Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–<21 Martii 1566>.Wij B. ende R. der stadt Groningen doen juw ondergeschr. to weten, woe de zijlvesten van Delffzijl ons voorgedragen de hooge landes noot, so durch inbreuck des dijckes tusschen Schermer ende Westerbroecke juw samptlicken mede betreffende (leyder) voorhanden, welcken dijck men nyet sunder vasten grunt weder repareren ofte maken solde koenen, soodat men de eerde oock ter plaetse solde moeten halen, daer men deselve metten minsten schaden aldernaest soude koenen becomen etc., dat ghij daeromme bij pene 10 goldtgl. ende den thofaertGa naar voetnoot1) op naesten Dingsdage tho acht uyren alhier voor ons erschijnen ende hoeren an, wes men u alsdan deser voorsz. saecken halven voergevende worden sal. Omme volgens daerinne te doen ende gescheen laten, alst behooren sal. Hierinne en wilt geen gebreck noch versuymenisse vallen edder gescheen laeten, bij soo leeff u de voorsz. pena tho vermijden staet, bijsunders so des landes noot ende vegen walfaerth selffs daeran grootelycx gelegen is. Den boden gevet desen brieff bij voorsz. pena wederomme. Schreven onder onsen signete den 21e Martii 1566. Onderstont: Allen ingesetenen van Noortdijcke, Middelbert, Engelbert ende WesterbroeckeGa naar voetnootb) sampt ende elcken bijsunder ofte uyt elcken karspel twee off dre vulmachtigen. Lager stont: Gecolationneert neffens het voorsz. protocol ende in desen accorderende bevonden, getekent per me d<octor> J<ohan> Eeck. Extract uyt een protocol ofte boeck van ordonnantien ende politycque saecken enz. |
|