Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–Donderdach 18 Augusti 1580.Vermidts filiolus Julsingii gestorvenGa naar voetnoota), sin weder geesschet, woewall noch neet in den besten gestelt, soe van lichaem als gemueths halven. Nota, dat der stadt poorten van den 3en Martii vermidts de belegeringe bes den 19en Junii gesloten ende alle commertien, tho- ende affuer belet ende behyndert west. Naestverleden Maendage Coverden upgegeven ende verlaten. tKoern in den Oldenampte (derwijlen in der Drenthe vast huysen ende koern verbrandt) dorch eenen commissarien doen affdorsschen, doch alhiir te verkopen oft te solderen. Peter Lichthart van Sonst, schutte, van hoptman Tete Camminga forier, 2 voelen, den viant an den Nijenzijll (als he secht) ontnoemen, alhiir upgesett ende gestallet ten huyse van Harmen Roeskens. Hermen Pellens commissie te gevende. Restande rogge upten Delffzijll te leveren: Wynschote 1 halff mudde, Midtwolde 11, Exste 6 mudde, Muntendam, Beerte, Fynserwolde, Oestwold iider vijf mudde. Summa 37 mudd. Johan Bruyns sall nu 300 ende Michaelis de rest als 315 car. g. van de laeckenen, de he van sijn Gen. sall vorderen, upbrengen. Ener van Maerhuysen verloefft, 9 peerden (de he in Emslandt te bargen gemeent) bij Vinckenborg angeholden, wen de hiir vertollet, vrij over te fueren off hier te laten. |
|