Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Donderdach 21 Februarii 1577.

B. ende R. kennen Garmen Enens na den 6^ten punct des 3^en stadtboeckes broeck- ende schultvellich, als up een erb. Raedt onglympelycke hoensprake gedaen, oeck grofflyck geiniurieert ende gescholden hebbende na vermoege der tugen ende kundtschafft daeraff sijnde, sall derwegen gedachte Garmen Enens bij deser sonnenschijn sich uuth deser stadt ende stadtsjurisdictie versehen ende vertrecken, daerin neet weder te komen, voer ende aleer he de voersz. iniurien ende hoenspraecke mit oetmoedigen woerden ende anders na den voersz. stadtboecke gebetert ende vulgedaen sal hebben ende sall midlerwijle oeck sijns ghoedts alhiir onweldich wesen ende blijven^a).

Nota, dat em dit neet bij een erb. Raedt voergelesen, als den men onweerdich geachtet, voer recht ende gerichte to erschijnende. Nadat erst sijn huesfrouwe daerna hem selffs dit alsus durch den doerwaerder ende stadtdiener vorkundight geworden ende desfals sijn tovlucht an S.G. genomen, is postridie de gantse Raedt voer S.G. gekomen, daerselffs de beswoeren kundtschafft, het punct des

a) In margine staat: Infra 17 Julii 1577 ende den¹⁾ Januarii 1578. Enens was secretaris van de Hoofdmannenkamer geweest, maar door Caspar de Robles afgezet.

1) Datum niet ingevuld.

[p. 371]

boeckes ende de voersz. sententie S.G. laten hoeren, de sulcks gelaudeert, mede woe oeck anderen anwesende gesacht, de straffe noch voel to geringe weere¹⁾.

1) Zie Reg. Feith 1577 nr. 118.

1) Datum niet ingevuld.