| |
| |
| |
Arnon Grunberg
Tirza
door Yra van Dijk
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Tirza van Arnon Grunberg (* 1971 te Amsterdam) verscheen in september 2006 bij Nijgh & Van Ditmar. Na een jaar was de roman aan de achtste druk toe en bovendien vertaald in het Duits en in het Turks.
De eerste druk van de roman telt 430 pagina's, in drie, met romeinse cijfers genummerde delen: ‘De huur’, ‘Het offer, ‘De woestijn’. Het eerste deel is het kortste en telt 112 pagina's verdeeld over drie genummerde, titelloze hoofdstukken. Het tweede en derde deel hebben beide vijf hoofdstukken en tellen respectievelijk 144 en 155 pagina's. De omslag van de eerste druk toont een tekening van een vleeskleurige cello met borsten, een navel en schaamhaar. Uit de hals van het instrument stroomt bloed.
Grunberg liet de publicatie van zijn roman vergezeld gaan van teksten op internet. Zo hadden lang voor het verschijnen van Tirza internetgebruikers de hoofdpersoon al leren kennen op haar blog (www.tirza.nl): ‘Ik: 18 jaar, cellobabe, examenjaar, Choukri, iPod, chocolade, Pink, zwemmen, literatuur, wereldreizen, mentos, wolkenkrabbers, horror, sexy mannen, aanstekers, internet, marlboro, A'dam, Afrika, tofu, bananen, OV, etc.’. En op de website van Grunbergs uitgever is een ‘requisitoir’ te lezen van de officier van justitie ‘mr. Jouke E.R. Osinga’ tegen Jörgen Hofmeester. In deze tekst, waarvan onduidelijk is of die van de hand van de schrijver zelf is, lezen we een paar zaken die in de roman zelf onverteld bleven, zoals hoe de zoektocht naar Tirza, Choukri en Jörgen zelf verliep, en de resultaten van het onderzoek dat justitie uitvoerde.
Tirza werd bekroond met De Gouden Uil en met de Libris Literatuurprijs.
| |
Inhoud
Jörgen Hofmeester staat sushi te maken in de keuken van zijn huis in Amsterdam Oud-Zuid. Hij hecht aan dat huis in de
| |
| |
Van Eeghenstraat, aan de mooie tuin met de zelf geplante appelboom, maar vooral aan zijn postcode, waarvan hij meent dat die hem status geeft. Veel meer dan dat heeft hij dan ook niet om status aan te ontlenen. Zo blijkt Hofmeester te zijn weggestuurd van zijn werk als redacteur bij een uitgeverij. Hij was dan wel te oud om ontslagen te kunnen worden, maar hij was overtollig, voor zover hij dat niet altijd al was geweest. Nu zijn ‘zonnekoningin’, zijn dochter Tirza, eindexamen heeft gedaan en op het punt staat op reis te gaan naar Afrika, zal hij ook zijn functie als zorgende vader verliezen. Dan is zijn nutteloosheid compleet: ‘Overbodigheid is een schande’.
Maar op de zomeravond aan het begin van de roman waant Hofmeester zich nog nodig, om de gasten op Tirza's eindexamenfeest te voorzien van drankjes, sushi en sardientjes. Tijdens de voorbereidingen en tijdens het feest zelf, onder het nuttigen van talloze glazen ‘Italiaanse Gewürztraminer’, blikt Hofmeester terug. Uit zijn herinneringen kunnen we opmaken dat hij Tirza en haar oudere zus Ibi tot waanzin dreef met zijn prestatiedwang, die hijzelf verwarde met vaderliefde. De jongste dochter kreeg er een eetstoornis van, de oudste vertrok simpelweg om met ‘een donkere man’ een Bed & Breakfast te beginnen in Frankrijk. Ook ‘de echtgenote’, zoals ze stelselmatig wordt genoemd, is drie jaar eerder vertrokken.
Zes dagen voor de avond van het feest stond ze ineens weer op de stoep, omdat ze nergens anders meer heen kon. Uit het gesprek dat volgt op haar terugkeer blijkt dat hun huwelijk vol wederzijdse walging en vernedering was. Niettemin doet de echtgenote een halfslachtige verleidingspoging, waarbij ze ‘het beest’ in Hofmeester wakker kust. Met fatale gevolgen, zoals later zal blijken.
De echtgenote heeft de moederrol nooit met veel overtuiging gespeeld, en op het feestje van Tirza trekt ze veel aandacht met haar sexy kleding. Maar het is Hofmeester zelf die zich in de schuur laat verleiden door een nors klasgenootje van Tirza, waarbij hij door zijn dochter en een lerares wordt betrapt met zijn broek op de enkels. Daarmee haalt hij zich de twee dingen op de hals die hij het meeste vreest: gezichtsverlies en de tranen van Tirza. Bovendien is de manier waarop hij met deze Ester vrijt, van achteren, een kopie van de houding waarin hij zes jaar eerder zijn oudste dochter Ibi aantrof, met de huurder. Het toen vijftienjarige meisje, door Hofmeester naar het bovenappartement gestuurd om de huur te innen, lag op tafel terwijl de huurder haar nam, ‘als een beest’.
In diezelfde nederige houding ziet Hofmeester drie weken na het feest ook Tirza liggen. Ze zijn op weg naar het vliegveld van Frankfurt, van waaruit haar vlucht naar Namibië zal ver- | |
| |
trekken. Tirza's vriendje Choukri, door Hofmeester stelselmatig Mohammed Atta genoemd, naar een van de daders van de aanslagen van 11 september, zal meereizen. Onderweg logeren ze een paar nachten in het huis van Hofmeesters overleden ouders in de Betuwe. Daar is het dat Hofmeester, terugkerend van zijn snoeiwerkzaamheden in de tuin, Choukri en Tirza aantreft op de eettafel.
In het derde deel van de roman reist Hofmeester af naar zuidelijk Afrika, omdat Tirza niets meer van zich heeft laat horen. Terwijl hij door de woestijn dwaalt met het negenjarige Namibische meisje Kaisa op sleeptouw, begint het de lezer te dagen dat hij Tirza niet werkelijk zoekt. Hofmeester is gekomen om te verdwijnen, zoals Tirza verdwenen is. Uit zijn verwarde herinneringen en zijn verhalen aan Kaisa wordt langzaam duidelijk dat hij in zijn Betuwse huis Tirza en Choukri heeft vermoord. Na het telefonisch bericht van zijn vrouw dat Tirza's lichaam gevonden is, laat Hofmeester Kaisa achter en keert terug naar de Van Eeghenstraat, waar hij wordt opgewacht door een menigte journalisten en door zijn wanhopige echtgenote.
| |
Interpretatie
Motieven
Hofmeesters naam zegt het al: de enige plaats waar hij nog heer en meester kan spelen, is in zijn tuin, waar hij de appelboom verzorgt en bijsnoeit. Op alle andere gebieden heeft hij het onderspit gedolven. Toen hij begon als redacteur vertaalde fictie bij een uitgeverij was hij ‘een belofte’. Verder dan dat is hij nooit gekomen, en hij heeft zelfs niet één schrijver ontdekt. De tuinmetaforiek doordrenkt de hele roman. Vooral waar het gaat om de handen van de hoofdpersoon komt de tuin vaak terug: ‘Grondig waste Hofmeester zijn handen. Alsof hij de hele dag met zijn handen in de aarde had gezeten. Alsof hij in de tuin had gewerkt’. Het tuinmotief is een vooruitwijzing naar de scène waarin Hofmeester als een dolle graaft in de modderige, verregende tuin van zijn ouders. De lezer denkt dan nog dat zijn verwarring te maken heeft met het aanstaande vertrek van zijn dochter, later blijkt dat hij bezig was een graf te graven voor Tirza en Choukri.
Ook in het hedgefonds waarmee Hofmeester al zijn spaargeld verliest herkennen we het tuinmotief. Die miljoen euro, bij elkaar gesprokkeld door het geduldig uitzuigen van huurders, had zijn dochters vrijheid moeten verschaffen. Wat Hofmeester niet ziet is dat hijzelf Tirza vrijheid had kunnen verschaffen, door zijn hoge verwachtingen te laten varen.
| |
| |
| |
Personages
Hofmeester lijkt zijn dochter niet werkelijk te zien, ondanks de enorme liefde die hij voor haar voelt. Zo slaat hij zijn handen voor zijn ogen als ze een gesprek voeren over de vraag hoe je iemand moet verleiden. Hij ziet bovendien niet hoe mager Tirza is, totdat een lerares hem daarop wijst. Als hij het eenmaal heeft opgemerkt durft hij al helemaal niet meer te kijken, ondanks haar uitdaging daartoe: ‘Papa, kijk naar me’. Tirza haakt in deze scène (zoals vaker) naar zijn incestueuze liefde en wil zijn ‘vrouw’ zijn. Deze verleidingspoging heeft zijn parallellen in de vrijpartij met Ester en in Hofmeesters platonische verhouding met de negenjarige Kaisa, die blijft vragen: ‘Do you want company, sir?’
Tirza's ziekte betekent overigens niet dat ze een welomlijnd personage is: ze blijft net zo schimmig als haar anorectische voorkomen. Ook al omdat Hofmeester, bij wie het perspectief ligt, een weinig realistische visie van zijn dochter heeft. Uit opmerkingen van andere personages blijkt dat het maar de vraag is of ze zo mooi, lief en getalenteerd is als haar vader meent. In de ogen van haar moeder is ze onuitstaanbaar en zelfs evil.
Het is natuurlijk maar de vraag of dat perspectief wel betrouwbaar is. De echtgenote zelf krijgt namelijk evenmin gestalte, minder nog dan andere vrouwelijke personages in Grunbergs romans. Kregen die nog bijnamen als ‘Vogel’ (De Asielzoeker) of ‘De sprookjesprinses’ (Fantoompijn), deze vrouw blijft naamloos en is een gevoelloze, eenzame ziel die al net zo ‘kapot’ is als Hofmeester zelf. Pas aan het einde van het verhaal valt er zo nu en dan een vlaag van onverschillige tederheid te bespeuren tussen de echtelieden.
En wie is Hofmeester zelf? ‘Ik ben de ziekte van de blanke middenklasse’, zegt hij zelf, en daarmee geeft hij aan hoe we hem kunnen lezen. Hij en zijn vrouw staan voor de perverse, gedegenereerde kant van hun milieu. Dat milieu wordt zorgvuldig in kaart gebracht: Oud-Zuid, de Amsterdamse Montessori School en het Vossius Gymnasium (beide scholen die de auteur zelf ook bezocht, en die in zijn debuut Blauwe Maandagen al een rol speelden). De symptomen van deze ‘ziekte’ zijn de liefdeloze huwelijken, het gebrek aan wezenlijk contact met de kinderen door het narcisme van de ouders, de corrumperende werking van geld en het vanzelfsprekende uitbuiten van minderheden.
Hoe typisch Hofmeester ook is voor zijn milieu, hij voelt zich er niet in op zijn gemak. Op het schoolplein houdt hij zich afzijdig, hij praat nooit met zijn collega's. Hij weet zich geen raad met de mensen, en drijft ze daarom in het nauw, zelfs zijn kinderen. Aan de andere kant lijkt hij juist alleen te bestaan bij de gratie van de anderen.
| |
| |
Hofmeester wordt voornamelijk negatief gedefinieerd: niet door wat hij heeft gedaan, maar door wat hij allemaal heeft nagelaten. Zelfs zijn stilte is een daad. Ook over zijn achtergrond horen we niet veel, behalve dat zijn ouders zich ‘bekeerd’ hebben om niet op te vallen in hun dorp, tot wat precies blijft ongenoemd. Slechts sporadisch laat Hofmeester iets los over zijn jeugd, altijd suggestief: ‘Vroeger als kind had Hofmeester vaak onder het bloed gezeten’. Hij is een ‘geslagen schooljongen’, en zal dat altijd blijven.
Onder die geslagen schooljongen gaat echter ‘een beest’ schuil, dat halverwege de roman tot leven komt. Aanvankelijk beweegt Hofmeester zich nog in de gewone maatschappij, zij het dat hij is verbannen naar de marge. Hij lijkt pas zichzelf te worden als hij zich, door de dubbele moord te plegen, volkomen van de wereld afwendt. Dat betekent niet dat Hofmeester als een geïsoleerde psychopaat moet worden beschouwd. Grunberg portretteert hem juist als de westerse mens bij uitstek: ‘Ik ben een product van beschaving’, roept Hofmeester zelf: ‘Ik ben wat er gebeurt als je de beschaving loslaat op het beest.’
| |
Motieven
Aanvankelijk manifesteert het beest in Hofmeester zich alleen nog in de ‘spelletjes’ die hij met zijn vrouw speelt. Seks is in Tirza nauwelijks te scheiden van geweld, zo blijkt ook uit het motto van de psychiater Adam Phillips: ‘A couple is a conspiracy in search of a crime. Sex is often the closest they can get.’
Langzamerhand blijkt dat Hofmeester zijn echtgenote ook sloeg, en dat hij na haar vertrek de Ghanese werkster zozeer misbruikte dat hij zich afvraagt of het abormaal is als er bloed uit de anus komt. Wanneer Hofmeester zijn vrouw vertelt hoe hardhandig hij met de werkster is omgesprongen, reageert ze onverschillig. Het is niet de enige plaats in Tirza waar blijkt dat er van harmonieus samenleven in een multiculturele samenleving geen sprake is. De niet-westerse Ander is in Hofmeesters ogen de vijand, in ieder geval nadat zijn spaargeld is verdwenen door de financiële crash die volgde op de aanslag van 11 september 2001. Een van de daders, Mohammed Atta, wordt door hem gezien als de direct verantwoordelijke voor het verlies van zijn vermogen. Vervolgens is Choukri al snel Atta. Maar de echte vreemdeling huist in Hofmeester zelf.
| |
Intertekstualiteit
Een belangrijke intertekst in Tirza is de Bijbel. Zo roepen de titels van de laatste twee delen van Tirza oudtestamentische associaties op: ‘het offer’ en ‘de woestijn’. Het offeren van een kind komt in meerdere verhalen van het Oude Testament voor, zoals in de geschiedenis van Abraham, wiens hand op het laatste moment wordt tegengehouden als hij op Gods bevel Izaak
| |
| |
moet doden, of in het verhaal van Jefta, die zijn dochter wel moet offeren. Het verschil is dat er met het ‘offeren’ van Tirza geen God wordt gediend en geen belofte wordt ingelost, het is een daad zonder betekenis. Net zo zinloos is Hofmeesters tocht door de woestijn. Kwam het Joodse volk na veertig jaar in de woestijn in het beloofde land, hij komt alleen maar uit waar hij was begonnen. In zijn geval bestaat het beloofde land net zomin als de paradijselijke tuin.
| |
Thema
De Bijbelse herkomst van de de namen Tirza en Ester versterkt de parallel tussen hen en dus de suggestie dat Hofmeester in de persoon van Ester seks had of wilde hebben met zijn eigen dochter. Het is dan ook het meest vitale en gelukzalige moment in het hele verhaal: ‘Dit is het leven, dit, niets dan dit.’ Dat er voor het hoogtepunt een einde aan komt, is slechts een van de etappes in de vernietiging van Hofmeester. Het sublieme ogenblik met Ester wordt gespiegeld in de herinnering van Hofmeester aan Tirza's babytijd, toen hij met haar in zijn armen danste.
Grunberg voert in Tirza een onderzoek uit naar wat er nog rest wanneer je door het nihilisme ‘heen gegaan bent’ - wat volgens Hofmeester iedereen zou moeten doen. Hofmeester leest daartoe Tirza op haar veertiende Dostojevski's Aantekeningen uit het ondergrondse voor, haar intense weerzin negerend. God is dood, geld is vluchtig, seks levert slechts een momentaan en eenzaam geluk op. De welvarende westerse mens weet niet meer hoe hij lief moet hebben, en ‘het gevoel is een geloof dat overwonnen dient te worden’. De tragedie is dat het Grunbergs personages niet lukt om helemaal niets meer te voelen, en zichzelf zo te ‘verlossen’ uit het humanisme.
Want voor Tirza voelt Hofmeester nog overstelpend veel. Zij is zijn levensvoorwaarde en zijn enige bron van geluk. Daarmee is Hofmeester ontrouw geworden aan de principes uit zijn jeugd. Toen wilde hij de liefde afschaffen. Er kwam iets tussen: de kinderen. En hoe verwrongen, destructief en zelfs incestueus Hofmeesters liefde ook is, ze bestaat wel: zelfs nadat hij haar met geweld heeft proberen te vernietigen. Het probleem is niet het liefhebben van Tirza, maar haar loslaten. Verliest Hofmeester zijn dochter omdat hij dat niet kan? Of ‘offert’ hij haar in een poging zichzelf eindelijk uit de knellende banden van de beschaving te bevrijden?
| |
Opbouw / Vertelstructuur
De personale vertelsituatie, waarbij we alleen door Hofmeesters ogen meekijken, betekent dat de lezer pas langzaam in de gaten krijgt hoe gewelddadig de hoofdpersoon werkelijk is. Slechts een enkele keer zoomen we kort uit naar een alwetende verteller die Hofmeester ‘van buiten’ ziet, bijvoorbeeld wanneer hij met Tirza's klasgenote vrijt. De waarheid wordt op die
| |
| |
manier gedoseerd onthuld. Niet alleen de gruwelijke waarheid over Tirza's einde, maar ook de kleine dingen. Heet Hofmeesters dagelijks werk op pagina 14 nog een ‘ijle bezigheid’, later wordt duidelijk dat hij helemaal niet meer werkt. In plaats daarvan gaat hij dagelijks naar Schiphol. Hij zwaait daar in de vertrekhal naar niemand. Dat blijkt later een vooruitwijzing naar het vliegveld van Frankfurt, waar Hofmeester wel heen rijdt, maar waar hij niemand uit te zwaaien heeft: Choukri en Tirza liggen dan immers al in de Betuwse tuin begraven.
Bijna alles in deze roman is gespiegeld of aangekondigd in eerdere gebeurtenissen. De betekenisvolle zaken keren steeds drie keer terug. Ogenschijnlijk losjes verteld en meanderend van associatie naar associatie, blijkt het verhaal strak gecomponeerd te zijn. Zozeer dat, in overeenstemming met Tjechovs voorschrift, in het eerste bedrijf het wapen wordt getoond waarmee in het vierde bedrijf de moord zal worden gepleegd. Hier gebeurt dat zelfs al op de eerste pagina: ‘de motorzaag waarmee hij op zondagen in de lente en herfst de appelboom snoeit’. Ook daarna nog zijn er tal van dergelijke vooruitwijzingen, totdat uiteindelijk Choukri zal worden ‘gesnoeid’ als een jonge appelboom.
Ook het tijdsverloop in Tirza is hecht gestructureerd. De eerste twee delen van het verhaal spelen zich af op een avond in juni, tijdens Tirza's feest. De passages die in dat vertelheden spelen, worden echter regelmatig afgewisseld met terugblikken. Het derde deel begint met Tirza's voorgenomen vertrek, de derde week van juli, en loopt chronologisch door tot het einde, met alleen een ellips van een week, de week na Tirza's ‘vertrek’. Het effect van die opbouw is dat van een apotheose.
In de eerste delen van het boek nemen de terugblikken meer ruimte in dan de beschrijving van de avond van het feest. Ze beslaan soms tien, soms wel veertig pagina's, en worden steeds van elkaar gescheiden door een, soms maar korte, terugkeer naar de avond van het feest. Over het algemeen worden die tijdswisselingen gemarkeerd met een witregel.
| |
Stijl
Grunbergs stijl wordt gekenmerkt door herhalingen, ironie, en een grote liefde voor aforismen en levenswijsheden, die met enorme stelligheid worden geponeerd maar later in hun tegendeel omgekeerd kunnen worden. Ook in Tirza lezen we een aantal van dergelijke uitspraken, zoals: ‘De verlossing zit in de vernedering’ of ‘Alle werkelijke vrijheid is geld, en als geld geen vrijheid kan kopen, is er gewoon niet genoeg geld’.
De ironie blijft ook hier een favoriet stijlmiddel: ‘Vanaf die dag reisde hij vijf dagen per week naar Schiphol. De literaire uitgeverij beviel beter, maar het vliegveld stelde ook niet teleur.’ Liever dan te zeggen dat iets absurd is, toont Grunberg
| |
| |
het door ongelijksoortige zaken naast elkaar te zetten. Een andere manier daarvoor is het understatement. Hofmeesters razernij over het seksleven van zijn dochters, die later fataal zal blijken, wordt op pagina 51 nog als volgt verwoord: ‘Er zat voor hem iets ongemakkelijks aan de combinatie van die woorden: dochter en onenightstand. Iets ongemakkelijks. Meer niet.’
Voor een min of meer realistisch ingestelde auteur is het opvallend hoe weinig beschrijvingen Grunberg geeft: hij zet de waarnemingen van zijn subject zo centraal dat er geen externe waarnemingen of beschouwingen mogelijk zijn. Op die manier wordt de lezer de verwrongen wereld van de personages in gezogen.
| |
Poëtica
In tegenstelling tot eerder werk van Grunberg, zoals Fantoompijn of De Asielzoeker, is de hoofdpersoon hier geen schrijver. Minder dan in die romans staan er dus expliciete uitspraken in Tirza over wat literatuur zou moeten doen of zou moeten zijn. Alleen via wat Hofmeester leest, komen we er het een en ander over te weten. Hij was immers redacteur vertaalde fictie: ‘Hij had zich zijn hele leven beziggehouden met het niet-bestaande, met het mogelijke hooguit, het waarschijnlijke wellicht. Nu liep het verschil tussen wat bestond en wat niet bestond in elkaar over, de grens was onduidelijk geworden. Mistig als de luchthaven in de herfst. Je moest de zweep van de fantasie over de werkelijkheid leggen, anders zou de werkelijkheid je als een steigerend paard uit het zadel werpen, zoveel wist Hofmeester nu zeker.’
Schrijven komt dus neer op een mogelijke wereld ontwerpen die parallel loopt aan de ontoereikende echte wereld. Die houding lijkt op die van de misdadiger, stelde Grunberg in een essay over de film The Talented Mr. Ripley. Noch de schrijver noch de misdadiger, betoogt Grunberg, ‘wil worden aangesproken op wat hij heeft gedaan en dus stelt hij een werkelijkheid samen waarin hij niet langer deed wat hij heeft gedaan. Hij gaat uit van het mogelijke, het plausibele, het waarschijnlijke’ (NRC Handelsblad, 25-2-2000).
| |
Context
De parallel tussen schrijven en een misdaad plegen zou een van de redenen kunnen zijn voor de regelmaat waarmee het thema terugkeert in het oeuvre. Daarbij kan je denken aan het oog dat Beck uitsteekt in De Asielzoeker, of aan het apocalyptische einde van de Joodse messias.
Ook de romans die Grunberg onder het pseudoniem Marek van der Jagt schreef gaan over extreem geweld, zoals Gstaad
| |
| |
95-98, waarin de held, die een incestueuze relatie met zijn moeder heeft, uiteindelijk een meisje vermoordt. Met Tirza herneemt Grunberg de moord als thema, ditmaal onder zijn eigen naam. Ook hierin wordt de mens ontmaskerd als gewelddadig: ‘Duisternis is de mens, niets dan dat, het epicentrum van duisternis, en het enige licht dat van hem komt, is het licht van het beest,’ stelt Hofmeester, in Bijbelse taal. Grunbergs ‘onderzoek’ naar de mechanismen van het menselijk geweld strekt zich overigens ook uit buiten de literatuur. Niet alleen in zijn fictie maar ook in reportages vanuit Guantanamo Bay, Israël, Uruzgan of Bagdad, blijkt dat de schrijver zich consequent afvraagt wat oorlogsgeweld betekent, en waarom de mens niet zonder lijkt te kunnen. Zowel in zijn fictie als in die reportages stelt Grunberg dat mensen het geweld omhelzen als een vorm van vitaliteit, en dat ze het gevaar omhelzen omdat het leven zo zinvoller wordt: ‘Als het leven in gevaar is, is het existentiële vraagstuk opgelost,’ zei hij in een interview met De Standaard (29-9-2006).
Misschien is het gegeven van gevaar ook wat Grunberg fascineerde in de vrij onbekende roman De bedachte stad van Henry Sepers, uit 1997. Daarin is een weinig succesvol architect met zijn anorectische dochter in Afrika, waar zij wordt opgegeten door een krokodil. Hij doet zijn relaas achteraf aan een Namibische hoer. Tirza lijkt geënt op dit verhaal, zoals Grunberg wel vaker van zijn romans creatieve navertellingen op postmoderne wijze maakt. Een belangrijkere Nederlandse roman die hier meeklinkt is Mystiek lichaam van Frans Kellendonk. Ook de hoofdpersoon Gijselhart uit die roman is een oudere man, opgesloten in zijn angst voor de wereld en zijn eigen onaangename karakter. Zowel Gijselhart als Hofmeester leven voor hun jongste dochter, voor wie ze onmisbaar hopen te worden door hun geld. Dat geld is hun religie en hun houvast in de wereld, tot ze erachter komen hoe weinig het voor hun kinderen betekent.
In beide romans is het oudere kind (Ibi bij Grunberg en bij Kellendonk ‘Broer’) verstoten en naar het buitenland gejaagd op het moment dat duidelijk werd dat hij of zij een seksueel wezen was. Net als in Tirza was het in Mystiek lichaam dat oudste kind dat erop uit werd gestuurd om de huur te innen die met huisjesmelkerij werd verkregen. Is het in Mystiek lichaam een jood, Pechman, die de jongste dochter komt halen, in Tirza is het een Noord-Afrikaan, die met net zoveel xenofobie wordt bejegend als de jood. Hoewel deze Choukri zichzelf ‘agnost’ noemt en de zachtaardigheid zelve is, ziet Hofmeester in hem een terrorist.
Choukri en Tirza behoren juist tot een generatie voor wie
| |
| |
de tegenstellingen tussen Oost en West niet meer relevant zijn: als zij vrijen op tafel, liggen daarop ook een monopoly-spel en een koran. Zij zijn niet een stel ‘jong bejaarden’, die de alarmerende bel van de aanslag van 9/11 niet hebben gehoord, zoals Hofmeester meent. Integendeel: zij lijken juist het lege kapitalisme voorbij, zodat ze seks kunnen hebben op een tafel waarop een monopoly-spel en een koran broederlijk naast elkaar liggen.
Zij zouden geen moeite hebben gehad met de leegte waar Hofmeester nog wél onder lijdt in de Namibische woestijn. Hij voelt daar, met een verwijzing naar de roepende in de woestijn (Marcus 1:3), ‘de merkwaardige behoefte om te schreeuwen dat God tevoorschijn moet komen. Niet dat hij gelovig is of gelovig dreigt te worden. Maar de gedachte dat nu niemand op hem neerziet, dat alleen het kind hem ziet, dat verder niemand naar hem kijkt, is onverdraaglijk.’
Die leegte heeft hij trachten op te vullen met geld. Dat blijkt al uit de drie titels: ‘de huur’, ‘het offer’ en ‘de woestijn’. Het parallel stellen van het ongelijksoortige is een van Grunbergs favoriete technieken, en heeft hier het effect dat ‘de huur’ een religieuze bijklank krijgt. Voor Hofmeester is het maandelijkse innen van de huur zijn ‘eredienst’, geld is vergiffenis.
Seks, geld, geweld en religie blijken stevig verknoopt. Niet alleen wordt er voor seks vrijwel altijd betaald, maar het religieuze karakter ervan blijkt ook wanneer Hofmeester met Ester vrijt: ‘En dan, terwijl hij zijn broek naar beneden stroopt, heeft hij dit krankzinnige idee: mijn begeerte, zij is God. Zij is de enige, nog levende God.’ Dat hij deze God in de gedaante van zijn eigen lust juist in de tuin tegenkomt, doet die plaats nog sterker denken aan een verwrongen versie van het paradijs. Er staat bovendien een appelboom in het midden, al heeft Hofmeester die zelf geplant en zal hij hem zelf weer snoeien.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Vrijwel unanieme lof viel Tirza ten deel: de meeste recensenten noemen het Grunbergs beste roman tot nog toe. Vooral de volwassenheid en betrokkenheid die uit het boek spreken worden gewaardeerd. Zo schrijft Arjen Fortuin in NRC Handelsblad dat Grunberg niet langer een lastige zoon is in de Nederlandse letteren, maar dat hij zijn personages hier bestiert ‘als een vader’. Fortuin stelt: ‘De roman is zonder twijfel de meest precieze en complete die Grunberg schreef.’
Een van de vragen die de critici bezighoudt is of Grunberg milder is geworden. Laat hij eindelijk een glimpje licht binnen
| |
| |
door de voordeur, zoals Johan Bakker in het Nederlands Dagblad betoogt? Of is zijn wereldbeeld nog altijd even zwart? Arjan Peters in de Volkskrant meent het laatste en heeft het over: ‘de donkere vaststelling dat alleen pijn nog een authentiek gevoel oplevert, het besef te leven, overheerst de absurde dialogen en situaties’.
De meesten zijn zeer te spreken over het realistische gehalte van de roman; ‘klassiek’ wordt het boek genoemd en veelal ook negentiende-eeuws, en de recensenten wijzen op het maatschappelijk gehalte van de inhoud, of ze het nu een ‘zedenschets van de bourgeois’ noemen of een ‘post 9/11-roman’. Matthijs de Ridder in De Standaard zegt bijvoorbeeld dat Tirza ‘een goede poging [doet] om dé roman over het Nederland, het West-Europa van na 11 september 2001 te zijn’ en dat het boek ‘een onrustwekkend portret van onze gezapige samenleving toont’. Ook Elsbeth Etty meent dat het middenklassedrama de roman sterk maakt: ‘Grunberg plaatst die angst midden in ons post-9/11-tijdperk, hij maakt haar tastbaar en inzichtelijk, hij toont mededogen maar lacht tegelijk de middenklasse in haar gezicht uit. Wie hiervan de noodzakelijkheid betwist, durft misschien niet in de spiegel te kijken.’
Rob Schouten noemt in Trouw de kracht van Grunberg diens ‘grondige twijfel aan de beschaafde staat van de moderne mens, die in feite wordt gedreven door liefde, pijn en woede’. Hij constateert dat Grunberg een grote invloed heeft op jonge auteurs, maar dat hij nog nauwelijks echte concurrentie ondervindt vanuit die hoek: ‘Niemand anders weet de visie dat het laagje beschaving maar heel dun is, zo pakkend te verwoorden.’ Een andere collega-auteur, Annelies Verbeeke, heeft het over haar ‘bodemloze bewondering’ en noemt Tirza ‘de roman die elke schrijfster had willen schrijven’. Zij vindt het onderwerp van de roman origineel: ‘Het gegeven van een vader die geen afstand kan doen van zijn dochter, is volgens mij nog niet zo vaak beschreven.’
Slechts een enkele recensent is tegen, en die veegt dan ook de vloer aan met het boek. Kees 't Hart bijvoorbeeld (De Groene Amsterdammer) heeft zich verveeld bij zijn lectuur van de roman en vindt dat het op psychologisch niveau niet ‘wanhoopt’ maar een schema invult ‘over het leven van bourgeois mensen dat we al lang meenden te kennen uit psycho- en sociogebabbel van de televisie en de bladen’. Alleen de laatste honderd bladzijden mag Hofmeester ‘eindelijk tragisch zijn’.
Ger Groot merkte in NRC Handelsblad op dat de roman weliswaar spannend is en dat de personages je niet onberoerd laten, maar dat het boek ook vol staat met ‘tweedehands dialogen’. Ook de thematiek vindt hij overbekend: ‘Sores in de mid- | |
| |
denklasse: hoeveel romans zijn daar al niet aan vuilgemaakt?’ De plot, waarbij de moordenaar zelf niet weet dat hij het heeft gedaan, is al door Agatha Christie gebruikt, de moraal ligt er te dik bovenop, en vooral is ‘de opgelegde literaire structuur te zichtbaar en te dwingend’. Groot concludeert: ‘Dat maakt Tirza waarschijnlijk tot een prachtkans voor een eindexamentekstverklaring, maar geen overtuigende roman.’
Voor meer critici is dat een probleem: de roman is in hun ogen té gedoseerd en gecontroleerd. Jeroen Vullings schreef bijvoorbeeld in Vrij Nederland over de ‘starre greep’ die de auteur op zijn materiaal heeft: ‘Er lijkt geen ontsnappen aan. Grunberg zal ons zijn geharnaste nihilisme door de strot rammen.’
De strakke structuur wordt juist geprezen in de bijdrage van Arnold Heumakers aan de discussie in NRC Handelsblad. Zijn kritiek betreft, net als die van Kees 't Hart, eerder een gebrek aan ‘psychologie en meerdimensionaliteit’. Hij deelt Grunberg in bij de ‘maniakale schrijvers’ als Reve of Markies de Sade, en stelt dat Grunberg af en toe onder pseudoniem (Marek van der Jagt) schrijft om daaraan te ontsnappen, maar dat in Tirza beide identiteiten samenkomen.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Arnon Grunberg, Tirza, eerste druk, Amsterdam 2006.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Herman Jacobs, De afschaffing van de liefde. In: Knack, 20-9-2006. |
Maarten Moll, Het geluk gaat meedogenloos aan gruzelementen. In: Het Parool, 21-9-2006. (Interview) |
Arjen Fortuin, Wie is die man die de tonijn snijdt. In: NRC Handelsblad, 22-9-2206. |
Lies Schut, Gestolen levens. In: De Telegraaf, 22-9-2006. |
Carine Damen, De ongrijpbare Grunberg. In: HP/De Tijd, 22-9-2006. |
Arjen Peters, Eclips van een overtollig mens: Eigentijds verhaal van Arnon Grunberg mondt uit in verwoestend melodrama. In: de Volkskrant, 22-9-2006. |
Matthijs de Ridder, Mohammed Atta! Grunberg in topvorm. In: De Standaard, 22-9-2006. |
Kees 't Hart, Vertraagde film. In: De Groene Amsterdammer, 22-9-2006. |
Jeroen Vullings, Grunberg sluit zijn wereld. In: Vrij Nederland, 23-9-2006. |
Rob Schouten, Zonder geld beteken ik niks. In: Trouw, 23-9-2006. |
Thomas van den Bergh, Vader en dochter. In: Elsevier, 23-9-2006. |
Wim Vogel, Nieuwe parel van Grunberg. In: Haarlems Dagblad, 23-9-2006. |
Fleur Speet, Samen maar toch alleen. In: Het Financieele Dagblad, 23-9-2007. |
Bert Bultinck, Teveel tevredenheid is de dood van sex. In: De Morgen, 27-9-2006. (Interview) |
Nico de Boer, ‘Normale mensen ken ik niet’. In: Dagblad van het Noorden, 29-9-2006. |
Johan Bakker, Knipperen tegen het binnenvallende licht. In: Nederlands Dagblad, 29-9-2006. |
Tine Hens, Wij lijden aan een gebrek aan leven. In: De Standaard, 29-9-2006. |
Max Pam, Sprankelende slapstick. In: HP/De Tijd, 29-9-2006. |
Tjerk de Reus, Durf in de afgrond te kijken. In: CV Koers, 1-10-2006 |
Atte Jongstra, Productiemachine. In: Leeuwarder Courant, 13-10-2006. |
Arnold Heumakers, Niet elk boek van een maniak is noodzakelijk. In: NRC Handelsblad, 10-11-2006. |
Annelies Verbeeke, Dit is een roman die elke schrijver had willen schrijven. In: NRC Handelsblad, 10-11-2006. |
Elsbeth Etty, Geen levensdoel, dat is een vieze ziekte. In: NRC Handelsblad, 17-11-2006. |
Ger Groot, waar heb ik dit eerder gelezen? In: NRC Handelsblad, 24-11-2006. |
Enny de Bruijn, Over vaders en dochters. In: Reformatorisch Dagblad, 6-12-2006. |
| |
| |
Jaap Goedegebuure: Helden of sukkels? Kroniek van het proza. In: Neerlandica extra muros, 2007, jrg. 45, pp. 68-72. |
Arjan Peters, De uitvinder van de ‘turbo tristesse’. In: de Volkskrant, 8-5-2007. |
lexicon van literaire werken 79
september 2008
|
|