Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Viermaal J en Janus (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Viermaal J en Janus
Afbeelding van Viermaal J en JanusToon afbeelding van titelpagina van Viermaal J en Janus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.64 MB)

Scans (80.23 MB)

ebook (4.32 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Illustrator

Babs van Wely



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Viermaal J en Janus

(1963)–Hans Andreus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 55]
[p. 55]

9/ Janus geeuwt. Janus op bezoek



illustratie

De nachtwacht belde de politie en de politie was er binnen tien minuten. De nachtwaker en de 4 J.'s werden ondervraagd en de 4 J.'s moesten nu wel zeggen dat het over Janus de Gladde ging. Waarop de politie heel erg opgewonden werd en om versterking telefoneerde, zodat er een kwartiertje later wel dertig politiemannen kwamen, die met z'n allen de hele Wereldbazaar nazochten en op het dak klommen en riepen:

‘Janus, kom maar te voorschijn! We weten waar je zit!’ Maar Janus kwam niet te voorschijn en niemand wist waar hij zat. Alle uitgangen van het warenhuis waren afgesloten en werden nu ook nog dubbel bewaakt: het kon niet anders of Janus moest nog ergens in de Wereldbazaar zijn. Maar waar?

Om één uur 's nachts werden de 4 J.'s door een aardige hoofdinspecteur met de auto thuisgebracht. De ouders van de Jannen en Jeannetje waren natuurlijk verschrikkelijk ongerust en - toen ze eenmaal thuis waren - erg boos, maar de vriendelijke hoofdinspecteur zei:

[pagina 56]
[p. 56]

‘Die kinderen hebben ons toch een beetje geholpen. Ze hadden ons wel allang eerder kunnen opbellen, maar toen ik nog op school was, had ik ook altijd een hekel aan verklikkers. In dit geval is het niet juist, maar ik kan er in komen. En Janus moet in dat warenhuis zitten en we krijgen hem wel en dat hebben we dan toch te danken aan uw kinderen.’

En de ouders van Jan Een en Jan Twee en Jan Drie en van Jeannetje zeiden:

‘Nu, als U er zo over denkt, meneer de hoofdinspecteur, dan zullen we niet al te streng zijn. Maar ze stellen je voor problemen, die kinderen van tegenwoordig.’

‘Och’, zei de hoofdinspecteur, ‘dat zeiden mijn ouders vroeger ook altijd. Niet dat U ongelijk heeft, want als ik U over mijn kinderen ging vertellen...’

En hij zuchtte en al de ouders van de Jannen en Jeannetje zuchtten met hem mee.

De 4 J.'s gingen naar bed en sliepen een gat in de morgen. 's Middags - het was de laatste dag van de vakantie - kwamen ze weer bij elkaar, in de kamer van Jan Drie ditmaal. Er was nog niets bekend over Janus. De nieuwsberichten hadden over hem gezwegen en de hoofdinspecteur had niet opgebeld. De 4 J.'s mochten voor straf de stad niet in, dus zaten ze maar wat en luisterden naar grammofoonplaten.

En toen kwam de krant, de Namiddagpost, waar de ouders van Jan Drie op waren geabonneerd, omdat ze niet van de Ochtendpost, de Middagpost of de Avondpost hielden. Jan Drie was de krant gaan ophalen en zei toen hij terugkwam: ‘Ze hebben 'm, hoor.’

[pagina 57]
[p. 57]

Ja, ze hadden Janus. Over de hele lengte van de voorpagina stond:

janus de gladde gearresteerd in wereldbed

En daaronder het artikel:



illustratie

Hedenmorgen om half twaalf werd de beruchte in- en uitbreker Janus de Gladde gearresteerd in het warenhuis ‘De Wereldbazaar’. De politie, die bepaalde aanwijzingen had ontvangen, was de gehele nacht en morgen bezig geweest met het doorzoeken van het warenhuis. Men stond op het punt het onderzoek op te geven en ‘De Wereldbazaar’ weer voor het publiek te doen openstellen, toen er door het verlaten gebouw een luide geeuw werd gehoord. Het was Janus, die al die tijd heerlijk had liggen slapen in een bed van de
[pagina 58]
[p. 58]
Afdeling Ameublementen. Tegen de toesnellende politieagenten zei hij: ‘Jullie hebben me weer, maar voor hoelang? Ik heb tenminste fijn geslapen. Ik ben zo moe geworden van een stelletje kinderen dat me steeds maar achtervolgde, dat ik op het laatst maar in een van die bedden ben gaan liggen. Een geluk voor jullie. Maar het zijn goede bedden, die van “De Wereldbazaar”, dat moet ik zeggen. Waar zijn die vervelende kinderen gebleven?’

Er stond nog veel meer in dat artikel, maar niets meer over de 4 J.'s.

‘Mooie boel’, zei Jan Een. ‘Ze pakken hem, maar wij weten van niets. Die hoofdinspecteur zou toch opbellen?’

‘Misschien was hij zo moe dat hij het vergeten heeft en meteen naar bed is gegaan’, zei Jeannetje.

‘Ik zou verwacht hebben’, zei Jan Twee, ‘dat er hier journalisten waren gekomen om ons enige vragen te stellen.’

‘Die zijn vast door onze moeders weggestuurd’, zei Jan Een.

‘Vlak voor ik hier kwam, waren er een paar meneren bij ons aan de deur.’

‘Bij mij ook’, zei Jeannetje.

‘En wat ik mij afvraag’, zei Jan Twee, ‘hoe is Janus van dat dak af en in dat bed gekomen.’

‘Wat geeft dat nou?’ zei Jan Drie. ‘Ik ben alleen maar blij dat wij hem niet aan de politie hebben overgeleverd.’

‘Ach’, zei Jan Een. ‘Het was een snertavontuur. Wat hebben wij erin gepresteerd? En op het laatst gebeurt alles nog zonder dat wij erbij zijn.’

Maar toen werd er gebeld en de moeder van Jan Drie riep ‘even later:

‘Een paar heren van de krant voor jullie.’

[pagina 59]
[p. 59]

De meneren van de krant kwamen boven en stelden vragen en namen foto's tot de moeder van Jan Drie zei dat ze nu maar eens weg moesten gaan omdat het etenstijd was. En Jeannetje zei tegen de meneren: ‘Als U Janus toevallig nog ziet wilt U hem dan de hartelijke groeten van ons doen en hem het beste wensen. Nee, we menen het echt. Onze beste groeten en wensen voor Janus.’

En tegen de drie Jannen zei ze toen de club uit elkaar ging: ‘Ik heb zo'n gevoel dat we nog wel eens iets van Janus zullen horen.’

 

En dat was ook zo. Een paar maanden later hield de 4 J.-club zijn woensdagmiddagvergadering in de kamer van Jeannetje. Jan Twee bracht op die vergadering naar voren, dat de contributie, die al twee maanden was geheven, ook regelmatig betááld moest worden, en dat bovendien een goede club een clublied moest hebben en echte reglementen. Hij had zelf een clublied geschreven en wilde dat gaan voordragen, maar de bel ging en Jeannetje liep naar de gang om open te doen, omdat ze als enige van de familie thuis was. ‘Goed volk’, klonk er van beneden en wie kwam daar naar boven? Janus, natuurlijk.

Hij had zijn mooie zakenmannenpak weer aan en zag er keurig uit.

‘Ik kom even een bezoek brengen,’ zei hij.

‘O,’ zei Jeannetje die niet zo goed wist wat ze antwoorden moest, ‘o, we hebben vergadering. Maar dat hindert niet. Komt U maar binnen.’

‘Daar zijn jullie dan weer allemaal bij elkaar! De 4 J.'s. Ja, ik

[pagina 60]
[p. 60]

heb er wel over gelezen in de kranten. Maar ik zou jullie De Vier Klitten noemen. Klitten van kinderen zijn jullie. Niet af te schudden, gewoon. Maar nog bedankt voor de groeten die jullie me hebben laten overbrengen. Ik had wel een kaartje willen schrijven, maar ik ben er nu zèlf zoals je ziet.

‘O juist, ja’, zei Jeannetje. ‘Wilt U uw jas niet uitdoen? En gaat U toch zitten. Wilt U een kopje thee?’

‘Erg vriendelijk, ja, graag’, zei Janus en hij deed zijn jas uit en ging zitten en grinnikte zo'n beetje tegen de drie Jannen, terwijl Jeannetje thee ging zetten in de keuken. De Jannen wisten al evenmin iets te zeggen en ze waren blij toen Jeannetje terugkwam met vijf kommetjes thee op een blaadje.

‘Weinig suiker en veel melk’, zei Janus. Hij nam vervolgens een slok van zijn thee en zei: ‘Ik ben eigenlijk gekomen om wat met jullie te praten. Jullie waren helemaal niet tevreden over mij. Jullie vonden dat ik maar gemeen was, omdat ik van arme mensen stal, is het niet zo?’

‘Och...’, begon Jan Drie.

Maar Jeannetje zei:

‘Ja, dat vonden we ook en dat vinden we nog.’

Janus nam weer een slok van zijn thee en ging verder: ‘Nou, ik heb er eens over nagedacht. Eigenlijk is het niet fatsoenlijk, daar hebben jullie gelijk in. Maar wat moet je als dief? Zoveel keus hebben wij ook niet. Enfin. 't Is toch gemeen, eerlijk is eerlijk. En daarom wou ik jullie het volgende voorleggen...’

Janus scheen verlegen te worden en nam maar gauw weer een slok van zijn thee.

[pagina 61]
[p. 61]


illustratie

‘Het volgende’, zei hij. ‘D'r is een meneer die zich voor ons soort mensen interesseert. Je weet wel dat je instellingen hebt om ons weer, zoals dat heet, op het rechte pad te brengen. Die meneer heeft daar iets mee te maken en tegelijk is ie directeur van een slotenfabriek. Een fabriek waar ze de meest ingewikkelde sloten maken. En nou heeft ie mij geschreven om te vragen of ik bij hem in dienst wil komen als ik vrij ben. Als expert op het gebied van sloten, zogezegd. Want ik kan elk slot openkrijgen en ik weet alles van sloten, ik bèn een echte expert, dat zeg ik zonder me erop te beroemen. Maar de vraag is: zal ik het doen of zal ik het niet doen? Aardig salaris, maar misschien een beetje saai als

[pagina 62]
[p. 62]

baantje. Wat denken jullie?’

Hij keek naar Jeannetje.

‘Wat denkt U zelf?’ vroeg Jeannetje.

‘Nee, jij moet het zeggen’, zei Janus.

Jeannetje zei ongeduldig:

‘Als U niet gemeen meer wilt zijn door van arme mensen te stelen, dan moet U 't natuurlijk doen, dat is toch logisch.’

‘Zo’, zei Janus. ‘En vinden jullie dat ook?’

De drie Jannen knikten.

‘En vinden jullie me dan niet gemeen meer?’ vroeg Janus, terwijl hij de 4 J.'s beurt om beurt met een soort smekende blik in zijn ogen aankeek.

‘In dat geval hebben wij respect en bewondering voor U’, sprak Jan Twee. En de twee andere Jannen knikten en Jeannetje zei:

‘Wanneer U dat doet, dan bent U een engel.’

Janus kreeg er tranen van in zijn ogen en nam gauw weer een slok van zijn kopje thee waar geen thee meer inzat. ‘Afgesproken’, zei hij. ‘Nou, dan ga ik maar weer. Ik heb een beetje haast.’

Hij stond op en trok zijn jas aan.

Maar Jan Twee zei plotseling:

‘U kunt daar die betrekking krijgen wanneer U vrij bent, zegt U. Maar U bènt toch al vrij, anders zou U hier toch niet zijn?’

‘Welnee’, zei Janus. ‘Ik heb nog drie maanden voor de boeg. Ik ben alleen maar even uitgebroken, maar ik heb een briefje neergelegd om te zeggen dat ik vanavond nog eerlijk terug

[pagina 63]
[p. 63]

zou zijn. Bedankt voor de thee. Tot kijk. Nee, ik kom er wel uit, hoor. Als ik er híer niet eens uit zou kunnen komen...’ En voor ze het wisten was hij verdwenen.

‘Asjemenou’, zei Jan Drie.

‘Als hij het werkelijk doet’, zei Jeannetje, ‘dan draag ik hem voor als buitengewoon lid van de 4 J.-club.’

‘Daar ben ik voor’, zei Jan Drie.

‘En Jan Twee:

‘Zo zie je maar weer dat de grens tussen oneerlijkheid en eerlijkheid...’

En toen sloeg hij zijn hand voor zijn mond en zei op een heel wat minder plechtige toon:

‘Zeg weten jullie dat we die zure ober van De Vergulde Kroon nooit hebben betaald?’

De vergadering werd onmiddellijk opgeheven en de 4 J.'s reden op hun fietsen naar De Vergulde Kroon om alsnog de ober te betalen, met een grote fooi toe. Maar dacht je dat die ober blij was?

‘Kleine dieven’, pruttelde hij toen de 4 J.'s vertrokken waren.

‘Kleine gladjanusjes!’



illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken