Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–24 Aprilis 1578.Bij den heem B. ende R., T., S.M. ende B.v.d.g. ordineert ende entsloten, dat de mulder offte mulders gheen weyte, rogge, molt offt ander koern offt granen, den sackcijs onderhoerich, en sullen van den brouwer, backer, borger offt des stadts offte stadttaeffelen inwoener upter kaere noch upter moele sunder behoerlycken cijsteken ontfangen offte ontfangen latenGa naar voetnoota), ende dit allent bij verbuerte hoerer ghylde, tot des Raedts wederseggen. Wes oeck meer van tgene voergeschr. ter moelen bracht wort, dan tijdtlix vercijset is, dat sall voer prijs geholden worden, halff ter stadt ende halff tot des cijsmesters behoeff. Des sullen de voersz. mulders den cijsmesters dieneren, kynder offte upseheners in hoer ampt ende bedrijf van teeckenen tontfangen, sacken ende koern te besichtigen, der gebrecklycken sack mit koern aff to nemende ende anders gheen verdreet, hynder off letzell andoen mit woerden noch mitter daeth, telckens bij 5 mareken te broeke ende voerts na der saecken gelegentheit arbitralick gestraffet te wordende. Oeck en sall nemant, rijck offt arm, enich cijsber koern offt granen, tsij weynich offt voele, ter moeien brengen offt brengen laten, he offte se hebbe dan eerst een behoerlick cijsteken van den cijsmester entfangen, beholtlick nochtans, dat de cijsmester geholden wesen sall, den armen, onvormoegenden borger offt inwoener voergen. een vrijteecken onweygerich te ghevende. |
|