Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–Maendach 9 Junii 1578.B. ende R. laten weten ende gebieden, dat de kynder ende anderen sich des badens in der stadt graffte sullen ent holden, bij verlies der cleder ende vijff marck to broecke. Des sullen de olderen voer hoere kynderen de broecke betalen. B. ende R. mitsampt de geswoerne dusser stadt accorderen den heren lieutenant de Mepsche, te moegen in dese Omlanden na sijnen gevallen trecken edder reysen, beholdtlick sijn gestreng, tallen tijden, des van een erb. Raedt versocht, weder hiirbinnen der stadt komen, oeck gheen breven noch boeden an der stadt viande schrijven noch senden sall, allent bij verbuerte sijner ghoeder, soe ter contrarie gedaen te sijnde bevonden muchte worden. In crafft ende oerkunde desen mit sijn gestreng, egen handt ondergetekentGa naar voetnoot1). Melle Coenders reversus Antwerpia mit de geraemde middelen van accordGa naar voetnoot2) tusschen Stadt ende Lande, van binnen 2 jaeren de saecken tinstrueren ende durch commissarien bij eedesplicht termineren tlatende etc., des dan tegens der stadt vrijheit de non evocando tenderen woll neffens andere beswaringen, soe wijders ditmael noch in bedencken gestelt. Cons. Alberda ende Joest van Cleve aldaer het antwoerdt noch verwachtende. |
|