Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Maendach 27 Februarii 1576.

Sijn de 4 borgermesteren gekoren, alse to wetende borgermester Albert Rolteman, Joachim Ubbena, Hermen Wijffringk ende Gheerdt dMepsche. Dese hebben oeck hoeren eedt gedaen ter plaetsen voersz. Schaffero illis juramentum praeeunte.

Oeck sint voerts 2 nije hoefftluyde gekoren borgermester Derck Schaffer ende Johan Wijffringk neffens de 2 olden Johan Thedema ende Wolter Schatter ende sint weder in Schaffer ende Wijffringks plaets tot raedtluyde gestelt Loech Allershoff ende Roeleff Entens¹⁾.

De olde affgaende raedtluyde hebben dese navolgende als richteren van den Ghyldtrechte gekoren: Albert Eelts, Egbert Alberda, Remmert Entens, Johan Canter, Hinrick Basse, Hinrick Asschendorp, Hermen Peters, Jasper Willema.

1) Blijkens aantekeningen over de gehouden keur (Reg. Feith 1576 nr. 97) hadden de gedeputeerden der Ommelanden bij de stadhouder aangehouden, dat enigen van hen tot hoofdmannen aangesteld zouden worden. De stadhouder had daarop gewerkt voor Sickinghe te Warffum, maar zijn benoeming niet door weten te drijven. Bij de verkiezing zelf werd Reint Huinga wegens ziekte niet herkozen. Billy stelde toen de rentmeester Fritema candidaat, maar ook hiertegen verzetten zich de gezworenen, omdat hij evenmin als Sickinghe stadsburger was. De stadhouder werd zelfs zo toornig, dat hij de syndicus toevoegde: ‘je vous jetteray dehors que me rompez vous la teste.’ Hij en de bisschop wilden niet voor spot bij de keur zitten; een acte de non praejudicando had hij trouwens al gegeven.
Toen kort daarna Johan Thedema ziek werd, stelde de stadhouder Fritema aan als zijn plaatsvervanger, aanvankelijk slechts gedurende Thedema's afwezigheid, later ook na zijn herstel. De stad stond er op, dat Thedema beëdigd zou worden en erkende Fritema niet. Deze bleef nu evenwel als vijfde hoofdman of adjunct zitting houden. Zie over deze kwestie de Acta syndici, vooral 12 mei en volgende dagen, dossiers G.A. voorl. nrs. 957, 974, het protocol van de Hoofdmannenkamer (Rijksarch. Gron. Recht. arch. II b 1) 29 mei 1576.