Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jeugdleven (ca. 1930-1940 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Jeugdleven
Afbeelding van JeugdlevenToon afbeelding van titelpagina van Jeugdleven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.26 MB)

Scans (26.28 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Italiaans / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jeugdleven

(ca. 1930-1940 )–Edmondo De Amicis–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

De schipbreuk.
(Laatste maandelijksch verhaal.)

Vele jaren geleden verliet op een morgen in de maand December een groot stoomschip de haven van Liverpool, met twee honderd menschen aan boord, het scheepsvolk mede geteld. De commandant en bijna de geheele bemanning bestond uit Engelschen. Onder de passagiers bevonden zich verscheiden Italianen: drie dames, een priester en een groep muzikanten. De boot zou naar het eiland Malta stoomen. Het weder was somber.

Onder de reizigers der derde klasse, vóór den mast, was een Siciliaansche jongen van twaalf jaar, klein voor zijn leeftijd, maar flink. Hij zat alleen bij den fokkemast, op een hoop touw, naast een gebruikt valies, waarin zijn kleeren gepakt waren en dat hij met de hand vasthield. Zijn gelaat was bruin, en zijn zwarte, golvende lokken raakten bijna zijn schouders. Hij was armoedig gekleed; een gescheurde reisdeken hing over zijn schouders, en een oude, lederen zak was aan zijn gordel bevestigd. Peinzend zag hij om zich heen naar de passagiers, de boot, de matrozen die voorbij liepen, en naar de onstuimige zee.

Kort na het vertrek der boot ging een der matrozen van het schip, een oude Italiaan, naar den voorsteven, met een meisje aan de hand; hij bleef voor den kleinen Siciliaan stilstaan en zeide: - ‘Hier heb je een reismakkertje, Mario.’ -

Daarna ging hij weg.

Het meisje zette zich op den hoop touw naast den jongen.

Zij keken elkaar aan.

- ‘Waar ga je heen?’ - vroeg de Siciliaan.

Het meisje antwoordde: - ‘Naar Malta, over Napels.’ - Toen voegde zij er bij: - ‘Ik ga naar mijn

[pagina 132]
[p. 132]

vader en mijn moeder. Ik heet Giulietta Faggiani.’ -

De jongen zeide niets.

Na eenige minuten nam hij uit den lederen zak brood en gedroogde vruchten; het meisje had beschuit.

- ‘Goed zoo!’ riep de Italiaansche matroos, die in groote haast voorbij liep. - ‘Nu beginnen we te dansen!’ - De wind stak op; de boot slingerde geweldig. Maar de twee kinderen, die niet zeeziek werden, letten er niet op. Het meisje lachte. Zij was bijna even oud als haar nieuwe vriend, maar zij was veel grooter. Haar gelaatskleur was bruin, zij was tenger, zag er een beetje lijdend uit, en haar kleeren waren meer dan eenvoudig. Zij had kort, gekruld haar, een rooden doek om het hoofd, en twee zilveren ringen in de ooren.

Al etende, vertelden zij elkander hun geschiedenis. De jongen had vader noch moeder. Zijn vader, een werkman, was eenigen tijd geleden te Liverpool gestorven, en hij was geheel alleen achtergebleven; de Italiaansche consul stuurde hem nu naar zijn land, naar Palermo, waar verre bloedverwanten van hem woonden. Het meisje was het vorige jaar mede naar Londen genomen door een tante, die weduwe was en aan wie haar ouders, die arm waren, haar voor eenigen tijd hadden afgestaan. De tante had beloofd het meisje een groote erfenis na te laten. Eenige maanden geleden was de tante gestorven, overreden door een omnibus, en had geen cent nagelaten; toen had het meisje de hulp van den consul ingeroepen, welke haar aan boord naar Italië had gebracht. Beiden waren aan den Italiaanschen matroos toevertrouwd. - ‘Dus,’ - zoo besloot het meisje, - ‘mijn vader en mijn moeder dachten, dat ik rijk zou terugkeeren, en nu kom ik arm weerom. Maar daarom ben ik toch welkom. En mijn vier kleine broertjes verlangen ook naar me. Ik ben de oudste. Ik help hen altijd met het aankleeden. Zij zullen blij zijn, mij terug te zien.’ -

Toen vroeg zij den jongen: - ‘Ga je bij je familie wonen?’ -

- ‘Ja... als zij mij willen hebben,’ - antwoordde hij.

[pagina 133]
[p. 133]

- ‘Houden ze niet van je?’ -

- ‘Ik weet het niet.’ -

- ‘Ik word dertien jaar met Kerstmis,’ - zei het meisje.

Toen begonnen zij over de zee te praten, en over de verschillende menschen aan boord. Zij bleven den geheelen dag bij elkander en wisselden nu en dan eenige woorden. De passagiers dachten, dat zij broeder en zuster waren.

Het meisje breide, de jongen droomde, en de zee werd steeds onrustiger. 's Avonds, op het oogenblik, dat zij scheidden, om te gaan slapen, zei het meisje tegen Mario: - ‘Slaap wel!’ - ‘Niemand zal goed slapen!’ - riep de Italiaansche matroos, die voorbij liep, daar hij door den kapitein geroepen was. De jongen wilde zijn kleine vriendin antwoorden: - ‘Goeden nacht,’ - toen een golf onverwachts tegen hem aansloeg en hem op een bank slingerde. - ‘Ach, je bloedt!’ - riep het meisje. De passagiers, die naar beneden liepen, letten niet op haar kreet. Zij knielde naast Mario neder, die nog een weinig verdoofd was, veegde hem het bloedende hoofd af, maakte den rooden doek, die haar krulletjes bedekte, los, bond hem die om zijn hoofd en legde haar, om de slippen vast te kunnen maken, tegen haar borst, waardoor zij een bloedvlek op haar gele kleedje kreeg, boven haar ceintuur. Mario kwam weer bij en richtte zich op. - ‘Voel je je wat beter?’ - vroeg het meisje. - ‘Ik voel niets meer,’ - gaf hij ten antwoord. - ‘Slaap wel!’ - zeide Giulietta. - ‘Goeden nacht,’ antwoordde Mario. En zij gingen langs de trapjes naar hun slaapplaatsen.

De zeeman had juist voorspeld. Er kwam een hevige storm opzetten. De woedende golven spoelden in weinige oogenblikken een mast weg, dien zij als een blaadje medesleurden, zij sloegen drie der sloepen af, en namen vier ossen, die bij den voorsteven stonden, met zich mede. In het binnenste der boot heerschte een onbeschrijfelijke verwarring; allen waren door schrik en angst bevangen, allen liepen door elkander, schreeuwende, weenende, sommigen gebeden stamelen-

[pagina 134]
[p. 134]

de. De storm werd den geheelen nacht door heviger. Tegen het aanbreken van den dag werd de wind nog sterker, het water nog onstuimiger. De hemelhooge golven, die aan de eene zijde der boot kwamen aangedonderd, sloegen over het dek, spatten uiteen, veegden alles schoon en wierpen elk voorwerp over boord.

De machinekamer werd overstroomd, en het water stroomde met donderend geweld naar binnen; de vuren werden uitgedoofd; de machinisten vluchtten; met wilde kracht liepen de golven naar binnen. Een gebiedende stem riep: - ‘Pompen!’ - Het was de stem van den commandant. Alle zeelieden gehoorzamden aan het bevel. Maar plotseling sloeg een golfslag, die de boot van achteren aanviel, alle leuningen en luiken weg, en de zee stroomde naar binnen.

De passagiers, meer dood dan levend, waren in de groote kajuist gevlucht.

Op een gegeven oogenblik verscheen de commandant.

- ‘Kapitein! Kapitein!’ - riepen de menschen door elkaar. - ‘Wat gebeurt er? Is het schip nog te redden?’ -

Doch de kapitein gaf geen antwoord.

Geruimen tijd heerschte er nu een doodelijke stilte. De zee werd steeds woester en onstuimiger. Op een gegeven oogenblik trachtte de commandant een noodsloep in zee te laten: vijf matrozen gingen er in, de sloep verwijderde zich, maar weldra deden de golven haar omslaan, en twee der zeelieden verdronken. Een van hen was de Italiaan; de anderen slaagden er met veel moeite in de touwen te grijpen en zich naar boven te werken.

Na dit voorval verloor de bemanning geheel den moed.

Twee uren later was de boot reeds tot het tusschendek volgeloopen.

Vreeselijke tooneelen zag men op het dek. Moeders drukten haar kinderen in wanhoop aan het hart; vrienden omhelsden elkaar en zeiden elkander vaarwel; verscheidenen gingen naar hun hutten, om te sterven

[pagina 135]
[p. 135]

zonder de zee te zien. Er steeg een koor van snikken, van klachten naar den hemel; hier en daar stond een man of een vrouw, onbewegelijk als een beeld, verstijfd, met opengesperde oogen die niets zagen. De twee kinderen, Mario en Giulietta, vastgebonden aan een mast, keken met strakke oogen naar de golven.

De zee begon te bedaren, maar de boot bleef langzaam zinken. Nog slechts weinige oogenblikken, en zij zou verdwijnen.

- ‘De sloep in zee!’ - riep de kapitein.

De sloep, de laatste die hun was overgebleven, werd uitgeworpen, en veertien zeelieden, met drie passagiers, daalden er in neder.

De commandant bleef aan boord.

- ‘Ga mee!’ - riep men van beneden.

- ‘Ik wil op mijn post sterven,’ - antwoordde de commandant.

- ‘Er is nog één plaats!’ - riepen toen de zeelieden tot de andere passagiers. - ‘Een vrouw kan nog meegaan!’ -

Een vrouw kwam nader, door den commandant ondersteund, maar toen zij den afstand zag, die haar van de sloep scheidde, had zij den moed niet den sprong te wagen.

- ‘Dan een kind!’ - riep men uit de sloep.

Bij dezen kreet rukten de Siciliaansche jongen en zijn vriendinnetje, die tot nu toe in onbeschrijflijken angst als versteend waren blijven staan, zich van den mast los, en gedreven door den aangeboren drang van lijfsbehoud sprongen zij naar den rand van het dek, als met één stem schreeuwende: - ‘Hier!’ - en zochten elkander wederkeerig te verdringen.

- ‘De kleinste!’ - riepen de zeelieden. - ‘De sloep is overvol. De kleinste!’ -

Bij het hooren van deze woorden liet het meisje, als door den bliksem getroffen, de armen zakken, en staarde Mario aan met doffe oogen, onbewegelijk.

- ‘Vooruit, de kleinste!’ schreeuwde men uit de sloep, ongeduldig. - ‘Wij varen af!’ -

Toen riep Mario, met een stem, die de zijne niet

[pagina 136]
[p. 136]

meer scheen te zijn: - ‘Jij bent de lichtste. Ga jij maar, Giulietta! Je hebt een vader en een moeder. Ik ben alleen. Ik sta je mijn plaats af. Vooruit!’ -

- ‘Werp haar in zee!’ - riepen de matrozen.

Mario greep Giulietta om het middel en wierp haar in de golven.

Het meisje slaakte een gil en stortte naar beneden. Een matroos greep haar bij de armen en trok haar in de sloep.

De jongen stond aan den rand der boot, met opgeheven hoofd, met fladderende haren, bewegingloos, rustig, fier.

De sloep voer nu af en ontkwam nog bijtijds aan een draaiende beweging van het water, veroorzaakt door het zinken der stoomboot en die haar dreigde mede te sleuren.

Toen sloeg het meisje, dat tot dit oogenblik roerloos in de sloep was blijven liggen, de oogen naar haar vriend op, en barstte in een stroom van tranen los.

- ‘Vaarwel, Mario!’ riep zij hem snikkend toe, en strekte de armen naar hem uit: - ‘Vaarwel! Vaarwel! Vaarwel!’ -

- ‘Vaarwel!’ - antwoordde de jongen, de hand naar den hemel opheffende.

De sloep verwijderde zich haastig over de woelige golven, onder de donkere wolken. Geen kreet werd meer door hen, die op de stoomboot gebleven waren, geuit. Het water reikte reeds tot aan den rand van het dek.

Plotseling viel Mario op de knieën, met gevouwen handen, en de blikken naar den hemel gericht.

Giulietta bedekte het gelaat.

Toen zij het hoofd ophief, keek zij om zich heen: het schip was in de golven verdwenen.....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken