Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–Saterdach 8 Februarii 1556.Willem Billingheer contra de hoefflingen van den schutten, heerkomende, dat Willem seker garste tho Amsterdam van enen Westvresen gekofft ende nadat he de acht dagen int schyp geholden ende den borgeren te kope angeboden ende neet hedde koenen verkopen, hadde he deselve vermeltenGa naar voetnoot1) laten ende was in meninghe, tselve molt alszo wederumme vanhiir uuth na Amsterdam tho voeren, went he dat alhiir neet mit den besten kunde tho gelde maken, verhoepende nadem tkoren over zee ende sandt ghekomen was, dattet hem oeck geoerlofft sijn solde, wederumme uuth tho fueren, daertegens de hoefflingen 2 puncten in den schuttenboeckGa naar voetnoot2) laten lesen, vormeldende, dat men geen koern noch molt uuth deser stadt solde moegen voeren etc. ende sachten wijder, woe dat voersz. koern upt BillGa naar voetnoot3) gewassen ende vandaer heer ende neet van Amsterdam binnen deser stadt ghebracht were, item dattet koern, upt Bill gewassen, voer binnenlanden koern gheholden worde ende dat Johan ter Borne, als he axcijsmester gewest, geen tollen van szodane koern, upt Bill gewassen, plach tho nemen. Hiirentegens een ander punct geallegeert, dat men dat koern, twelcke over zee ende sandt gekomen, nadat men het neet hiirbinnen hedde moeghen verkopen, wederumme sall onbespeert moegen uuthfueren. Ghewesen ende bij B. ende R. sampt Sw. M. voer guet angesehen, dat Willem sall dat gedachte molt unvorhyndert mogen uuthfueren, angeseen het over zee | |
[pagina 52]
| |
ende zandt gekomen ende dat koern, upt Bill gewassen, is voer butenlandes koern geachtet. |
|