Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–Saterdach 10 Februarii 1582.Der heer Verdugo mitten heer lieutenant ende proest Aytta neffens Stadt ende Lande upten raedthuse begeert, erst voergedragen van de fuelenGa naar voetnoot1) der soldaten in de Marne ende de oppressie der ghoeden ondersaten daerselffs, boven de twe vendel van Delden ende Mulert, daertho bij Stadt ende Lande geen meer raedt togeldt; dat de zijlen muchten voer brant verwaert ende den in den Nijenzijll affbrueck gedaen worden, verhopende noch geldt bij den pagadoer tsijnde, begeerden enige medewetentheit vandien, soe de penningen durch ons benerstight. Daerupder <heer> Verdugo sich willich erclaert, to remedieren bij den oeversten, dat de minste schade, oeck geen excursien upten huesman gescheen soll ende sunst alles tdoende, wes em tdoende moegelick ende na sijner commission behoerich, oeverst hedde een ongeregelt volck overkomen, weren onwillich onderwijlen oeck durch tweder verhindert, meest vermidts mangell van geldt; waerafft der proest sijn relaes gedaen, woe he ydt verwachtede in een dach oder ses hiir te sullen ankomen, weere oeck neet pertinentelick bestelt gewest, des em mede verlet, als mede dat durch den vijant de voerwacht gescheen ende de penningen bij porcelen te versammelen, der koopluyden uuthfluchten, dat Artoys ende Hennegouw tregiment an de handt, dien wij onkundich, dat voel vendels ende weynich volcks, summa wen neet een oorth mit aller macht voer dander na angegrepen tot twe dre sommermaenden gedurende, datt wij alle solden lestlick moeten verdarven ende verloren gaen, des der Almechtich Godt will genedich affwenden. |
|