Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kinderverhalen (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kinderverhalen
Afbeelding van KinderverhalenToon afbeelding van titelpagina van Kinderverhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (27.73 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrator

Babs van Wely



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kinderverhalen

(1963)–Hans Andreus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 94]
[p. 94]


illustratie

De kater die kukeleku zei

Er was eens een zwarte kater met grote snorrebaarden en felle groene ogen. Een kater om bang van te worden als je hem zo zag. Maar geen enkel dier of mens was ooit bang voor hem, want er was iets geks met die kater. Wat dan? Nu, als die kater wilde miauwen, dan zei hij niet ‘miauw’ maar ‘kukeleku!’ net als een haan. En wanneer de dieren en mensen dat hoorden, dan moesten ze zo erg lachen, dat ze helemaal niet meer bang voor die dikke zwarte kater waren. Niet dat hij werkelijk wilde dat iedereen bang voor hem was, maar hij dacht toch wel vaak bij zichzelf: Een flinke kater zoals ik, daar behoren mens en dier een klein beetje eerbied voor te hebben. Maar hoe kan men eerbied voor een kater hebben die ‘kukeleku!’ in plaats van ‘miauw’ zegt? Als ik niet zo'n flinke kater was, zou ik er van gaan huilen! Die kater was eerst bij een familie in huis geweest, die hem had gekocht omdat men dacht dat hij zo'n goede muizenvanger zou zijn. In dat huis krioelde het van de muizen die al het eten opaten en nachten lang op de tafel en op het buffet dansten. Hij had echt zijn best gedaan om die muizen te vangen. Maar als hij er bijna een te pakken had en triomfantelijk: ‘Miauw, ik heb je!’ wilde

[pagina 95]
[p. 95]

uitroepen, dan riep hij: ‘Kukeleku, ik heb je’ en begon zo'n muis natuurlijk te brullen van het lachen. Hij schaamde zich dan zo, dat hij de muis liet lopen en maar stilletjes wegsloop. Toen na een tijdje de familie merkte, dat er geen enkele muis gevangen werd en dat de kater bovendien ‘kukeleku!’ in plaats van ‘miauw’ zei, werd hij gewoon de deur uitgezet. ‘We hebben een kater nodig die een muizenvanger is’, werd hem nageroepen, ‘en geen mislukte haan!’ En zo was de kater een zwerfkater zonder huis geworden.



illustratie

Ik zal nu eens slim zijn en mijn mond niet meer opendoen, had die kater toen gedacht. Dat hield hij een poosje vol en de andere zwerfkatten en zwerfkaters waren zo onder de indruk van zijn

[pagina 96]
[p. 96]

grote snorrebaarden en zijn felle groene ogen, dat ze hem tot aanvoerder van de Loslopende Katers- en Kattenbende wilden benoemen. Maar toen onze kater dat hoorde, wou hij triomfantelijk: ‘Miauw, miauw, dat wil ik best!’ uitroepen, en natuurlijk riep hij: ‘Kukeleku, kukeleku, dat wil ik best!’ De andere zwerfkaters en -katten hielden eerst hun buik vast van het lachen en zeiden daarna: ‘Maak dat je wegkomt! Wij dachten dat je een echte vent van een kater was. Maar wat ben je? Je bent een rare kukelkater!’ En de kater sloop maar weer stilletjes weg en dacht: Wanneer ik niet zo'n flinke kater was, zou ik ervan gaan huilen. En hij zwierf eenzaam langs de straten en werd mager en lelijk en 's nachts riep hij klagend tegen de maan: ‘Kukeleku! Kukeleku!’

Op een nacht echter ontmoette hij een mooie zwart-en-wit-gevlekte zwerfpoes die tegen hem zei: ‘Je moest je schamen, zo'n grote kater als jij, om kukeleku tegen de maan te roepen! Ik weet wel dat jij die rare kukelkater bent, maar daar moet je toch eens een keer wat aan doen. Waarom ga je niet naar Opa Willemsen toe?’

‘Opa Willemsen? Nooit van gehoord?’, zei de kater. ‘Wie is dat?’ ‘Dat is een heel oude man met een witte baard die veel van katten en katers houdt’, legde de poes uit. ‘Hij heeft er wel een stuk of dertig in huis. En ze zeggen ook dat hij nog zo'n soort tovenaar is. Hij woont aan de buitenkant van de stad. Zal ik je even brengen?’

‘Ik laat me niet brengen door een vrouwspersoon’, antwoordde de kater. ‘Vertel me maar hoe ik er kom.’

‘Jij hebt een heleboel verbeelding voor een kukelkater’, antwoordde de poes, maar ze legde hem toch uit hoe hij er komen moest.

[pagina 97]
[p. 97]


illustratie

De kater ging op weg en een half uurtje later klopte hij op de deur van het vervallen huisje waar Opa Willemsen woonde. Hij moest wel drie keer kloppen voor hij een stem hoorde:

‘Wie klopt daar midden in de nacht? Als het geen kat of kater is, kun je wel weer weggaan!’

‘Maar ik ben een kater. Kukeleku!’ riep onze kater terug.

‘Aha, aha, aha’, klonk de stem, ‘U bent zeker de kukelkater. Ik heb veel van U gehoord. Komt U binnen, komt U binnen.’

De deur ging open en Opa Willemsen liet de kater binnen. Hij was werkelijk heel oud, met een klein gerimpeld gezichtje en een witte baard die hem tot op zijn voeten hing. Maar hij had vriendelijke oogjes en zijn stem klonk ook vriendelijk toen hij zei:

‘Als U maar niet zo hard praat of kukelt, want mijn twee en dertig

[pagina 98]
[p. 98]

katten en katers slapen hier achter. Kan ik iets voor U doen?’

‘Dat hoop ik maar’, zuchtte de kukelkater. En hij vertelde hoe hij het huis was uitgezet en hoe de zwerfkatten en -katers ook niet met hem wilden omgaan en dat een kukelkater toch geen echte kater was en dat hij gehoord had dat Opa Willemsen toveren kon.

‘U wilt natuurlijk dat ik dat kukelen wegtover’, zei Opa Willemsen. ‘Maar het is al zolang geleden dat ik een beetje toverde, ik weet niet of ik het nog kan. Misschien vergis ik me wel met de toverformules.’

‘Dat kan me niet schelen, als er maar iets gebeurt. Zo is het ook geen leven.’

‘Goed, ik zal het proberen’, zei Opa Willemsen. Hij mompelde een paar toverformules - en wat gebeurde er toen? Niet wat de kater had gehoopt, want hij veranderde heel langzaam in een grote haan met een rode kam.

‘Hé, dat is gek’, zei Opa Willemsen, ‘daar heb ik me toch vergist. Maar waarom blijf je geen haan? Het is natuurlijk fijn om een kater te zijn, maar een mooie haan, dat is toch ook niet zo gek?’

‘Ik wil een kater zijn, miauw, miauw’, miauwde de haan. Want nu was hij een haan geworden die miauwde in plaats van kukelde. Opa Willemsen moest op de grond gaan zitten van het lachen.

‘Hihihi’, lachte hij, ‘wat heb ik daar nu uitgehaald? Ik heb van een kukelkater een miauwhaan gemaakt! Hihihi!’

Maar toen werd de kukelkater, ik bedoel de miauwhaan, ontzettend boos.

‘Miauw, miauw, maaaauw!’ schreeuwde hij. ‘Als je niet weer gauw een kater van me maakt, dan pik ik je de ogen uit!’

‘Een beetje beleefder tegen een oude man kan ook wel’, giechelde Opa Willemsen. ‘Ik heb je tenslotte gewaarschuwd. Hihihi, je

[pagina 99]
[p. 99]

bent een echte vechthaan geworden. Maar ik zal het nog een keer proberen.’ En hij mompelde nog steeds giechelend weer een paar toverformules en ja hoor, de haan veranderde langzaam terug in een kater.

‘Het spijt me dat ik zo boos werd’, zei onze kater, ‘maar ik heb een hekel aan hanen. Enfin, U kunt me ook niet helpen. Dan ga ik maar weer. Miauw.’ Hij wilde zich omdraaien om weg te gaan, maar stond toen stokstijf stil.



illustratie

[pagina 100]
[p. 100]

‘Hoorde U wat ik zei?’ vroeg hij. ‘Ik zei: miauw. Miauw, mauw, maaaauw!’

‘Ssssst, je maakt mijn twee en dertig katten en katers wakker’, zei Opa Willemsen. ‘Ja, ik hoorde het. Ik weet zelf niet hoe ik het gedaan heb, meer geluk dan wijsheid, hoor. Ik ben niet zo best meer in toveren. Maar op de een of andere manier is het nu goed gegaan, je bent een echte kater geworden. Gefeliciteerd.’

‘Ik weet niet, miauw, hoe ik U danken moet, miauw’, miauwde de kater.

‘O, ik ben altijd blij als ik wat voor een kat of kater kan doen’, zei Opa Willemsen. De kater nam afscheid en liep vrolijk miauwend door de nachtelijke straat. Op een hoek stond de zwart-en-wit-gevlekte zwerfpoes op hem te wachten.

‘Ik hoor het al!’ riep ze uit. ‘Het is gelukt! Nu ben je een pracht van een miauwende kater. Zullen we gaan trouwen?’

‘Trouwen?’ vroeg de kater. ‘Daar heb ik helemaal niet aan gedacht. Maar waarom eigenlijk niet? Dat zwerversleven is toch ook niets.’

De poes en de kater gingen trouwen en buiten de stad bij een boer wonen die veel last van muizen had. En de poezen uit de buurt zeiden tegen de zwart-en-wit-gevlekte poes: ‘Wat heeft U een flinke man. En wat kan hij prachtig miauwen!’



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken