Saterdach 28 Novembris 1562.
Roeleff dMepsche contra Alijdt van den Wolde, sijn huesfrouwe; angesehen bevonden worth, dat Roleff dMepsche ende Alijdt van den Wolde neet, als echteluede behoert, mitten anderen woenen ende leven, dan iider bijsunder sijn verscheyden woeninge ende goederen gebrueckende is ende noch ter tijt neet gebleken edder verclaert, bij well de egentlyke schuldt edder oersake daeraff is, sullen daeromme noch he noch se de voergebrachten hijlix-offte verdrachsbrieff neet moegen offte behoeren tho ghenieten, eer ende bevoerens se sich weder bij den anderen sullen gefueght ende begheven hebben, woe goede eheluden tosteeth. Soe des oeverst neet wesen wolde, moegen se sich beyder tsijden voereerst laten scheyden in de guederen, omme daerna voerts in de tegenwoerdighe saeke te kennen, alst na recht ende billicheit bevonden sall worden to behoeren.
Anna van Borck van een erb. Rade consenteert, hoer man Ulphert Beuwens te moegen onmundich laten maken ende tselve over de kercken te verkundigen.
Borgemester Johan Thedema pandt post Andreae 1562.