Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–<Wondsdach> den 4 Octobris 1553.Hebben de abt van TetzingheGa naar voetnoot2) ende Sweer Rengers vanwegen der schepperenGa naar voetnoot3) weder ingebracht als volget: | |
[pagina 2]
| |
De gemene schepperen hebben sich mitten anderen besproken, dat se neet dencken van hoer breff ende zegel to treden; dat de olde breff is nagegaen eerdages bij tijden Gelmar CantersGa naar voetnoot1); tis neet to doende, tis nutte voer de hemmerycke, dat de sijlrechters neet quellicken bedacht worden, recht offt sie eeth onderslegen, etc.; item dat men een slaper wil maken van den breff, dewijle de een tijdt lanc neet is to warcke gestelt, hoevoelde meer, want de noch langer uuthgestelt worde; itemGa naar voetnoota) went dat so weer, sol men neet so voel gelts geboden hebben; item dat de gemeente neet so wal konen tugenGa naar voetnoot2) als de hemmeryck, de onkosten to dragen. Dat men neet stedes wagen bedarff, sunder to schepe daer van der stadt komen mach ende dat oeck de zijlrichters onkosten ende verleth hebben, etc.; dat de hemmeryck in allen solde de gemeente gelijck wesen; is anders gheen middel besproecken, dan versecht van de breff in eren to laten blijven ende na to gaende, dat de ghemeente de koste mach vermindert worden. Hiirup ten antwoert ghegeven: men wolde de sake den vrunden van der hemrick te kenne geven ende wes B. ende R. alsdan bejegende, wolde men mijn heer den abt van Wittewerum up Maendaghe denGa naar voetnootb) Octobris, de hiir alsdan solde komen, verwittigen ende weder inseggen, dewile de sake B. ende R. neet treffede. |
|