geriiff ende beste te laten ordineren ende verveerdigen, sint daertho als upseheners ende bevorderers des warckes verordent de erb. Gheerdt Krull ende Johan Wyffringe, raedtsvorwanten, Christopher Deest, stadtrentemester, Joest van Cleve, taelman van de Swoerne Meente, ende Berendt Hinricks, de maler, bouwmester van den ghilden.
|
-
voetnoot1)
- Over het leggen van deze sluis ontstond een geschil tussen Stad en Ommelanden. Zie Eppens I blz. 215, Rengers I blz. 359, Bos, Gild- en stapelrecht blz. 275. Zie verder Reg. Feith, hs. folio 156 blz. 171-247 en Miss. prot. Alting blz. 368, 376, 379v, 380. Alva had eerst bij schrijven van 27 mei zijn instemming betuigd met dit plan, omdat de invoer van koren uit Emden hierdoor zou worden bevorderd. Toen evenwel de Ommelanden protesteerden, uit vrees voor benadeling van de waterstand wanneer Reitdiep en Damsterdiep met elkaar in verbinding zouden komen, vroeg Alva nadere inlichtingen. In een schrijven van 7 november 1573 (Reg. Feith, hs. folio 156 blz. 207) gaf de stad een uiteenzetting van haar standpunt, waarvan de volgende citaten het belangrijkst zijn: ‘datt voer itlicker jaerenn, doe eersten de mannichfuldige navigatie van Oisten up Embden ende den Oestfriesischen landen voergenomen, tho meermalen bij der wijsheit deser stadt geconsulteert ende voer seer geriiflick warck aengesien is geweest, datt men buyten die Steentilpoerte deser stadt in de plaetse, daer eermaels een groete pompe gelegen, een verlaet solde maeken, daermede de schepenn, uuyt der Eemse doer den Delfzijll koemende, binnenslandts sonder lastbrekinge ende gefaher int Reydiep ende volchlicken na Westfrieslant ende anderen Co. Mats erffnederlanden ende stroemen gebrachtt mochten worden, welcke deliberatie, als doemaels aver tGroeninger Watt de navigatie sonder enige ghefaher der zeheroeveren ende niet hoichnoedich wesende, beliggen geblevenn. Nadien aver doer ontellicke mennichte der zeheroeverenn die Watten onfeelich ende de Hollantsche ende Zehelantsche stroemen doer Co. Mats rebellenn itlicke jarenn herwerts dermathen bekrencket, dat alle koopmanschappen nae Emden ende
vandaer mit kleynen schepen doer den Delfzijlenn nae Groeningen in ontellycken groeten anthall getransporteert, daer men tot groten ongeriif, kostenn ende schaden der koopluydenn ende schipperen die wahrenn van Dampsterdiep int Reydiep averslaen, ofte de schepen over den dam myt groten onkosten, thobrekinge der schepen ende verlies des tijdes moeten overtrecken.......... hebben mit aller neersticheit daerhen getrachtet, dat men de materialen desselvigenn verlaets up borchtall overkomen ende folchlyckenn eenen vreemden meyster mit anderen timmerluyden int werck gestelt.......... hebbenn hem verfordert itlicke deses stadts misgonneren ende twistsoeckers onder dexsel der Ommelanden ende geinteresseerden, eersten doer den bevelhebber deses garnisoens, binnen deser stadt liggende, daernae doer Uwe Extien vorg. bevelschriften, de volmaekinge deses vorg. wercks tho verhinderen...... aengemerckt die supplianten van den Ommelanden dyt werck omme gene anderen redenn beclagen konnen dan allene, dat zij doer dien verlaet myt water kumpstichlyck beswaert soldenn worden, twelck wij omme de gelegentheit der plaetse zeeckerlicken weten onmoegelicken tho sijn. Wie sulcx mit der waerheyt sall bevonden worden, hebben Uwe Extie lichtelickenn aff tho nemen, datt doppositie bij itlicken in den Ommelanden geseten uuyt ijdell haet, vrevelmoedicheit ende affgonst vorgewendet, niet anders soekende, dan zij hoer enige beschermstadt neringloes, staff ende in dese ghefaherlicke tijdenn onversorget mochten sehen, daerthoe zij die ommewegen nae Den Buyr, een mijle weges van der stadt ende voerts nae Wynsem soecken.....
|