Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–Wondsdach 15 Maii 1577.Enige der landtdeputeerden voerdragent, van de halve karckenupkumpsten van eenen jacre tot betalinge de restande Stadt ende Lande schulden nemen, daertho up de kopenschap stellen ende voer all de quellyck upgebracht noch rigoreuselyck executeren soll, doch muchten lijden, dat men de voerige voet volgen soll. In bedencken nomen, mede to trachten, om geldt up behoerlicke interest te bekomende. Edzardt Rengers sich beclaget, he hiir over straten gaende voer een moytmaker gescholden, seggende wen men se hiir neet lijden konde, dat se ander wegen hoer vergaderingen holden kondenGa naar voetnoot1). Mede versproecken van Luzy gefurderte 400 car. gl., de in betalinge der soldaten bij Stadt ende Lande ingeholden, omdat he enigen hoer geweher verlecht gehadt. Entsloten, Luzy sulcks an den koeninck verhaelen muchte, gelijcken wij gelijcksfals tdoende geneight, derwijlen geen soldaten angenomen noch tbetalen verplichtet, dan mit gewalt daertho gedrongen gewestGa naar voetnoot2). | |
[pagina 381]
| |
Den kelder van Adwert, up sijn vrijbrieff van axcijs noch te moeten een 14 dagen verbeyden, angesecht. Taelmans voergeslagen, van een mandaet to erlangen, van in de 4 naest-volgende maenden geen kopenschap in de Omlande te drijven; na bij anderen als onnoedich affgeraden. Den roermakers is vergunt, den vrembden roerverkopers een verbott an to doende, hiir geen roeren tusschen de 4 marckten te verkopen. De butenpoorters sijn mit hoer affgenomene panden weder begenediget, dan sullen sich hernamaels wachten, aldaer kopenschap buten poorten tdoen bij helen tonnen offt clene maten. |
|