Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De roode anjelier (onder ps. Max Dupont) (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)
Afbeelding van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)Toon afbeelding van titelpagina van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (3.17 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)

(1936)–Jan Apon–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 88]
[p. 88]

Hoofdstuk X
Rudolf heeft hoofdpijn

Na deze woorden is het stil. Ferguson is vuurrood geworden en Verhagen en ik kunnen nauwelijks onze opwinding bedwingen.

Eindelijk staat Ferguson op en doet een paar schreden in de richting van de tafel.

‘Maar dat is....’

Hij hapert en beeft zoo sterk, dat ik elk oogenblik verwacht hem tegen den grond te zien slaan. Ten slotte is hij zoo verstandig om weer te gaan zitten.

Reggie knikt begrijpend.

‘Zeker, het is heel interessant, dàt wilde u zeker zeggen! Ik ben het volkomen met u eens, maar daarmee is de zaak nog niet afgedaan.’

Hij staat op en bekijkt het wapen in het volle lamplicht.

‘Als ik me niet heel sterk vergis, dan hebben we hier inderdaad met het moordwapen te doen. Het is alleen jammer, dat men zich de moeite heeft getroost om het zoo zorgvuldig te reinigen, dat er waarschijnlijk geen vingerafdrukken zullen zijn te constateeren, aangenomen dat ze er geweest zijn.’

Hij zucht en steekt het wapen weer in zijn zak, waarna hij Ferguson een tijdlang observeert met een welwillenden trek op zijn gezicht. De jongeman heeft zich ondertusschen vrijwel hersteld van zijn emotie.

‘U bent nu zeker van plan om me te arresteeren,’ veron-

[pagina 89]
[p. 89]

derstelt hij kalm, hoewel zijn stem een schorrigen klank heeft.

Ofschoon hij me, na alles wat voorafgegaan is, nogal verdacht voorkomt, heb ik medelijden met zijn verslagen gezicht.

Reggie schudt langzaam het hoofd.

‘Als ik u een goeden raad mag geven, gaat u dan zoo gauw mogelijk naar uw bed,’ zegt hij gemoedelijk. ‘Het is voldoende als u de stad voorloopig niet verlaat zonder onze voorkennis, zoodat we u als het noodig mocht zijn, ten allen tijde kunnen bereiken.’

Ferguson staat op.

‘Dank u,’ zegt hij moeilijk, ‘dank u wel.’

Bij de deur gekomen keert hij zich nog eens om. Hij staat een oogenblik in gedachten, opent zijn mond om iets te zeggen, maar bedenkt zich. Schouderophalend verdwijnt hij in de hal.

Reggie rekt zich ongegeneerd uit, duwt een kussen achter zijn rug en steekt een nieuwe sigaret op.

‘Heb je slaap?’ informeert hij goedig.

‘Neen, heelemaal niet,’ gaap ik terug.

Verhagen staat op en wrijft zich demonstratief de oogen uit. Daarna neemt hij afscheid.

‘U denkt wel aan onze afspraak?’ vraagt Reggie nonchalant.

Verhagen knikt.

‘Ja, ik heb alle punten opgeschreven. Alles zal, voor zoover mogelijk, gecontroleerd worden.’

Even later is hij verdwenen.

Het is twee uur in den morgen.

‘Wat heb je in de kamer van Dithmar eigenlijk voor bijzonders gevonden?’ begin ik, zoodra we alleen zijn.

Reggie glimlacht.

‘Iets bijzonders kun je het eigenlijk niet noemen. Er zijn

[pagina 90]
[p. 90]

twee schoten gelost, zooals mevrouw Dubock al verklaardde. Een er van was afkomstig uit haar eigen revolver en afgevuurd door Dithmar zelf. Waarschijnlijk was de kogel voor zijn moordenaar bedoeld, maar ongelukkigerwijze slecht gemikt. Het projectiel drong via het gordijn door de openstaande balcondeur naar buiten en zal wel niet meer te vinden zijn. Het andere schot is uit deze revolver.’ (Reggie klopt op een van de zakken van zijn jas, waarin hij het wapen, dat hij in Fergusons regenjas vond, heeft opgeborgen). ‘Hier is de kogel!’ Hij vischt een klompje lood uit zijn vestzak en weegt het op de palm van zijn hand.

‘Dit schot was helaas wèl raak. De kogel doorboorde het lichaam van Dithmar en stuitte af op de radiator van de centrale verwarming.

De moordenaar was in huis toen mevrouw Dubock kwam. Waarschijnlijk wist hij de reden van haar komst, of vermoedde die. Tijdens haar onderhoud met Dithmar stond hij op het balcon en luisterde het gesprek af, wat heel gemakkelijk moet zijn geweest, omdat de balcondeur open stond en het gordijn gesloten was, zoodat hij voor de deuropening kon staan zonder gezien te worden. Als hij hoort, dat Dithmar op aandringen van mevrouw Dubock bekend zal maken wat hij weet, vermoordt hij hem, direct nadat zij de kamer heeft verlaten.

Het is haar geluk dat Dithmar haar niets heeft verteld. Ik veronderstel, dat er in dat geval op het oogenblik drie dooden in huis zouden zijn.’

Reggi pauseert even en staat op om zich een glas water in te schenken. Daarna vervolgt hij:

‘Dithmar zag zijn moordenaar en begreep, dat het om zijn leven ging. Hij greep zijn revolver en schoot, doch miste. De beide schoten vielen vlak na elkaar, zoodat ze bijna als één schot gehoord werden.

[pagina 91]
[p. 91]

De veronderstelling dat Dithmar iets met den moord op zijn vader had uit te staan, kan nu wel definitief worden verworpen en ook mevrouw Dubock kan worden uitgeschakeld.’

‘Dat zie ik nog niet in,’ werp ik in het midden. ‘Als ze den eersten moord heeft gepleegd uit jaloezie of iets dergelijks, kan ze ook heel goed den tweeden begaan hebben om een lastigen getuige uit den weg te ruimen!’

‘Onzin!’ zegt Reggie. ‘Waarom zou ze een revolver stelen uit de lade naar Henri's schrijfbureau, haar eigen revolver uitleenen aan haar toekomstig slachtoffer en zoodoende de kans loopen om er zelf het hachje bij in te schieten?’

‘Je vergeet dat de heele geschiedenis over het uitleenen van die revolver wel gelogen kan zijn. Ze kan best haar eigen revolver hebben gebruikt en die in de verwarring van het oogenblik bij het lijk hebben laten liggen. Om hier een verklaring voor te geven heeft ze toen later dat verhaal maar verzonnen. Kan dat niet?’

‘Gunst ja, dat zou kunnen!’ Reggie snuift verachtelijk. ‘Ze steelt die revolver uit Henri's bureau, hoewel ze 'm heelemaal niet noodig heeft, laten we zeggen: om de zaak ingewikkelder te maken! In Dithmars slaapkamer lost ze in snel tempo twee schoten uit twee verschillende revolvers en in twee tegenovergestelde richtingen, ijlt de kamer uit, komt weer terug en ontdekt dan zoogenaamd den moord.’ Hij slaat zijn oogen naar het plafond. ‘Je bent te romantisch, beste jongen. In het Italië van de renaissance hoor je thuis!

En voor het geval dat je misschien nog mocht willen opmerken, dat Dithmar zèlf de revolver van zijn vader gestolen kan hebben en daarmee, om zich te verdedigen, een schot op Cleo heeft gelost, moet ik je alweer teleurstellen, want de kogel dien ik je heb laten zien, is wel degelijk afkomstig uit die gestolen revolver: het wapen van Cleo heeft een veel kleiner kaliber.’

[pagina 92]
[p. 92]

Ik geloof wel, dat Reggie zoo nog een tijdje doorredeneert, zich als het ware bedwelmend aan zijn eigen scherpzinnigheid, maar met zekerheid is me daar niets van bekend, omdat ik na deze laatste woorden in slaap val.

Het laatste wat ik me herinner is het hoofd van Reggie, dat me vriendelijk toeknikt.

Als ik ontwaak, dringt de grauwe morgenschemer naar binnen en de regen klettert tegen de ruiten. Ik bevind me alleen in de kamer en alles ziet er buitengewoon troosteloos uit. Met moeite sta ik op en betast mijn stijve ledematen. Ik heb barstende hoofdpijn en een gevoel alsof ik bont en blauw ben geslagen. Het is doodstil in huis op het geluid van de regendruppels na en die stilte heeft iets beklemmends. Ik sleep me moeizaam naar het raam en kijk op mijn horloge, maar het staat stil. Huiverend besluit ik om mijn slaapkamer op te zoeken.

Plotseling ontdek ik een papier, dat met een speld aan de mouw van mijn jas is bevestigd. Het is een brief van Reggie aan mij gericht. Het is vreemd, maar deze ontdekking maakt me onredelijk nijdig. Ze lijkt me een bespotting van het alleszins verklaarbare feit, dat ik tijdens zijn onbelangrijke verhandeling in slaap ben gesukkeld. Ik vertel mezelf, dat het hoegenaamd niet te pas komt om slapende vrienden voddige briefjes op de mouw te spelden en neem me voor om hem op ondubbelzinnige wijze het ongepaste van zijn handeling onder het oog te brengen.

Het pamflet bestaat uit slechts één regel: ‘Zorg dat je om tien uur weer paraat bent.’

Ik frommel het briefje tot een prop in elkaar en verlaat het vertrek om naar boven te gaan. De klok in de hal slaat half vijf en ik reken uit, dat ik nog vijf uur kan slapen.

Op een stoel bij de trap zit een politieagent; zijn hoofd is op zijn linkerschouder gezakt; hij snurkt zacht. Ik blijf even

[pagina 93]
[p. 93]

staan om hem te bekijken. Hij ziet er tamelijk weerzinwekkend uit en een oogenblik moet ik strijden tegen de kinderachtige opwelling om de prop van Reggie's brief, die ik nog steeds in mijn hand houd, in zijn openhangenden mond te mikken en het effect hiervan te leeren kennen. Gelukkig weet ik me te beheerschen.

De dikke Smyrnalooper dempt het geluid van mijn voetstappen volkomen. Reeds ben ik op de derde of vierde trede van boven aangeland, als ik bemerk dat ik blijkbaar niet de eenige ben, die op dit vroege morgenuur door het huis zwerft. Op de eerste verdieping bevindt zich rechts van de trap een groote, diepe kast, die, voor zoover ik weet, door iedereen gebruikt wordt om overtollige kleedingstukken in op te bergen.

De deur van die kast staat wijd open en voor de opening staat een man met zijn rug naar me toe. Hij draagt een groenzijden kamerjapon, waaronder de pijpen van zijn paarse pyamapantalon te voorschijn komen. Zijn voeten steken in bruinleeren pantoffels; in zijn handen houdt hij een of ander kleedingstuk, dat hij aan een nauwgezette inspectie schijnt te onderwerpen, bij welk onderzoek hij het hoofd voorover heeft gebogen, zoodat ik zijn gezicht niet kan onderscheiden. Later zie ik dat het de jas van een smokingcostuum is, die hij met zijn belangstelling vereert. Ik blijf staan om hem op mijn gemak gade te slaan en te knipoogen tegen de monsterlijke combinatie paars-groen van zijn kleedingstukken. Ik weet zeker dat ik tijdens mijn observatie geen enkel geluid maak en zelfs mijn adem inhoud, maar op de een of andere geheimzinnige manier bemerkt hij mijn tegenwoordigheid toch, want op een gegeven moment draait hij zich plotseling om: het is Rudolf Vermeer.

Gedurende eenige oogenblikken kijken we elkaar zwijgend aan en hoewel hij nu met zijn rug naar het licht staat, zie ik

[pagina 94]
[p. 94]

dat hij me met zijn loerende oogen wantrouwend opneemt. Zijn geheele persoonlijkheid boezemt me plotseling een hevigen afkeer in.

‘U bent al vroeg bij de hand,’ zeg ik koeltjes en wil na dit neutrale gezegde doorloopen, maar hij treedt me haastig in den weg, waarbij hij tot mijn vreugde een van zijn pantoffels verliest, wat hij niet eens schijnt te bemerken.

‘Bent u nog heelemaal niet naar bed geweest?’ informeert hij

‘Neen, nog niet,’ antwoord ik en probeer om er zóó uit te zien, alsof ik in den loop van den nacht het onderzoek op eigen houtje heb voortgezet en daarbij zooveel heb ontsluierd, dat het raadsel van de twee moorden voor mij niets geheimzinnigs meer heeft. Of ik hierin slaag, durf ik niet met zekerheid te zeggen. Rudolf aarzelt en doet een allerzotste poging om onschuldig te lachen, die natuurlijk volkomen mislukt.

‘Ik kon maar niet in slaap komen,’ zegt hij verontschuldigend. ‘Bovendien had ik last van migraine. Ik herinnerde me, dat er nog een tube pyramidon in een van de zakken van mijn smoking moest zitten, die ik in deze kast had opgehangen omdat mijn slaapkamer niet voldoende bergruimte heeft.’ Hij houdt op om te zien hoe ik zijn praatjes zal opnemen en ofschoon die bijzonderheden me niet in het minst interesseeren, vind ik het raadzaam om eenige belangstelling aan den dag te leggen.

‘Ja,’ val ik bij, ‘die bergruimte in de moderne huizen laat dikwijls veel te wenschen over.’

Ik verwacht, dat hij in antwoord hierop een verhandeling zal beginnen over de kasten in het huis van zijn grootvader zaliger, die zoo heerlijk ruim waren, maar hierin word ik teleurgesteld, want Rudolf bewaart een afwachtend zwijgen en staart me aan, alsof hij zoo juist van mijn lippen de hoogste wijsheid heeft vernomen.

[pagina 95]
[p. 95]

‘Ik hoop dan maar, dat u gevonden hebt wat u zocht,’ vervolg ik dubbelzinnig.

Zijn oogen krijgen een schichtige uitdrukking. Daar hij nog steeds met een mond vol tanden staat en ik naar mijn bed verlang, schenk ik hem een gereserveerd knikje, om vervolgens weg te wandelen. Ik voel den blik waarmee hij me nakijkt in mijn rug en moet me geweld aandoen om niet om te kijken. Tot mijn oprechte verwondering bereik ik heelhuids mijn kamerdeur.

Ik ga binnen en draai met een zucht van verlichting den sleutel om. Het is reeds zoover dag, dat ik het electrische licht niet meer noodig heb. Ik sluit de balcondeuren en onderwerp de kamer aan een zorgvuldig onderzoek, waarbij ik echter niets bijzonders ontdek, uitgezonderd een groote zwarte kat, die zich het kleedje voor mijn bed tot slaapplaats heeft uitgezocht. Na het beest in de badkamer te hebben opgesloten, wat niet verstandig is, en mijn reiswekker op negen uur te hebben gesteld, stap ik ten langen leste in bed. Terwijl ik me verwijt dat ik mijn tanden heb vergeten te poetsen, val ik in slaap.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken