Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–
[pagina 631]
| |
Angesehen alnoch geen wartlycke arffgename van Karsthien Berendts saliger alhiir erschenen, hebben de heren B. ende R. accordeert ende voer guedt ingesehen, dat des vorsz. Karsthiens echte nagelaten dochter (wesende een geestlycke juffer tho Zelwerth, nu up Broederkerckhoff) sall moegen van den erb. stadtrentemester jaerlix voer een kruytpenningk entfangen ende genieten sodane geldt ende penningen, als na betaelder schulde ende renten oeck na gedaner reparatie ende onderholdinge der behuesinge ende andere wettige onkosten sullen van vorsz. Karsthiens nagelaten guederen noch vrijes gheldes oeverich bevonden moegen worden ende dat tot des erb. Raeds wederseggenGa naar voetnoota). Actum den 24 Martii anno 1585. Nota, dat ghystermorgen, up Saterdach 23 Martii, der vijant to Houwerzijll mit ongefeerlick 1000 man to voet ende perde de Marne ingevallen, daer selffs gebrandt, gevangen, geschattet na zijnen gevallen, derwijlen der veldtoeverste vanhiir na Oldenzell ende zijn lieutenant Rijneveldt van Farmsum na Lettelbert vertogen, om de Westfriesen onder contributie te brengen; hadde beter west, hiir te bewaeren, dan daer te haelen. Den 24 Martii zijn zij weder mitten rooff to schepe affgefarenGa naar voetnoot1). |
|