Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ruut de fox-terrier (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ruut de fox-terrier
Afbeelding van Ruut de fox-terrierToon afbeelding van titelpagina van Ruut de fox-terrier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.24 MB)

Scans (9.04 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rie Kooyman



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ruut de fox-terrier

(1946)–Max van Amstel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 166]
[p. 166]

Hoofdstuk XVII
Eindelijk weer... thuis!

En zo is Ruut dus opnieuw zwerver geworden.

Weer moet hij zijn eigen kostje zien op te scharrelen uit het straatvuil en de vuilnisbakken. Weer is hij blij en dankbaar als een medelijdende oude juffrouw een bakje overgebleven aardappels in een stoep zet. Weer wordt hij uitgescholden door de vogels, omdat hij het brood dat voor hen werd gestrooid voor hun snavels wegkaapt.

Wéér moet hij 's avonds zoeken naar een beschut plekje om er de nacht door te brengen.

En een goed beschut plekje is nu méér nodig dan vroeger. Want het is winter en 's nachts is het bitter koud.

Af en toe is er nachtvorst en dan weet Ruut niet hoe hij zich moet draaien en wentelen om het minst koud te liggen.

's Morgens zijn de bomen en struiken en heggen dikwijls bedekt met een glinsterende laag rijp en het gebeurt ook dikwijls, dat Ruut zelf beijzeld is.

Koude... koude dringt hem dan door zijn huid en het lijkt wel, of zelfs zijn beenderen bevroren zijn.

En waar vindt hij een plekje waar hij beschermd is tegen de nachtvorst?

Hij is voorzichtig geworden met het kiezen van een slaapplaats. In een leegstaand hondehok zal hij zo gemakkelijk niet meer kruipen.

Hij heeft zijn vrijheid té lief om zich die weer zo te laten ontroven, ja, hij heeft zijn vrijheid lief, ook al is die vrijheid niet altijd even aangenaam.

[pagina 167]
[p. 167]

Stel je voor dat de mensen van het asyl hem weer te pakken zouden krijgen! Dan kon hij zijn hoop de familie Mester eens terug te zullen vinden wel helemaal opgeven.

Het is twijfelachtig of er dan wéér een meneer Draaier zou komen om hem te verlossen.

Neen, het kost wat het kost, koude, honger, narigheid, maar Ruut moet uit de handen van de mensen wegblijven.

Ja, honger heeft hij ook. Méér nog dan vroeger.

Hoe komt dat?

Wordt het eten dat er op straat te vinden is schaarser?

Misschien.

Maar het kan ook best zijn, dat Ruut meer eten nodig heeft nu het zo koud is geworden. Ja, 's winters hebben de mensen óók meer voedsel nodig. Zo zal het dus met dieren ook wel zijn.

De eerste dagen kon Ruut er wel tegen. Ja, door de goede voeding die hij bij meneer Draaier heeft gekregen, was hij goed in zijn vet komen te zitten. En als je goed in je vet zit, dan kan je tegen een stootje.

Maar het moet ook al weer niet té lang duren.

Want dat vet gaat er gauw af, hoor!

En als Ruut weer een dag of wat door de straten heeft gezworven, is hij weer zo mager als een talhout en steken zijn ribben weer door zijn veel te wijd geworden vel.

En vuil dat hij weer is!

Vuil! Daar is geen voorbeeld van te noemen.

Dat kun je wel nagaan. Het regent veel, de straten zijn nat en modderig en langs die straten moet Ruut de hele dag lopen.

En hondenbadhuizen zijn er nu eenmaal niet.

Maar hoe onaangenaam dat alles ook is, er is één ding dat daar ruimschoots tegen opweegt: Hij is vrij!

Hij kan gaan waar hij wil, hij kan de stad in alle richtingen doorkruisen, hij hoeft niet meer aan een riem te lopen.

[pagina 168]
[p. 168]

Hij kan de familie Mester zoeken!!!

Zie je, daarom neemt hij al die narigheden niet al te zwaar, omdat de kans nu weer groot is dat hij op een goede dag het huis van zijn oude vrienden zal weervinden!

Mager, hongerig, koud, zwalkt Ruut langs de straten, maar... welgemoed!

En met een vast vertrouwen in zijn kleine hersentjes, te zullen slagen.

Hoe Ruut echter zoekt, zijn vrienden vindt hij niet.

Och en dat is eigenlijk geen wonder.

Ruut is maar een hond. Een hond heeft niet zoveel verstand als een mens. Wáár hij zich bevindt in de stad, daar heeft hij geen flauw idee van.

Namen van straten en pleinen kan hij niet lezen, dus ook niet onthouden. Hij weet dus nooit hier heb ik al gezocht en daar heb ik nog niet gezocht.

Mensen noemen dat zich oriënteren en dát kan Ruut niet.

Zo kan het dus gebeuren dat hij tien- of twintig maal in dezelfde straat zoekt, dat hij een hele dag eigenlijk in een kringetje rondloopt.

Dat merkt hij niet.

Maar hij gaat er wel ongemerkt zijn opgewekte moed door verliezen.

En het wordt zo koud...

Het gaat vriezen. Niet alleen 's nachts, neen, ook overdag. De straten worden droog en hard.

Een felle Noord-Ooster blaast de stenen glad.

De mensen duiken diep weg in hun jassen. Zij zetten hun kragen hoog op om hun oren te beschermen en zij steken hun handen diep in de warme zakken.

De wind is guur en scherp en schijnt door alles heen te blazen.

Werkelijke beschutting tegen de kou is alleen te vinden in een behaaglijke kamer waar een kachel snort. Wie niet

[pagina 169]
[p. 169]

héél nodig de straat op moet, blijft maar liever thuis.

De wind boldert snijdend door de straten...

En in die barre koude loopt Ruut, verlaten, rillend, zoekend naar een plekje waar de vijandige wind niet kan komen.

Hij trekt zijn pootjes hoog op want de straatstenen zijn koud, zó koud dat het soms lijkt of hij er zich aan brandt.

Zijn blijdschap over zijn herwonnen vrijheid is niet zo heel groot meer.

Op het ogenblik is er nog maar één verlangen in hem:

‘Een warme kamer... een bak eten... een behaaglijk mandje om in te slapen en alles te vergeten...’

Soms komt plotseling het verlangen in Ruut op om maar weer terug te keren naar meneer Draaier, waar hij het goed had. Maar de gedachte aan zijn oude vrienden drijft hem voort. Als hij nú weer naar meneer Draaier teruggaat, komt hij nooit weer vrij, dat weet hij.

Steeds moedelozer wordt Ruut.

En er is geen mens die zich bekommert om het onooglijke straathondje dat daar rillend langs de muren schuift als een zielige schaduw.

Dan gaat de felle Noord-Ooster liggen.

Aan de strakblauwe vrieshemel verschijnen grijze wolken die inéén schuiven en zich spannen tot een effen grijs gordijn dat de wereld afsluit van de blauwe, klare hemel.

En dan gaat het sneeuwen...

Witte vlokken dwarrelen naar omlaag in wilde warreling.

Duizenden... millioenen... milliarden vlokken zijn er.

Ze spelen een wild spel van voortdurende beweging voor Ruut's ogen.

Het vermoeit hem. Hij wordt er duizelig van.

En steeds komen er méér witte vlokken neerdwarrelen.

Ze vallen naast elkaar en op elkaar, steeds meer, steeds meer...

[pagina 170]
[p. 170]

Ze bedekken de straten, de daken van de huizen, de heesters, de hekken en de lantaarnpalen.

Tezamen vormen zij een donzige vacht, die over de wereld ligt gedekt als een wollen deken over een slapend kindje.

Alle straatlawaai verstomt...

Je hoort geen voetstappen meer... geen ratelende wagenwielen over de keien... geen klossende paardehoeven...

Andere geluiden klinken nu echter helderder en zuiverder.

De belletjes der fietsers, de claxons van de auto's, de juichende stemmen van de uitgelaten kinderen.

Ja, die kinderen! Die zijn maar wat blij met de sneeuw!

Sneeuw!! - Glijden! Sleetje rijden!

Sneeuwpoppen maken! Sneeuwballen gooien!

Hoeveel pretjes bieden de besneeuwde straten niet!

Er is feest voor de kinderen!

Sneeuwfeest!

Witte ballen vliegen heen en weer!

Sleetjes glijden in vliegende vaart van dijken.

Wapperende haren.

Rode neuzen en wangen en oren.

Juichende kreten klinken op.

Sneeuwjool!!!

Maar Ruut is nu de wanhoop nabij. De felle kou, die doordrong tot in zijn beenderen was erg, maar dít is nóg erger...

Want nu is er op straat geen eten meer te vinden.

Alles is bedekt door de sneeuw.

In de goten, waar wel brood te vinden was, ligt de sneeuw hoog opgetast.

Stukjes brood, neergegooid voor de vogels, verdwijnen onmiddellijk in het donzige sneeuwvacht.

En waar, wáár ter wereld moet hij nu slapen?

Nergens is een plekje waar hij rustig kan gaan liggen.

Overal is de sneeuw... de sneeuw... de sneeuw...

[pagina 171]
[p. 171]

Droevig loopt hij door een brede straat waarin het feestelijk gejoel van kinderen ópklinkt tegen de huizen.

Niemand let op hem.

Wat moet hij doen?

Hij heeft geen hoop meer. Geen lust meer, in niets...

Ergens gaan liggen, zomaar in de sneeuw, zijn ogen sluiten en dan maar afwachten wàt er zal gebeuren. Dat is misschien het beste. Dan, zal alles afgelopen zijn...

En dan..... plotseling, boven al het rumoer uit, hoort hij een stem:

‘Haha!! Vader's hoed!! Die was raak!! Vader's hoed!!’



illustratie

Met een wilde schreeuw schiet Ruut eensklaps vooruit...

Hij springt óp tegen een jongen die verbaasd, verschrikt de vreemde, smerige, magere hond afweert.

‘Vader...!’

Vreemde hond?

VREEMDE hond??!!

‘Ruut!’ schreeuwt de jongen eensklaps en zijn schelle,

[pagina 172]
[p. 172]

heldere jongenstem overstemt een ogenblik heel het wilde vreugdegejoel der kinderen.

‘RUUT!!’

De jongen valt op zijn knieën neer in de sneeuw...



illustratie

Wat doet die jongen vreemd!

Wie slaat nu zijn armen om zo'n vuile straathond heen? Wie zoent zo'n zwervertje nu op zijn snuit!!??

‘RUUT!!’

Ruut jankt, hij jankt van blijdschap, van haast niet te geloven geluk.

[pagina 173]
[p. 173]

Hij likt den jongen z'n gezicht, z'n handen... en dan rukt hij zich los uit de armen van dien jongen en dan springt hij jankend en keffend op tegen een meisje en dan tegen een meneer, die verbaasd komt aanlopen, zijn ingedeukte hoed, vol met sneeuw nog in zijn hand...

------------

De kachel snort.

In de kamer is een gezellig gezoem van stemmen.

Water kookt zingend op de kachel.

Ruut ligt in een mandje, z'n kop op zijn voorpoten.

Rust is er in hem, heerlijke, verwarmende rust.

Hij kijkt de kamer rond.

Ja, dit is de omgeving waarna hij heeft verlangd, vele weken lang.

Hier is al het oude, vertrouwde weer bijéén.

De tafel...

De stoelen...

De planten in de vensterbank...

De divan...

Vader...

Moeder...

Roel...

Beppie...

Mimot...

Die goeie, trouwe Mimot, die daar ligt te slapen en probeert even hard te snorren als de kachel. Die Mimot, die haar neus heeft opgetrokken voor die smerige hond die zo eensklaps de kamer kwam binnenstuiven.

Alles... alles is weer als vroeger...

Wat is Ruut dom geweest.

Hoe heeft hij ooit kunnen denken dat de familie Mester in het lege, koude huis zou gaan wonen?

Ja, dit is het lege, koude huis van toen, héél lang geleden.

Maar er is nu niets kouds en leegs meer aan.

[pagina 174]
[p. 174]

Het is even warm en gezellig als het oude huis, vroeger. Ja, misschien nóg wel warmer en gezelliger.

Domme, eigenwijze Ruut...

Wat is hij dwaas geweest.

Maar wat heeft hij er voor geboet!

Wat heeft hij veel, véél geleerd!

Wat is alles goed... góéd hier...

Langzaam vallen Ruut's oogjes toe...

 

EINDE



illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken