1830 toen Vaals nog beroemd was om zijn lakenfabrieken, waarvan er toen nog zeven waren met ongeveer 40 à 45 werklieden; verder vermeldt deze Dictionnaire in de gemeente Vaals nog een dekenfabriek, een machinale wolspinnerij (45 arbeiders), twee molens voor het slijpen en polijsten van naalden, een kaarsenfabriek en ook nog mout-, gort- en graanmolens. Daarna nam het aantal fabrieken steeds meer af, zodat er in 1880 nog maar één lakenfabriek te vinden was, verder een kunstwolfabriek, een spinnerij en een wolcarboniseerinrichting. Toen de nijverheid van Vaals achteruitging heeft de volmolen, die Clermont bij Epen had laten bouwen, nog een tijdlang als dekenfabriek dienst gedaan om ten slotte graanmolen te worden. Verder bleef de nijverheid in het gebied van Wittem beperkt tot papierfabricage in de eerste helft van de 19de eeuw in de Bovenste en de Onderste Molen bij Mechelen.

 

Litteratuur: De Win. - Von Asten blz. 161 e.v. - Hardenberg blz. 130-131. - Tummers. - Schweizer. - Meerman. - Hekker 1981.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken