| |
| |
| |
Bliksemsnel het sleeptouw doorgehakt... (zie blz. 44).
| |
| |
| |
1 Op het spoor van de vagebond
Hans Werner fietst voorop. Dat komt natuurlijk doordat hij de weg in deze omgeving het beste kent. Zijn vader is boer, hier niet ver vandaan.
Achter hem fietst Jan Jaap Bol. Je kunt beter zeggen, dat Jan Jaap achter Hans aanjakkert, want ze hebben een vreselijke haast en ze jagen elkaar op. Zijn vader is agent van politie, handhaver van gezag, orde en rust. Dat kun je van Jan Jaap niet zeggen, want als hij de kans krijgt schopt hij de boel in de war. Je kunt ook moeilijk verwachten, dat je op zijn leeftijd een toonbeeld bent van orde en rust; hij is twaalf jaar, net als Hans. Daarachter komt Wim Verkerk, die het meeste lawaai maakt. Dat lawaai komt van zijn achterspatbord, dat los zit. En al ben je dan al leerling van de Technische School, net als de andere jongens, dat wil niet zeggen, dat je zo precies bent op je eigen spullen. Dat is zijn vader ook niet. Zijn vader is vrachtrijder en zijn oude vrachtauto maakt een lawaai als een tank. Het lawaai van de tanks zijn de mensen nog niet vergeten, want de oorlog is nog maar vier jaar voorbij.
Achter hem komt Kees Langeraad, zoontje van... ja, nu wordt het moeilijk, want zijn vader is in de oorlog omgekomen en om nou te zeggen: het zoontje van zijn moeder? Dat klinkt zo minachtend, net of Kees een teer ventje is, dat niet zonder zijn moesje kan. Hij kan er tenslotte niets aan doen, dat zijn moeder altijd maar weer zegt: ‘Zul je voorzichtig zijn, Kees? Zul je goed oppassen, jongen?’ en hem achtervolgt met jassen en dassen ‘anders vat je kou’.
| |
| |
Helemaal achteraan komt Saka Sabandar, de vreemde eend in de bijt, want hij is een Ambonese jongen. Zijn vader is nog in Indonesië. Twee jaar geleden is Saka met zijn ‘pleegvader’ naar Holland gekomen. Zijn pleegvader is oud-zeeofficier, maar iedereen op het dorp noemt hem ‘Schipper’, omdat hij thuis zijn oude officierspet draagt. De dorpsbewoners geven de mensen altijd bijnamen en je mag al blij zijn, dat het geen scheldnamen zijn.
Saka kan moeilijk meekomen, omdat hij gisteravond vergeten heeft het zadel van zijn fiets lager te zetten. Hij heeft nog geroepen: ‘Wacht nou, jongens,’ maar niemand heeft er op gereageerd.
Jan Jaap heeft geschreeuwd: ‘Doen wie het eerst in het water is?’ en dan wacht er natuurlijk niemand op een achterblijver. Zwemmen met dit prachtige weer in het IJselmeer is heerlijk, dat is nog eens wat anders dan Zwemmen in de pierenbak thuis.
Saka is bijna drie jaar ouder dan zijn vrienden, maar hij is kleiner; hij was op Ambon ook altijd de kleinste en werd er altijd mee geplaagd. Hij heeft zijn rechterbeen tussen de stangen doorgestoken om bij de rechter trapper te kunnen; hij wipt op en neer op zijn fiets, zoals een boot op de baren dobbert.
Je moet vaak om hem lachen, hij geeft soms de gekste namen aan de dingen. Zijn leraar schiet wel eens in de lach, als hij ‘taal’ of ‘opstel’ van Saka nakijkt. De verleden tijd van: de jongen bloost van schaamte! de jongen blies van schaamte. Waarom is die Hollandse taal ook zo moeilijk? Hij loopt, hij liep. Waarom dan niet: hij bloost, hij blies? Waarom op het dak klimmen en er af vallen en waarom niet op de boom klimmen en er af vallen. Waarom vragen: Waar ga je op school, terwijl je er toch in gaat? Maar hij bekommert er zich niet om. Hij kan in alles goed meekomen en je hoeft ook niet bang te zijn, dat hij op dit ritje achterblijft.
| |
| |
Gisteravond zijn de jongens van de eerste klas van de Technische School met de vrachtauto van de vader van Wim naar een weilandje tussen de bossen op de rand van de Veluwe gebracht. Alles is op de auto geladen: de fietsen, de grote eettent, de vier slaaptenten en toen alles opgeladen was en beslist niets vergeten: de jongens zelf met de vier leiders, hun eigen leraren. Ze zijn zingend weggereden, want met de pinkstervakantie al een week gaan kamperen is helemaal niet zo gewoon.
Het zijn vier groepjes van vijf. Eén groepje onder leiding van meneer van Dam, die alles van kamperen afweet en die de korveediensten regelt. Eén groepje onder leiding van meneer de Klerk, die tevens de leider is van alles. Je hoeft hem nooit te zoeken, want hij steekt overal een hoofd bovenuit. Hij zegt niet veel, maar dat is ook niet nodig, want als hij er is gaat alles rustig en ordelijk. Meneer Jorna is de derde leider, die meegegaan is. Dat is de man, die altijd vol grappen zit en altijd weer nieuwe spelletjes weet te bedenken. Bij hem verveel je je nooit, maar hij is driftig en als hij driftig is, kun je je beter koest houden. Meneer Hento is de leider van het vijftal, dat nu op de fiets voortjakkert. Hij is nog maar pas aan de school verbonden en de jongens mogen hem graag. Maar hij is de jongste van de leraren en hij weet nog niet precies, hoe alles in zijn werk gaat. Anders was het vanmorgen heel anders gelopen...
Gisteravond is alles nog klaar gekomen met hulp van boer Werner, van wie het weiland is waar de jongens mogen kamperen. Vanmorgen vroeg waren alle jongens al op, veel te vroeg natuurlijk. De ploeg van meneer Hento heeft het zware werk gedaan, dat er nog te doen was en hij heeft daarna tegen zijn jongens gezegd: ‘Wat denken jullie ervan jongens, ik zou best een duik willen nemen in het IJselmeer’. Dat is een schitterend idee. Het is er prachtig weer voor. ‘Dan pak je je zwembroek en je handdoek. Je fietst hier het zandweggetje af naar
| |
| |
de grote weg, je volgt de grote weg, bij de dijk sla je linksaf tot voorbij waar de bootjes liggen. Jij Hans, weet wel waar ik bedoel. Achter de dijk kleed je je uit en dan ben ik intussen wel bij jullie; ik moet eerst nog wat met boer Werner afspreken. Het is maar een kwartiertje fietsen en ik haal jullie wel in.’
De jongens inhalen! Het mocht wat! Ze zijn nauwelijks op de grote weg of Hans zegt: ‘We gaan hier niet de bocht om, we gaan rechtuit dat zandpad in, dan snijden we een heel stuk af. We kunnen op dat pad het best achter elkaar rijden.’
Zo jakkeren de jongens om het hardst achter elkaar aan, slaan bij de dijk linksaf tot voorbij de bootjes, gooien de fietsen tegen de dijk en hebben in een ommezien de kleren uit en de zwembroek aan. ‘Wie het eerst onder water is!’, roept Jan Jaap.
Als de jongens het dijkje over hollen is de wind kouder dan zij gedacht hebben. Kees probeert eerst zijn grote teen eens in het water en dan zijn voet. Jan Jaap heeft de meeste moed en staat al tot zijn knieën in het water, terwijl hij zijn borst vakkundig nat maakt. Maar Saka is pardoes in het water gesprongen. Brrrrr, wat is dat koud. Hij duikt meteen onder, komt weer boven, gaat op zijn rug liggen watertrappen. Boven water is het veel kouder dan erin. Hij proest en hijgt en zwemt om warm te worden.
Meneer Hento komt snel aanfietsen. Hoe hebben de jongens hem dat geleverd? Ze zijn al uitgekleed en al in het water. Alleen Kees loopt nog te ijsberen langs de kant. ‘Ik ben zo bij je, Kees, dan gaan we samen het water in!’
Als ze samen het water ingaan, zegt Kees: ‘Ik zie Saka niet meer, meneer.’
‘Saka? Is die dan niet met jullie meegekomen?’
‘Jawel, meneer, hij was er het eerst in, maar ik zie hem niet meer.’
| |
| |
‘Vond hij het water dan te koud en is hij er uitgegaan? Hé, jongens, houd eens op met dat lawaai!... Waar is Saka?’
‘Saka is weggezwommen!’, roept Hans.
Meneer Hento kijkt verbaasd en geschrokken het meer over. Een heel eind van de kant ziet hij iets in het water bewegen.
‘Hé daar!’ roept hij, maar roepen heeft geen zin, Saka is al veel te ver het meer op. Die roekeloze waaghals! Snapt zo'n jongen dan niet, dat de leider verantwoordelijk is? Moet hij metéén de pret bederven?
‘Blijven jullie aan de kant, jongens; ik ga hem halen!’, roept meneer Hento en hij rent de dijk langs naar de bootjes. Hij maakt er een los, grijpt de riemen en roeit het meer op.
Wat bezielt zo'n jongen toch? Moet hij de jongens laten zien wat hij kan, moet hij de branie uithangen? Komt dat nou doordat hij kleiner is dan de anderen...?
Meneer Hento rukt uit alle macht aan de riemen en kijkt zo nu en dan om, om te zien of hij de goede richting heeft. Soms moet hij even gaan staan om te zien, waar die knaap precies in het water ligt. De eerste dag al pech. Het kamperen is een uitvinding van de directeur van de school. Drie maanden geleden is er op een nacht heel wat gestolen uit de eerste klas van de school. Er zijn geen sporen van inbraak gevonden. Agent Bol heeft gezegd: ‘Dat moet met hulp van binnen gebeurd zijn. Luister maar: die bewuste avond had de directeur nog werk te doen in de school. Hij sloot bij het weggaan de voordeur; de andere deuren, waren al gesloten. Daar is hij zeker van en dat is trouwens bevestigd door andere leraren. De volgende morgen bleek de achterdeur open te zijn. De directeur was op onverklaarbare wijze zijn sleutels kwijtgeraakt. Hij had ze bij zich gestoken toen hij de voordeur sloot. Ze zijn teruggevonden op de radiator van de verwarming in de eerste klas. Al met al een
| |
| |
vreemde geschiedenis en een vreemde dief, die domweg de sleutels netjes achter laat. Het lijkt verdacht veel op kinderwerk.’
Dat zou betekenen, dat minstens één van de jongens van deze klas er méé de hand in gehad heeft. Beitels, hamers, schroevedraaiers en meer gereedschappen zijn spoorloos verdwenen. Maar het ergste is, dat de jongens er elkaar op aankijken. Er is wantrouwen onder elkaar, de geest in de klas is totaal bedorven en er is zelfs gevochten.
Saka is ook nog bijna in een gevecht betrokken geweest. Dat was wel om wat anders dan om die diefstal, maar het toont toch wel de verkeerde geest aan. Wim Verkerk is op school gekomen en heeft verteld: ‘Mijn vader is op een avond langs de boerderij van boer Werner gekomen en heeft een uil op het dak horen schreeuwen. Dat betekent, dat er op de boerderij een ernstig ongeluk zal gebeuren.’ Daar is die Saka zo woest over geworden, dat iedereen dacht dat hij Wim naar de keel zou vliegen. Komt dat nou, omdat Hans zijn beste vriend is? In de nacht van de diefstal is er brand op de boerderij geweest en later is Hans ernstig ziek geweest. Maar dat is toch geen reden om je op te winden over dat dwaze verhaal van die uil?
De directeur heeft toen de leraren bij elkaar geroepen en gezegd: ‘Het lijkt mij het beste, dat jullie straks met de pinkstervakantie een week met de jongens gaan kamperen. De jongens zullen het best met elkaar kunnen vinden en die vervelende geschiedenis is dan de wereld uit’. Meteen was er een andere geest in de klas; wat hebben ze een drukte gemaakt en wat een plannen!
En nu dit weer. Waarom moet zo'n jongen de zaak nu weer bederven?
Meneer Hento heeft moeite Saka te bereiken. Die knaap zwemt het meer op alsof hij aan de overkant moet zijn. Hij roept hem. Saka zwemt direct terug en kijkt zijn
| |
| |
leider met zijn donkerbruine ogen vragend aan. Maar dat ziet meneer Hento niet, hij grijpt hem boos bij de hand en trekt hem in de boot. Saka zit te klappertanden op de bank.
Als ze aan de kant komen, zegt meneer Hento: ‘Ga je direct aankleden en wacht tot wij klaar zijn.’
De aardigheid is er voor de jongens af, zij gaan het water uit.
‘Heb je een standje gehad, Saka?’
Saka knikt. Hij kleedt zich zwijgend aan, hij begrijpt er niets van.
De terugreis gaat heel wat rustiger dan de heenreis. In de tenten is nu alles klaar, het is zo tijd om te eten. De jongens hebben allemaal een verbazende honger.
‘Jij eet maar boterhammen met tevredenheid,’ zegt meneer van Dam tegen Jan Jaap, die al zes boterhammen op heeft, ‘wat je nog meer eet, eet je maar zonder beleg.’ Dat vindt Jan Jaap best, hij lust er nog wel een paar.
Als ze gedankt hebben en willen opruimen, komt er bezoek.
‘Zo, jongens, dat het jullie moge smaken. Of liever: wel bekome het je, want ik zie, dat jullie de boterhammen al achter de kiezen hebt.’
Agent Bol staat daar ineens in de ingang van de tent. Hij groet de leiders. Hij komt natuurlijk kijken hoe zijn zoon Jan Jaap het maakt. ‘Nou, die maakt het best,’ zegt meneer van Dam, ‘uw zoon is onbetwist kampioen.’ Agent Bol is groot en breed en heeft een zware stem. Meestal maakt hij grapjes, maar hij kijkt nu ernstig, terwijl hij met de leiders staat te praten. Hij laat hun iets zien; zij houden het om beurten in de hand en knikken. Het is een van de beitels, die indertijd gestolen zijn en er is ineens weer die nare stemming.
‘Jongens, ga allemaal nog even aan tafel zitten, meneer
| |
| |
Bol heeft jullie iets te vertellen,’ zegt meneer van Dam. ‘Ja, jongens, ik heb jullie zéker wat te vertellen. En niet alleen wat te vertellen, maar wat te vragen ook. Ik hoef jullie niet te vertellen, wat er een paar maanden geleden bij jullie op school gebeurd is; het is een vervelende geschiedenis. Maar ik meen, dat ik de dader op het spoor ben en jullie kunnen mij helpen de dief te voorschijn te brengen.
Toen ik zopas hier naar toe fietste om eens te kijken, hoe jullie het maken, zag ik plotseling op de zandweg iemand het bos inschieten. Een stroper? In elk geval iemand die geen zuiver geweten heeft. Ik fietste naar die plek, zette mijn fiets tegen een boom en ging achter hem aan.
Dat was niet moeilijk, want ik had gezien, wie het was. Jullie kennen allemaal Govert Maan. Nee, geen scheldnamen asjeblieft. Ik weet best dat de jongens hem uitschelden voor bochel, bult, gekke Goof en nog veel erger. En dat hij de landloper wordt genoemd. Dat is hij ook wel; de kantonrechter heeft hem vaak veroordeeld wegens landloperij en hem voor een tijd naar de Rijkswerkinrichting te Veenhuizen gestuurd; maar dat is niet de hele waarheid. En de hele waarheid wil ik jullie toch in een paar woorden vertellen.
Toen hij jonger was, was hij manusje van alles. Hij kon ook alles. De mensen zeiden: Wat Govert Maan niet maken kan, breng dat maar naar de vullisman.
Maar de mensen betaalden hem niet voor zijn bekwaamheid en toen de techniek kwam met de vereiste diploma's en toen zijn moeder stierf, is hij gaan zwerven.
Dat het Govert was, die daar in het bos verdween, kon ik uit de verte aan zijn gestalte gemakkelijk zien. Ik dacht: die heb ik zó, want zo snel kan hij zich niet uit de voeten maken. Maar niks daarvan. Ik liep het bos in, riep hem bij zijn naam, maar hij was spoorloos alsof de grond hem had opgeslokt. Ver weg kón hij niet zijn, maar hij bleef onvindbaar.
| |
| |
Nu wou ik voorstellen, dat jullie met de leiders het bos gaan doorzoeken. Want ik moet Govert hebben om twee redenen: Ten eerste: Govert heeft met de diefstal in jullie school te maken. Toen ik terugkwam bij mijn fiets, die ik tegen de boom had gezet, vond ik deze beitel. Een beitel van jullie school; de letters van de school staan er duidelijk in.
Ten tweede: in de nacht van de diefstal is er brand uitgebroken in de boerderij van boer Werner. Dat zou een vreselijke ramp geworden zijn, want iedereen op de boerderij was in diepe slaap. Boer Werner is wakker geworden van gebons op de ruiten van zijn slaapkamer en het geroep: “Brand, Brandl” Dat was, zegt boer Werner, de stem van Govert; hij zegt, dat hij zich daar beslist niet in vergist kan hebben.
Je weet, dat ze de brand hebben kunnen blussen en het vee en de boerderij hebben kunnen behouden. De oorzaak van de brand is bekend: hooibroei, daar is geen twijfel aan. Maar het is een raadsel, dat Govert die nacht spoorloos verdween. Overdag was hij in het dorp gezien en tegen het aanbreken van de morgen was hij hier in de buurt van de boerderij. Jullie begrijpt, dat boer Werner hem meer dan dankbaar is. Daarom wil ik beslist niet, dat jullie denken: Wij gaan een klopjacht houden op een dief. We willen alleen inlichtingen van hem hebben. Wij móeten hem dus opsporen. Hóe, dat zal meneer van Dam jullie wel vertellen’.
‘Nu, jongens’, zegt meneer van Dam, ‘de vier leiders gaan elk met vier jongens op pad. Elke groep neemt een stuk van het bos voor zijn rekening. Je houdt bij het zoeken je naaste buurman in de gaten, anders raken we elkaar kwijt en dan ga je ronddwalen. Zo gaan we het bos uitkammen, rustig uitkammen, struik voor struik en boom voor boom. Ja natuurlijk, óók de bomen, want hij kan best in een boom geklommen zijn. Agent Bol gaat in het midden van het bos op de zandweg staan en
| |
| |
over een uur zijn we allemaal bij hem terug, anders moeten we misschien na afloop nog elkáár gaan zoeken. Vier jongens blijven achter om op de tenten te passen, nee, ik wijs die vier aan en geen praatjes. Iedereen wil natuurlijk meedoen aan de speurtocht en de grote spoorzoeker zijn, maar we gaan geen dwaze dingen doen.’ De jongens trekken er opgewonden op uit. Saka wordt vergeten. Hij zit in een hoekje van de tent. In de verwarring vergeet meneer van Dam hem in te delen, hij ziet hem over het hoofd.
Sommige jongens hebben een tak gezocht om daarmee in de struiken te slaan. Ze lopen voorzichtig door het bos, maar Jan Jaap is al gauw de anderen vooruit. Tenslotte is hij de zoon van een politieman, de rol van grote spoorzoeker past het best bij hem. Hij vergeet niet in de bomen te kijken en met een tak op de struiken te slaan.
Govert heeft de jongens aan horen komen. Hij moet zijn geheime schuilplaats zien te bereiken, maar die kant op hoort hij ook jongens. Hij kruipt in een greppel onder een struik, rolt zich op als een egel en houdt zich dood. Jan Jaap loopt de struik voorbij, waar Govert onder ligt. Als de jongens weg zijn, kruipt Govert uit zijn schuilplaats te voorschijn, sluipt van boom tot boom tussen de struiken door. Hij moet zijn oude schuilplaats zien te bereiken.
Hij merkt niet, dat hij gevolgd wordt...
De jongens komen teleurgesteld terug. Govert is vast niet meer in het bos, hij is er natuurlijk al lang van door. Er is niet veel te vertellen in de tent, ze hebben geen enkel spoor gevonden. ‘Ga jij maar even naar je vader, Hans en zeg...,’ maar meneer van Dam maakt zijn zin niet af.‘Hé,’ zegt hij, ‘waar is Saka?’
Niemand heeft op hem gelet en niemand heeft hem gezien.
| |
| |
‘Toen wij weggingen, zat hij daar in de hoek van de tent,’ zegt Hans.
‘Dat is erg, ik heb hem helemaal over het hoofd gezien,’ zegt meneer van Dam, ‘Is hij misschien óók het bos ingegaan om te zoeken?’
‘Dat is vandaag de tweede keer,’ moppert meneer Hento, ‘ik ga hem zoeken. Kom op jongens, Hans, Wim, Kees, Jan Jaap. Vanmorgen was hij de drenkeling en nu is hij de vondeling. We zullen hem wel even ophalen uit het oerwoud’.
Maar roepen en zoeken brengt Saka niet terug. Zou hij nog een verder-gelegen bos ingelopen zijn? Als ze terugkomen is hij ook niet in de tent.
Meneer Hento is kortaangebonden. ‘Ik ga bij boer Werner bellen,’ zegt hij, ‘zijn pleegvader moet hiervan weten. Straks wordt het donker en als hij dan nog niet terug is...’
‘Dan ga ik mee’, zegt agent Bol, ‘ik heb de Rechter beloofd hem op de hoogte te stellen zodra ik wat over Govert te weten kwam. Hij heeft speciale belangstelling voor Govert. Rechter Reuring woont in hetzelfde huis als Saka's pleegvader, dat gaat dus in één moeite door.’
|
|