Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Viermaal J en Janus (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Viermaal J en Janus
Afbeelding van Viermaal J en JanusToon afbeelding van titelpagina van Viermaal J en Janus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.64 MB)

Scans (80.23 MB)

ebook (4.32 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Illustrator

Babs van Wely



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Viermaal J en Janus

(1963)–Hans Andreus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 42]
[p. 42]

7/ ‘Schransen bij Jansen’. Janus verdwijnt in de Wereldbazaar



illustratie

‘Schransen bij Jansen’ heette de broodjeswinkel. Ze vonden een tafeltje in het kleine achterzaaltje. Janus de Gladde bestelde een dubbele uitsmijter met koffie en de Jannen en Jeannetje lieten koppen tomatensoep komen en broodjes met allerlei soorten beleg: lever, pekelvlees, boerenkaas, boerenmetworst, tartaar met en zonder uitjes, enzovóórt. Ze hadden allemaal een verschrikkelijke honger, Janus incluis. Het werd een feest toen ze begonnen te eten, een zwijgend feest, een eetfeest. Het was alleen jammer dat de 4 J.'s niet méér konden betalen dan twee broodjes en een kop tomatensoep de man, want anders hadden ze er helemáál een schransfeest van gemaakt. Janus nam nog twee broodjes met paling toe.

‘Willen jullie echt niet nog een broodje?’ vroeg hij.

De 4 J.'s schudden het hoofd.

‘Zelfs geen kopje koffie?’

De 4 J.'s schudden het hoofd.

‘Ik vind het niet aardig dat jullie niets van me willen aannemen, hoor’, zei Janus. ‘Kan ik het helpen dat ik een dief ben?’

[pagina 43]
[p. 43]

‘Daar gaat het niet in de eerste plaats om’, begon Jan Twee, ‘het is meer de situatie die ons verbiedt...’

Maar Janus ging verder:

‘Mijn vader was ook een dief en mijn grootvader was één van de meest beroemde dieven van zijn tijd en mijn overgrootvader - nee, nou eerlijk blijven, mijn overgrootvader voer op de Wilde Vaart, van hem is weinig bekend in de familie.’

‘U steelt van arme mensen’, zei Jeannetje.

‘Niet voor mijn lol’, zei Janus.

‘Toch is het gemeen’, zei Jeannetje.

‘En bovendien’, zei Jan Twee, ‘ziet U een mogelijkheid over het hoofd.’

‘Zo, wat dan?’ vroeg Janus.

‘Helemaal niet stelen’, zei Jan Twee.

‘Hoe kan dat nou?’ zei Janus. ‘Ik ben toch een dief. Ik heb je toch net verteld dat mijn vader en mijn grootvader...’

‘Ja, de slechte invloed van de omgeving’, zei Jan Twee, ‘daar heb ik wel eens over gelezen. Maar U kunt zich daar toch... eh... aan ontworstelen?’

‘Ik worstel nooit’, zei Janus. ‘O, bedoel je 't zo, figuurlijk, zogezegd. Ja, beste jongen, maar dat ligt nou helemaal niet zo eenvoudig. Ik heb wel eens geprobeerd eerlijk mijn brood te verdienen - reiziger in wasmachines werd ik toen -, maar dat is me een gedoe, hoor. En voor een fooi, meneer. En toen de baas erachter kwam, dat ik van beroep dief was geweest, toen lag ik toch op de keien.’

‘Er zijn genoeg mensen die U zouden willen helpen’, zei Jan Twee streng.

[pagina 44]
[p. 44]

‘Ach, jongen’, zei Janus, ‘je meent het goed, maar al die idealen...’ Hij nam zijn dure sigarettenkoker uit zijn zak om een sigaret op te steken. Maar die waren allemaal verkleurd omdat ze nat waren geweest en in de broodjeswinkel hadden ze ook geen sigaretten. Janus trok een nijdig gezicht.

‘Al die idealen’, ging hij minachtend verder, ‘daar koop je nog niet eens een pakje sigaretten voor. En ik rook ze duur, hoor.’

‘U bent maar een slappe figuur’, zei Jeannetje.

‘O ja?’ zei Janus boos. ‘En wat dacht je wel dat jij was? Hoor zo'n eigenwijs scharminkel eens aan. Dat wil mij vertellen...’

Hij stond werkelijk op het punt om ruzie met Jeannetje te gaan maken, maar Jan Een zei, op zijn horloge kijkend: ‘Het uur is om. Het Een-urig Bestand is afgelopen.’

‘Ha’, zei Janus. En toen nog een keer: ‘Ha.’ En hij riep de ober en zei dat er afgerekend moest worden. Drie minuten later stonden ze weer op straat.

Het was al aardig donker geworden en bepaald geen mooie heldere zomeravond, want de hemel was bedekt met wolken. Geen maan en geen ster te zien. Gelukkig was de straat waar ze stonden behoorlijk verlicht, anders had Janus waarschijnlijk metéén al de benen genomen. Nu vroeg hij spottend: ‘En waar zullen we eens naar toe gaan?’

‘Die kant op’, zei Jan Een om maar iets te zeggen. ‘En haal geen streken uit, meneer de Gladde!’

Maar toen ze verder liepen, fluisterde Jan Een:

‘Wat moeten we met 'm beginnen? Toch maar een agent roepen?’

[pagina 45]
[p. 45]

‘De wet zegt dat we medeplichtig zijn als we hem niet aangeven’, zei Jan Twee.

‘Medeplichtig waaraan?’ vroeg Jan Een.

‘O, gewoon medeplichtig’, zei Jan Twee.

‘Ik vind het toch niet sportief’, zei Jan Drie. ‘Het lijkt net op klikken.’

‘Ja’, zei Jan Een, ‘maar wat moeten we?’

Niemand wist het en doelloos liepen de 4 J.'s maar wat met Janus door de stad rond, die hoe langer hoe stiller en verlatener werd. Het begon nog te regenen ook, hard te regenen. De voetgangers verdwenen van de straat; er was haast niemand te zien, zelfs geen agent.

‘Zullen we even gaan schuilen?’ zei Janus. ‘Ik ben al nat genoeg geweest, vandaag.’

De 4 J.'s vonden het goed. Janus liep in de richting van een groot warenhuis, dat de Wereldbazaar heette, en waar een soort passage naar de ingang leidde die natuurlijk gesloten was. Je kon aan twee kanten die passage inlopen, links van een grote vitrine en rechts ervan. Janus liep kalmpjes rechts de passage binnen; de 4 J.'s volgden hem. En toen zette Janus het op een lopen, rende de passage door en schoot er aan de andere kant weer uit.

‘Hij is de straat weer op!’ riep Jan Een. ‘Kom jongens!’ De 4 J.'s renden op hun beurt door de passage en om de grote etalagekast heen. Maar toen ze weer op de straat waren uitgekomen, zagen ze Janus nergens.

‘Hij kan alleen maar deze steeg zijn ingegaan’, zei Jan Een, doelend op een zijsteeg die van de straat af langs een zijmuur van het warenhuis liep. De Jannen en Jeannetje gingen de

[pagina 46]
[p. 46]

nauwe donkere steeg in. Géén Janus. Maar Jan Twee zei plotseling:

‘Kijk eens naar die regenpijp, wat beweegt dat ding!’

Ze keken langs de regenpijp, die zelfs in de duisternis glom van de regen, naar boven - en daar tegen de muur bewoog zich in het donker een vage, schimmige gedaante, die snel en geruisloos als een reusachtige kat omhoog klom.

‘Dat moet Janus zijn’, zei Jan Twee.

‘Ik klim hem achterna’, zei Jan Een.

‘Ben je helemáál!’ riep Jeannetje. ‘Dan breek je je nek.’

‘Hij is verdwenen!’ riep Jan Twee. ‘Hij is niet meer te zien. Hij is vast een raampje of zo binnengegaan, want hij was nog lang niet bij het dak.’

‘Maar wáár is ie dan via dat raampje naar binnen gegaan?’ vroeg Jan Drie.

‘Nou, in het warenhuis, natuurlijk’, zei Jan Twee. ‘Hij zit nu in de Wereldbazaar.’



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken