Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Dinxdach 16 Octobris 1554.

Landtdach gheholden ende hebben eerst Stadt ende Lande sunder bijwesen des lieutenantz beraedtslaget van de jaertaxt, dat gras gras gelijck muchte gaen; hedde oeck de lieutenant neet wall vredich gewest, dat de landtschup verscreven sunder sijn weten. Doctor Sickinge voerghegeven den onordentheit der termijnen, dat sich ghene in allen verglijken, sunder alle tijt de restande groter ende groter blijven, vermydtz dat sich een iider vrij holden wyl ende voer hoefflink achten, de sich dan dagelyx meer ende meer vermenichfoldigen; dat uterlijk van noden daerto gedeputeerden to stellen, de de saken gruntlyken doerseghen ende de gebreke remedieerden; belevet, dat de selve olde gedeputeerde wolden sich daerto beledigen, dewijle bij se de beste kunde weer ende dat men in der verstorven plaetzen andere substitueerde.

De ghedeputeerde: mijn heer de abt van Zelwart in plaetz van Wittewerum, commelduer van Wijtwert, doctor Joh. Sickinge, Gheert Leuwe, Focko Ripperda, Hiddo Gensma, Edzardt Rengers, Johan van Euwszum, heer Wigbolt van Euwszum, Coppin Jarges, borgermester Johan to Lellens, Allert Gaykema^b).

b) Deze namen staan in margine evenals de zinsnede over de Oosterse dijken.

[p. 24]

Item mede geconsenteert van de Oestersche dijke, dat men daertho mede van der karcken upkumpsten, als voer hen, betalen sall.