Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Viermaal J en Janus (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Viermaal J en Janus
Afbeelding van Viermaal J en JanusToon afbeelding van titelpagina van Viermaal J en Janus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.64 MB)

Scans (80.23 MB)

ebook (4.32 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Illustrator

Babs van Wely



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Viermaal J en Janus

(1963)–Hans Andreus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 47]
[p. 47]

8/ In de Wereldbazaar. De nachtwaker is Superman niet



illustratie

‘Als je 't mij vraagt’, zei Jan Drie, ‘dan kunnen we 'm daar beter laten zitten en rustig naar huis gaan.’

‘Je bent niet wijs’, zei Jan Een. ‘Dan steelt ie het hele warenhuis leeg.’

‘We moeten natuurlijk binnen zien te komen’, zei Jan Twee.

‘De vraag is alleen: hoe?’

De 4 J.'s liepen door de steeg en langs de achterkant van het warenhuis, maar ook de enkele deuren in de zijmuur en de grote loodsdeuren in de achtermuur waren potdicht. Ze liepen dezelfde weg terug en de steeg uit tot ze weer voor de hoofdingang stonden.

‘We kunnen ook bellen’, zei Jeannetje.

‘Dacht je dan dat er iemand thuis was’, zei Jan Een.

‘Ja, natuurlijk, de nachtwaker.’

‘En dan gewoon vragen of meneer de Gladde soms op bezoek is?’ bromde Jan Een.

‘O, we hoeven niet meteen alles te zeggen’, zei Jan Twee, ‘en Janus heeft toch nog een eerlijke kans. D'r zit trouwens niets anders op.’

[pagina 48]
[p. 48]

Ze gingen de passage binnen en zochten bij de grote dubbele voordeuren naar een bel. Na lang zoeken vonden ze ergens in de hoogte een verroest drukknopje dat waarschijnlijk in geen twintig jaar gebruikt was.

‘We kunnen beter bij de zijdeur proberen’, zei Jan Twee.

‘Deftige visite komt aan de vóórdeur’, zei Jeannetje. ‘Zo staat het in alle deftige boeken.’ Ze belde aan.

Ze hoorden heel ver weg een dun geluidje echoën door de reusachtige ruimten achter de deur. Er gebeurde niets. Jeannetje belde nog eens en nog eens en nog eens. Nadat ze voor de zevende of achtste keer gebeld had, zagen de 4 J.'s plotseling een vage lichtschijn achter de deur en hoorden ze geschuifel van voeten. De dubbele voordeur ging op een kier open en een mannetje met spierwit haar en een grote spierwitte walrussensnor gluurde naar buiten. In zijn ene hand hield hij een zaklantaarn en in zijn andere een reusachtig pistool, dat wel uit een museum leek te komen.

‘Wat moet dat?’ gromde het mannetje door zijn walrussensnor heen. ‘Belletje trekken? Gebbetjes uithalen? Een oude man zijn rust niet gunnen? Nou vertel op!’ Hij zwaaide met zijn pistool.

‘Voorzichtig!’ riep Jeannetje, ‘dadelijk gaat het af.’

‘Kan niet’, gromde het mannetje. ‘Is niet geladen. Meer voor de schijn. Kan het wel met mijn handen af. Wat motten jullie?’

‘We zagen een verdacht individu het warenhuis binnengaan’, zei Jan Twee. ‘Binnenklimmen, beter gezegd. Door een raampje, ik schat op de derde verdieping.’

Het mannetje keek eerst wantrouwig en ongelovig, maar zei toen:

[pagina 49]
[p. 49]


illustratie

‘Derde verdieping, zei de jongeheer? Daar staat warempel een raampje open. Jullie némen me toch niet? Hoe kun je daar nou door naar binnen klimmen?’

‘Misschien is het een bijzonder gladde vogel’, zei Jan Twee.

[pagina 50]
[p. 50]

‘Als ik U was, zou ik in elk geval toch maar even gaan kijken.’ Het mannetje sputterde en wilde zich terugtrekken. Maar Jan Een schoot snel achter hem aan naar binnen en de anderen volgden.

‘Héhéhé’, zei het mannetje. ‘Jullie doen óók alsof je thuis bent, hè. Belust op avonturen, hè? En veel te laat op, hè? Weet je wie er verdacht zijn? Jullie!’

Maar hij liet de Jannen en Jeannetje voor hem uit lopen. Hij gelóófde zeker nog niet erg in de insluiper en binnenklimmer - en vond het maar beter de drie jongens en het meisje in het oog te houden.

‘Eerst maar naar 't schakelbord’, mompelde hij. ‘Niemand zal zeggen dat ik mijn plicht niet ken. Maar als 't een gebbetje blijkt te wezen, dan zijn jullie nog niet van me af, kinderen.’ Hij liep langs de Bijouterieën en de Schrijfbehoeften naar een deur en daarna een gang in, een trapje af, en hield stil bij een reusachtig schakelbord. Hij begon mompelend aan een stuk of twintig knoppen te draaien.

‘Nou maak ik overal licht’, zei hij, ‘en als er zo'n vogel naar binnen is gevlogen, dan kunnen we 'm tenminste zien.’ Hij liep het trapje weer op en naar de parterre van het warenhuis, die nu hel verlicht was, net als de andere verdiepingen. Maar ondanks de verlichting leek het warenhuis wel een reusachtig spookhuis, een doodse leegte, zonder het warme geroezemoes van de mensen en de drukte van overdag.

‘Nou gaan we 't vogeltje zoeken’, zei de nachtwaker. ‘Hij kàn alleen maar door dat raampje naar binnen zijn gekomen, want anders had de alarminstallatie wel gewerkt. Nouja, zien we wel. Of we zien het niet, omdat er helemaal nie-

[pagina 51]
[p. 51]

mand is.’ Waarop hij liet volgen: ‘Kinderen van tegenwoordig. Strips, strips en nog eens strips. Dat is alles wat ze kenne.’

Zijn lantaarn had hij in zijn zak gestopt. Gevolgd door de Jannen en Jeannetje liep hij langzaam de hele parterre rond, zwaaiend met zijn pistool. Hij keek onder toonbanken en in hoeken en nissen. ‘Niemand’, zei hij. ‘Ik ken alle hoeken en gaatjes hier. Naar de tweede verdieping dan maar.’ Ze liepen de trap op naar de tweede verdieping. Ameublementen en Tapijten en Glaswerk en Dames- en Herenconfectie. Maar Janus was nergens te vinden. Het mannetje werd hoe langer hoe knorriger. ‘Derde verdieping’, zei hij. ‘Een oude man uit zijn rust halen. Allemaal voor niks. Allemaal de schuld van de televisie. Met die ellendige misdaadfilms. Niks voor kinderen. Bah!’

Ze liepen naar de derde verdieping. Boekenafdeling. Grammofoonplaten. IJzerwaren. Elektrische apparaten. Kampeeruitrustingen. Het mannetje begon al zwaarder en zwaarder te zuchten, zwaaide met zijn pistool, zocht in alle hoeken, keek zelfs in een tent die daar op een nagemaakt grasveldje stond. Niemand te vinden.

‘U vergeet de toiletten’, zei Jan Twee, ‘en bovendien moet U dat raampje sluiten waardoor het verdachte individu naar binnen is gekomen.’

Het mannetje keek hem nijdig aan, maar zei toch:

‘Blijven jullie maar even hier en als je wat ziet of hoort, dan schreeuw je maar. D'r zal jullie niks overkomen. Mans genoeg. Brutaal genoeg.’ En hij verdween door een deur - waarschijnlijk om het raampje dicht te doen -, kwam weer te

[pagina 52]
[p. 52]

voorschijn, daalde de trappen af, kwam na een minuut of tien weer boven en zei:

‘Niks. Nergens. Niet op de W.C.'s. Niet in de gangen. Niet in de kantoren. Niet in de kelder. De vierde verdieping dan maar. Wat een gezeur voor niks!’

De vierde en hoogste verdieping was Levensmiddelen en Lunchroom. En nergens een Janus de Gladde. Niet onder de toonbanken. Niet onder het buffet. Niet in de toiletten. Nergens.

‘Zo’, zei het mannetje. ‘Alles afgezocht. De hele Wereldbazaar. Voor jullie plezier. En wat heb ik voor m'n moeite? Niks. Behalve pijn in mijn benen. Weet je wat ik ga doen? Ik ga de politie opbellen. Dan moeten jullie maar eens uitleggen wat je zo laat op straat doet en waarom je 't zo nodig vindt om een oude man uit zijn rust te halen. Net goed voor jullie. Die smerige televisie!’

Maar toen klonk plotseling door het grote doodstille gebouw een klagend gezoem, een soort griezelig laag gejank, dat nagalmde in je hoofd. De drie Jannen en zelfs Jeannetje - die toch eigenlijk de dapperste van allemaal was - werden er raar van in hun maag.

‘Wel sapperdesakkerloot’, gromde het mannetje. ‘Dat is de lift. Hoe kan dat nou? Ja, natuurlijk, ik heb 'm met m'n schakelbord in werking gezet. Maar wie kan er nou de lift gebruiken?’

‘Wie denkt U?’ zei Jan Twee koel en keek door zijn brilleglazen hooghartig naar de nachtwaker.

‘Hebben jullie dan toch gelijk? Kom mee!’ riep het mannetje. Ze renden naar de liftkoker toe.

[pagina 53]
[p. 53]

‘Wij nemen de lift ernaast!’ riep het mannetje. ‘Verder dan de parterre kan hij niet.’

Ze sprongen de lift in en suisden naar de parterre. Geen Janus.

‘Hij is onderweg uitgestapt’, zei het mannetje. ‘Wacht, ik zet eerst de lift af.’ En hij dook in zijn kelder naar het schakelbord om even later weer hijgend en blazend te voorschijn te komen.

‘Nu maar weer overnieuw’, zuchtte hij. ‘Eerste verdieping enzovoort. Wat een drukte!’

Ze zochten weer de eerste verdieping na. Niets. De tweede verdieping. Niets. Niets? Als de spoorzoekers in een indianenboek liepen ze achter elkaar langs de afdelingen, langs de toonbanken, langs de rekken met damesjassen en herenkostuums - en plotseling riep Jan Twee:

‘Kijk eens, die etalagepop beweegt!’

En daar stond Janus, in een prachtig, splinternieuw, helblauw herenkostuum, temidden van een stuk of wat keurig aangeklede poppen.

‘We hebben je gezien, Janus’, riep Jan Een.



illustratie

[pagina 54]
[p. 54]

‘Pech!’ riep Janus terug. ‘Maar ik heb tenminste een nieuw pak. Want dat hebben jullie bedorven met die malle rondvaarttoer.’ En Janus rende weg, de trappen op naar de boven liggende verdiepingen, de nachtwaker en de 4 J.'s hem achterna.

Maar toen ze op de allerbovenste verdieping kwamen, was Janus, die ze toch duidelijk vóór zich hadden gezien, wéér verdwenen. In de lunchroom was hij niet; bij de Levensmiddelen was hij niet; hij was als in lucht opgegaan.

‘Kan hij van hier op het dak komen?’ vroeg Jan Twee.

‘Dat kàn wel’, zei de nachtwaker. ‘Maar als jullie denken dat ik nou nog een keertje het dak opga, dan vergis je je. Ik ben al moe genoeg. Als ie op 't dak zit, laat 'm dan maar zitten, want hij kan er toch niet af. Nee, zelfs niet langs de regenpijp want daar is het bovenste stuk van af gebroken. En jullie gaan ook niet, want het is levensgevaarlijk. Weet je wat ik ga doen? Ik ga de politie opbellen. Dan zoeken die 't maar uit, hoor. Ik ken mijn plicht, maar denk je dat ik Tarzan van de Apen ben? O nee, dat noemen ze tegenwoordig Superman, niet? Nou, Superman ben ik ook niet.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken