Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–Dinxsdach 29 Maii 1582.Van HynckemahoerneGa naar voetnoot2) te makende, consuleert. Jacob Gramaye ghyster den 28 Maii peste overleden. Creditoren begeren, de ghoederen consigneert thebbende, dat durch heer Pauwell sol geschiet zijn. Karl Cocqueel bekroent sich des swagers ghoeder neet, alleenen dat den dooden een eerlycke uuthfaert daervan moege geboern, als een doctor ende raedt van Con. Mat. des betaempt. Den Poelstraters ingesacht, dat men oher den affgegraven wech tot gelegener tijdt weder to laten verguetzen gemeent, contra den schutenschuveren. So Mr. Melchior Oculist het entfrembdede peert sich begeert, restitueert oft verguetset thebbende, sall he eerst genoechsam bewijss daervan moeten voerbrengen. Heer Lambert, pastoer to Sauwert, sall Ghese Joachims bij manere van frundtlicke uuthspraecke gheven ende betalen de halve huyre, alse naemptlick | |
[pagina 560]
| |
7 embder g.; des wol sich der pastoer sijn actie van reconventie tegens den kelner van Essen voerbeholden hebben; des hem also mede accordeert. Gekandt, dat Jantgen Roelffs sodane handtscryfft, neet int convent dan hiir in der stadt bevonden, als hoer oher vader als sijn natuyrlycke dochter gegeven, beholden ende genieten sal, neettegenstaende he to Essen in sijnen levende een proevener gewest. Obligatie van 53 daler. Pater Roeleff van Oldenzell. |
|