Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De kostschool van meneer Beer
Toon afbeeldingen van De kostschool van meneer Beerzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,99 MB)

Scans (11,23 MB)

XML (0,37 MB)

tekstbestand






Vertaler

P.M. Wink


Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kostschool van meneer Beer

(ca. 1910-1920)–Louisa May Alcott–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige

Hoofdstuk XVIII.
De verjaardag.

De verjaardag van Mijnheer, de 15de Januari, was de grootste feestdag van het heele jaar en wat er ook gebeurde, die dag werd altijd gevierd. Dagen vooruit hielpen de meisjes Mevrouw en Antje in provisiekamer en keuken, met het maken van puddingen, het schuren van zilver, met vruchten te schikken op de schaaltjes en allerlei zulke gewichtige zaken meer. De jongens zorgden dan zoo dicht mogelijk in de buurt

[pagina 199]
[p. 199]

te zijn in de hoop dat men ze noodig zou hebben om iets te proeven, of zelfs maar te ruiken, wat nu en dan wel eens gebeurde. Maar dezen keerscheen er nog meer drukte dan andere jaren van gemaakt te worden, want boven en beneden, tot in de schoolkamer en in de schuur toe, overal zag men de jongens, zoowel als de meisjes bezig. Er werden oude linten en kanten opgeschommeld, heele massa's verguld papier geknipt en geplakt en wat of Mevrouw en Frans met al dat voeringkatoen en flanel, en vooral met die groote zwarte kralen moesten uitvoeren, dat weet ik niet.

Frits timmerde allerlei vreemde dingen. Rolf en Tom liepen door het huis te mompelen, alsof ze iets van buiten leerden. Op Emiels kamer hoorde men nu en dan op een wonderlijke manier stampen en uit de kinderkamer ging soms een schaterend gelach op, terwijl Rob en Eddie daar wel een paar uur achter elkaar bezig waren. Maar wat er van Robs pompoen was geworden, dat bleef voor Mijnheer, voor wien alles geheim gehouden werd, het grootste raadsel. Hij had hem in huis zien dragen en er zich op verheugd, die monstervrucht als kalebassenvla op tafel te zien verschijnen; maar daar kwam niets van in. Hij was opeens onzichtbaar geworden en Rob scheen er zich niets ongerust over te maken, want als zijn vader ernaar vroeg, antwoordde hij heel kalm: ‘we moeten geduld hebben.’

Daarom sloot Mijnheer maar geduldig zijn oogen, ooren en mond en deed zijn best om, als hij soms iets gezien en gehoord mocht hebben, dat te vergeten.

Eindelijk was de dag dáár. De jongens gingen vroeg uit, om een groote wandeling te maken voor den eten, opdat ze aan tafel goed honger zouden hebben. Alsof ze dat ooit niet hadden! De meisjes bleven thuis, om te helpen dekken. De schoolkamer was sedert den vorigen avond afgesloten; het was Mijnheer streng verboden er in te gaan en Eddie bewaakte de deur met een sabeltje in de hand, hoewel hij brandde van verlangen om alles aan zijn vader te laten zien.

[pagina 200]
[p. 200]

‘Daar komen ze thuis! Ik hoor Emiel roepen “Alle hens aan boord!” Laten we ons gauw kleeden!’ riep Pau, haastig de trap opvliegend.

De jongens kwamen thuis, zóó uitgehongerd, dat de groote kalkoen een rilling zou gekregen hebben, als het arme dier nog had kunnen rillen. Ze trokken allen naar hun kamers en een half uur lang was 't rustig in huis. Toen luidde de etensbel en kwamen ze allen aangeloopen met schoone gezichten en handen, hoog opgestreken kuiven, heldere boordjes en Zondagsche jasjes; Mevrouw zag er in haar zijden japon uit ‘als een koningin,’ zeiden de jongens. Roosje en Pau hadden haar nieuwe winterjaponnen aan, met lichte sjerpen en strikjes in het haar. Eddie had een vuurrood jurkje aan en hooge laarzen met knoopen, waarvan hij zijn oogen niet kon afhouden.

Het gekletter van messen en vorken belette, dat er in 't begin veel gesproken werd. Iedereen had iets tot den maaltijd bijgedragen, dus geen wonder, dat het eten dezen keer bijzonder belangwekkend was.

‘Als dit geen lekkere aardappels zijn, dan weet ik het niet,’ zei Jacob, terwijl hij zijn zesden, en nog wel een glazigen, op den vork nam.

‘Ik heb het vulsel voor den kalkoen helpen maken daarom is het zoo lekker,’ zei Pau met een vollen mond.

Antje zei, dat ze nog nooit zulke groote eieren voor de flensjes gebruikt had,’ blufte Tom.

‘Onze wortels zijn heerlijk en ik denk, dat onze knollen wel even lekker zullen smaken, wat zeg jij?’ vroeg Dirk, en Adriaan knikte toestemmend, terwijl hij met grooten ernst een kippenpootje afkluifde.

‘Ik heb moeten proeven of er suiker genoeg was in de pudding,’ zei Robje.

‘En ik heb deze appels geplukt,’ riep Rolf.

‘Ik heb de rozijnen en amandels op de schoteltjes gelegd!’ gilde Pau en zoo ging het aanhoudend door.

‘Ik dacht, dat men op den verjaardag van Mijnheer nu eens eten mocht, totdat men niet meer kon; maar

[pagina 201]
[p. 201]

Frans zegt, dat het nu ook al niet mag,’ zuchtte de Poffer, met een heel bedrukt gezicht.

‘Frans heeft groot gelijk,’ was het antwoord van Mevrouw, ‘denk aan je maag; anders kun je straks niet meehelpen aan de verrassing.’

Nadat het eten nu afgeloopen en er plechtig op ieders gezondheid gedronken was, mochten de jongens eerst nog wat in den tuin gaan loopen; toen werden weer de handen gewasschen en de kuiven opgestreken en kwamen ze allen in de groote kamer bijeen, om de menschen te ontvangen.

Er kwam alleen maar familie en natuurlijk ook oom Leo met zijn vrouw en het kleine Prinsesje; ze was in 't hemelsblauw gekleed en hield een grooten bouquet in de handjes, waarvan ze dadelijk aan al de jongens een bloempje in 't knoopsgat ging steken, wat heel feestelijk stond.

‘Komaan,’ zei Mevrouw, ‘we moeten nu beginnen; anders krijgen de kleine acteurs nog slaap.’

Het gezelschap ging dus naar de schoolkamer en nam plaats voor een gordijn, dat van twee groote dekens gemaakt was. De kinderen waren verdwenen, maar men hoorde allerlei uitroepen en lachbuien op het tooneel. De vertooning begon met een gymnastische voorstelling onder leiding van Frans.

De vijf oudste jongens, gekleed in roode broeken en witte hemden, vertoonden hun knapheid in 't schermen, springen, het optillen van gewichten enz., allemaal op de maat van de muziek, die Mevrouw op de piano maakte. Vooral Daan werd zeer bewonderd.

Na deze uitvoering droegen Rolf en Tom samen een alleraardigst gedicht voor, dat een gesprek tusschen den ouden Simon en Antje moest voorstellen; Tom deed zóó grappig de manieren en de stem van Simon na, dat de oude man, die in de gang stond te luisteren, er zelf zóó van in den lach schoot, dat Antje hem op den rug moest kloppen, om hem tot bedaren te brengen.

Daarna verscheen Emiel weer, nu in zeemanskostuum

[pagina 202]
[p. 202]

en danste de horlepijp, terwijl hij een echt zeemanslied zong, waarin veel van ‘storm en golven’ voorkwam, met accompagnement van een onzichtbaar koor, wat wezenlijk heel aardig klonk.

Frits kwam op om een Chineeschen dans uit te voeren en sprong een oogenblik rond als een kikker.

‘Waar zijn de andere kinderen toch?’ vroeg iedereen, toen het gordijn eindelijk viel.

‘Ja, dat is juist de verrassing; 't is zóó aardig, dat ik wezenlijk medelijden met u heb, dat u 't nog niet weet,’ zei Rolf, die bij zijn moeder was gebleven, om haar het geheim straks goed te kunnen uitleggen.

't Prinsesje was weggeloopen, tot groote verwondering van haar papa, die net als Mijnheer het haast niet kon uithouden van verlangen, om het geheim te weten.

Eindelijk na lang wachten en veel gehamer en geklop op het tooneel, ging het gordijn op; zacht pianospel deed zich hooren en men zag de kleine Lili op een houten tabouretje voor een haard van donkerbruin papier met rood geschilderde vlammen zitten. Ze moest Asschepoetster voorstellen en een liever Asschepoetstertje heeft zeker nooit bestaan. Ze had een heel oud grijs jurkje aan en versleten kleine schoentjes en 't mooie blonde haar kwam zoo lief uit haar zwarte mutsje kijken, en ze zag er zoo bedroefd uit, dat men niet wist of men moest lachen of schreien als men naar haar keek.

Ze zat heel stil, totdat men ergens een stem hoorde fluisteren: ‘Nou beginnen!’ Toen liet ze een heel grappig zuchtje hooren, en zei: ‘O, ik wou toch zóó graag naar het bal gaan!’ Bij deze woorden, die zoo aardig, natuurlijk klonken, begon haar vader hard in de handen te klappen, en haar moeder riep: ‘O, lief kind, dat je toch bent!’ Maar de Asschepoetster keek heel knorrig bij die ongepaste ontboezemingen, schudde haar hoofdje en zei: ‘U mag niet tegen mij spreken; ik speel comedie.’

Dadelijk was alles stil en men hoorde drie harde bonzen tegen de deur. Asschepoetster keek verschrikt op, maar voordat ze nog bedacht had, wat ze zeggen moest, ging

[pagina 203]
[p. 203]

het vuur in den haard opeens open als een deur en kwam met veel moeite de tooverheks daaruit te voorschijn.

Het was Pau, met een vuurrooden mantel om en een muts op en een stok in de hand, dien ze zwaaide zoo hard als ze kon, terwijl ze plechtig zeide: ‘Mijn kind, ge zult naar het bal gaan.’

‘Nu moet je hieraan trekken, en mijn mooie jurk laten zien,’ zei Lili.

‘Welneen, jij moet eerst zeggen: hoe kan ik met deze oude kleeren uitgaan?’ zei de toovergodin met haar eigen stem.

‘O, ja, dat is waar,’ en Asschepoetster herhaalde doodbedaard die woorden.

‘Ik zal uwe vodden veranderen in koningskleeren, want gij verdient het,’ klonk het plechtig uit den mond van de toovergodin en langzaam knoopte ze het grijze jurkje los en vertoonde het prinsesje in al haar pracht. Ze had een rose zijden onderkleedje aan, met een echten sleep en daaroverheen een jurkje van enkel kant, hier en daar opgenomen door kleine bouquetjes. De toovergodin zette haar een kransje op van rose en witte veertjes en gaf haar een paar schoentjes van zilverpapier. Asschepoetster ging op den grond zitten om ze aan te doen, stond toen op, lichtte haar jurkje omhoog om de schoentjes aan het publiek te toonen en zei, met een gezichtje, stralende van genot: ‘Dit zijn nu de glazen muiltjes, mooi hé?’

Ze was zelf zóó verdiept in de beschouwing er van, dat een stem van achter het tooneel haar luid moest toeroepen, dat ze moest voortgaan met spelen; eindelijk begreep ze het, keerde zich om en zei: ‘Maar, lieve peetemoei, ik heb geen rijtuig.’

‘Spreek en gij hebt het,’ zei Pau, en zwaaide haar staf zóó heftig, dat die bijna op het gezichtje van Lili was terecht gekomen.

Nu kwam de groote verrassing.

Eerst zag men een touw over het tooneel werpen en aan den anderen kant door een katrol heen trekken;

[pagina 204]
[p. 204]

toen hoorde men Emiel roepen: ‘Alloo, jongens, vooruit maar’ en de grove stem van Simon antwoorden: ‘Bedaard nu aan, bedaard nu!’

Een luid gelach volgde, want daar verschenen vier groote, grijze ratten, die wel een beetje onvast op hun papieren poolen stonden, maar met wezenlijk echte rattengezichten en oogen, die schitterden alsof ze echt, en niet van glazen kralen gemaakt waren. Ze trokken - of 't moest tenminste schijnen alsof ze trokken - een wagentje dat gemaakt was van de uitgeholde halve reusachtige pompoen, op het onderstel van Eddie's kinderwagentje. Op een soort van bok, van een voetenbankje gemaakt, zat een alleraardigst koetsiertje met een wit pruikje op en een steekje, een kort, blauw broekje en buisje en een wit overhemdje aan. Hij liet een lange zweep klappen en trok de roode teugels zóó hard aan, dat de ratten zeker zouden zijn gaan steigeren, als ze gekund hadden.

Het rijtuig hield stil, de toogergodin lichtte het prinsesje er in en voort reed ze over het tooneel, terwijl ze kushandjes aan het publiek gaf, haar glazen schoentjes nog eens vooruit stak en haar rose sleep achter haar aanwuifde, want het rijtuig was prachtig; maar wel een beetje nauw voor Hare Hoogheid.

Het volgende tooneel moest het bal voorstellen en Pau en Roosje waren de opgeschikte zusters. Vooral Pau speelde heel goed voor de trotsche zuster en hield allerlei gesprekken met andere dames, die ze in haar verbeelding op het bal zagen zitten. De prins Rob zat op een kunstig gemaakten, maar wankelenden toon stil met zijn degen te spelen en de strikken op zijn schoenen te bekijken. Daar kwam Asschepoetster binnen, en de prins sprong op met de woorden: ‘Gunst, wie is dat?’

Onmiddellijk begon hij toen met de vreemde dame te dansen, terwijl de twee zusters in een hoek den neus stonden op te trekken. Het was wezenlijk aardig het kleine paartje te zien rondspringen; ze keken zoo ernstig en zagen er zoo grappig uit. Het prinsesje had

[pagina 205]
[p. 205]

veel moeite om niet over haar sleep te vallen en de prins struikelde aanhoudend over zijn degen; maar op het laatst begonnen zij er aan te wennen en ze eindigden met een deftige buiging tegen elkaar.

‘Laat je schoentje nu vallen,’ hoorde men Mevrouw van achter het tooneel fluisteren, toen de prinses kalm wilde gaan zitten.

‘O, ik had het vergeten,’ zei Asschepoetster, trok voorzichtig een schoentje uit, zette het juist in 't midden van het tooneel en liep toen hard weg, terwijl ze Rob toeriep: ‘Krijg me nu als je kunt.’ Heel gehoorzaam liep de Prins haar achterna, nadat hij eerst den schoen had opgenomen.

In het derde tooneel komt, zooals iedereen weet, de kamerheer van den prins, om het muiltje te passen. Dat was Eddie weer, die met zijn koetsierspakje aan, vroolijk op zijn tinnen trompetje blazend, voor den dag kwam en de trotsche zusters het schoentje aanpaste.

Pau hield maar vol, dat ze haar grooten toon wilde afsnijden, omdat het muiltje dan zeker passen zou en deed die operatie zoo natuurlijk met haar zakmesje, dat de kamerheer er bleek van schrik door werd en vroeg of ze het toch vooral heel voorzichtig zou doen. Toen werd Asschepoetster geroepen, die binnenkwam, met haar grijs jurkje nog maar half aan. Onmiddellijk trok ze het schoentje aan en zei met groote zelfvoldoening: ‘Ik ben de mooie Prinses!’

Roosje begon te huilen en vergiffenis te vragen, maar Pau deed nog veel mooier en liet zich plat op den grond vallen, alsof ze een flauwte kreeg; daar bleef ze kalm tot het einde van het stuk liggen.

Doch de Prins liet zich niet lang wachten: hij vloog naar binnen, viel op zijn knieën en kuste met veel vuur het handje van de Prinses, terwijl de kamerheer zoo hard op de trompet blies, dat het publiek de handen voor de ooren hield.

Het gordijn behoefde niet te vallen, als een bewijs dat de vertooning uit was; want Lili liep naar haar Papa

[pagina 206]
[p. 206]

toe, met de woorden: ‘heb ik nu niet goed gespeeld?’ terwijl de Prins en de kamerheer met hun sabel en trompet gingen staan schermen.

‘'t Was prachtig en prachtig!’ zei iedereen, en toen men een beetje bedaard was, verscheen ineens Hans met zijn viool in de hand.

‘Stil! Stil!’ riepen al de kinderen, want Hans zag er zoo verlegen uit, dat iedereen begreep dat er iets bijzonders gebeuren zou.

Mijnheer en Mevrouw dachten dat hij een van de oude liedjes zou spelen, maar neen - tot hun groote verrassing kregen zij een geheel nieuw, allerliefst stukje te hooren. Menschen en kinderen vonden het even mooi, en toen men vroeg wie het gemaakt had en Hans, met een kleur als vuur, hard wegliep, om niet te berekenen, dat hij de man was, toen ging er een daverend gejuich op, dat niet ophield, voordat Hans weer werd binnengebracht, gedragen op de schouders van de vier grootste jongens. Zóó gezeten, moest hij nog éénmaal zijn stukje spelen en werd pas vrijgelaten op voorwaarde, dat hij dan wat dansmuziek zou maken

‘Maak schoon schip!’ gilde Emiel en spoedig waren al de oude menschen met hun stoelen ineen hoek geschoven en was alles in orde voor den dans.

Iedereen koos zijn vriendje; de kleine jongens begonnen bijna te vechten om het Prinsesje, maar het kleine nest koos Dirk en wilde van niemand anders iets weten. Mevrouw danste met Frans en Daan om de beurt, Pau met Tom, Hans met Roosje en oom Leo met Antje; terwijl de andere jongens met elkaar zoo goed en kwaad als 't ging rondsprongen. Eddie reed er met zijn pompoenen wagen als een wildeman doorheen, Mietje en Simon presenteerden taartjes en allerlei lekkernijen en iedereen had zoo'n pleizier en keek zóó gelukkig, dat het nu, dunkt me, maar het beste is een einde te maken aan dit boekje.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken