Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–Donderdach 19en Aprilis 1554.De schulten van Emmene ende Anloe van weghen de onder hoer gebede gheseten, daer beneffen oeck de erbare Joest Leuwe van weghen de van Noerdenveldt, ytlycke particuliere persoenen anghesacht ende sich teghens der stadt Groningen erboeden, int graven mede bijvellich ende behulpelyck twillen sijn, went se oeck hoere thoflucht in tijdt van noeden dechten ende hoepeden alhiir to nemen, hebben B. ende R. de ghoede erbiedinghe vrundtlyken anghenomen, dan voer dytmael voer ghuedt angheseen, de gravinghe allnoch een tijdt lanck up tho rucken. Hans van Tryer een nederslach ghedaen in sijn egen hues, de beyde der heren gelt ontfangen, vermeenden derhalven de landtzknechten sulx alhiir neet behoerde van B. ende R. berichtet to sijn, angheseen ydt hem hiir vergundt, de tromme to slaen ende knechten an to nemen etc., wijsen B. ende R. de sake an den krijsschenGa naar voetnoot1) regimente, beholdtlycken, dat Hans van Tryer der stadt sall ontwaert sijn ende inghevalle de vrunde van den doden naderhandt konnen claghen ende mitter waerheyt bijbrengen, dat hem bij den krijghes handell gheen recht gescheen, willen B. ende R. als dan in der saecken doen ende gescheen laten, als recht is. Pro memoriaGa naar voetnoota). Hans van Trier edder sijn vulmacht sullen den huesbrieff in des Raedes handen stellen als een onderpandt den bloetzvorwandten, de naderhandt muchten komen clagen; hierup een borghe gepresenteert. |
|