Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De roode anjelier (onder ps. Max Dupont) (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)
Afbeelding van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)Toon afbeelding van titelpagina van De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (3.17 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De roode anjelier (onder ps. Max Dupont)

(1936)–Jan Apon–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 96]
[p. 96]

Hoofdstuk XI
Cado geeft inlichtingen

Precies op tijd kwijt mijn wekker zich van zijn plicht. Ik onderdruk de neiging om direct weer in te dutten en spring (zooals dat heet) uit bed. Gelukkig is mijn hoofdpijn verdwenen. Ik open de deur van de badkamer, die ik veiligheidshalve voor ik me ter ruste legde heb afgesloten en laat het bad volloopen. Daarna ga ik terug naar de slaapkamer en trek de gordijnen open. De regen heeft opgehouden en de zon schijnt stralend uit den onbewolkten hemel. De tuin beneden me koestert zich in vollen zomertooi. Het geheel is in zulk een flagrante tegenstelling met de indrukken die ik van den vorigen avond heb overgehouden, dat het me een oogenblik toeschijnt alsof alles maar een nachtmerrie is geweest. Zuchtend keer ik tot de werkelijkheid terug en daar het ondertusschen reeds kwart over negen is, begin ik moed te verzamelen voor mijn koud bad. Het koude water knapt me geweldig op en als ik me even later energiek sta af te drogen, voel ik me weer kiplekker. Ik bedenk, dat we om tien uur bij Mona zijn besteld en begin me af te vragen wat of ze ons wel voor bijzonders te vertellen kan hebben. Terwijl ik voor den spiegel sta om mijn haar te kammen, schiet me mijn ontmoeting met Rudolf Vermeer in de vroege ochtenduren te binnen. Ik overtuig me ervan, dat ik hem nooit goed heb kunnen uitstaan en dat het me niet zou verwonderen als het mocht blijken dat hij de twee moorden op zijn geweten had. Bij voorbaat verkneuter ik me in het gezicht dat Reggie zal zetten als

[pagina 97]
[p. 97]

hij mijn verhaal hoort. Weliswaar heb ik niets positiefs ontdekt, maar Rudolfs omzwervingen door het huis, op een tijdstip waarop ieder behoorlijk mensch bij voorkeur in zijn bed ligt, zijn toch, op zijn zachtst uitgedrukt, suspect.

In de hal ontmoet ik Reggie. Hij ziet er uit alsof hij een rust van 24 uur achter zich heeft.

‘Zoo ben je daar?’ vraagt hij minzaam. ‘Als je me iets te zeggen hebt, wacht dan tot na het ontbijt.’

‘Wat zou ik je te zeggen hebben?’

Reggie meesmuilt.

‘Heb je Rudolf Vermeer dan vanmorgen niet ontmoet?’ vraagt hij arrogant.

Ik geloof niet dat ik er op dat oogenblik opvallend snugger uitzie. Reggie klopt me vriendelijk op mijn schouder.

‘Ons bezoek bij mevrouw Van Meursen gaat vanmorgen niet door,’ vertelt hij. ‘Ze is ziek. Je hoeft je dus niet te haasten.’

Aan de ontbijttafel tref ik Elly en Rudolf. Ze zien er beiden vermoeid uit en Elly's oogen zijn gezwollen. Rudolf is me onsympathieker dan ooit. Zijn stem, waarin hij bij de begroeting een jovialen klank tracht te leggen, zijn katachtig toegeknepen oogen, kortom alles aan den man staat me tegen.

Als ik binnenkom is hij reeds bijna gereed met zijn ontbijt en nadat hij ons nog een paar minuten met zijn onbelangrijke opmerkingen heeft verveeld, verlaat hij het vertrek, zoodat ik alleen met Elly achterblijf. Gewoonlijk hebben we geen gebrek aan conversatie, maar dezen morgen is ze zoo in gedachten verdiept, dat ik het niet waag haar te storen. Na een tijd heft ze het hoofd op en kijkt me aan.

‘Zeg Max, heb je er eenig idee van, wie....’ Ze hapert, slikt. ‘Wie al die vreeselijke dingen gedaan kan hebben?’

Ik zwijg. Ze vervolgt: ‘De heele nacht heb ik erover nagedacht en het blijft me een volkomen raadsel. Ik geloof

[pagina 98]
[p. 98]

dat ik gek wordt als alles niet heel spoedig wordt opgelost.’

Ze begint zacht te snikken. Het is een ellendige geschiedenis. Gelukkig komt Dorothee binnen. Ik sta op, terwijl Elly haar tranen droogt.

Achter in den tuin ontmoet ik Reggie. Hij zit op een bank en leest rustig zijn krantje. Ik wandel naar hem toe en ga zwijgend naast hem zitten. Na een tijdje legt hij het blad weg en begint ijverig zijn pijp te stoppen.

‘En?’ vraagt hij eindelijk.

‘Wat en?’ herhaal ik.

‘Wat heb je me nu te vertellen?’

‘Hoe weet je dat ik Rudolf vanmorgen-vroeg in de gang ontmoet heb?’ onderzoek ik.

Reggie lacht.

‘Dat heeft hij me zelf verteld,’ openbaart hij. En als ik hem ongeloovig aanstaar: ‘Rudolf Vermeer is niet gek. Hij is misschien een moordenaar, maar gek is hij allerminst. Natuurlijk begreep hij heel goed, dat jij me alles zou vertellen en daarom is hij je vóór geweest.’

Reggie zwijgt en kauwt peinzend op een grasspriet.

‘Had je den indruk dat hij loog?’ vraagt hij na een tijdje.

‘Ja allicht! Als hij een tube pyramidon uit den zak van zijn smoking wilde hebben, dan hoefde hij daarvoor niet de heele jas uit de kast te halen en te inspecteeren. Het had er meer van of hij naar motgaten zocht of iets dergelijks!’

‘Heb je Rudolf wel eens in smoking gezien?’

‘Gelukkig niet!’

‘Weet je misschien welk deel van de jas hij in 't bijzonder bekeek?’

‘Neen, hij stond met z'n rug naar me toe en toen hij zich omdraaide, keek hij niet meer naar de jas.’

Reggie knikt.

‘Eigenaardig stel, dat echtpaar Vermeer!’ peinst hij

[pagina 99]
[p. 99]

hardop. ‘Lucien vertelde me, dat ze het grootste deel van het jaar in het buitenland zijn en alle speelbanken afreizen. Alleen als ze aan den grond zitten komen ze hier om de hulp van Henri van Meursen in te roepen. Het schijnt dat hij ze tot dusver altijd geholpen heeft!’

‘Als ik je een goeden raad mag geven,’ zeg ik, ‘laat ze dan allebei inrekenen. Mijn kop er af, als ze die beide moorden niet op hun geweten hebben!’

Reggie lacht, zegt niets. Verhagen komt door de openstaande deur van de tuinkamer naar buiten en stevent haastig op ons af. Na de begroeting neemt hij hijgend plaats.

‘Nog iets nieuws?’ informeert Reggie.

Verhagen knikt gewichtig en haalt zijn notitieboekje te voorschijn.

‘Voor zoover mogelijk zijn alle verklaringen gecontroleerd. Het echtpaar Vermeer heeft op den avond van den eersten moord tot ongeveer halfelf op het terras van paviljoen Riche, in Zandvoort gezeten. De chauffeur, die mevrouw van Meursen om elf uur thuisbracht, verklaart dat hun auto op dat uur nog niet in de garage stond.’

‘Dat zegt niets,’ kan ik niet nalaten op te merken.

‘Pardon?’ vraagt Verhagen onthutst.

Reggie grijnst.

‘Ga maar verder, amice!’

‘De verklaringen van de beide jongedames Van Meursen kloppen eveneens,’ vervolgt Verhagen. ‘Ze hebben den heelen avond in gezelschap van bekenden doorgebracht en zijn respectievelijk om halftwaalf 's avond en halfvier 's morgens thuisgekomen.’

‘Goed,’ knikt Reggie, ‘en verder?’

‘Lucien Carols is, zooals hij vertelde, bij het verjaarsdiner van een vriend tegenwoordig geweest. Hij is later op den avond onwel geworden en daar blijven overnachten. Pas

[pagina 100]
[p. 100]

den volgenden morgen tegen acht uur is hij teruggekomen. Mevrouw van Meursen is tot kwart voor elf in het paviljoen Vondelpark gebleven. Daarna is ze door den chauffeur thuisgebracht.

Blijft dus over: de niet te controleeren verklaring van Frans Ferguson Hij is niet in staat om zijn alibi tusschen tien en elf uur 's avonds te bewijzen.’

Verhagen zwijgt uitgeput.

Reggie kijkt me aan.

‘Meteen arresteeren dan maar?’ vraagt hij sarcastisch.

Verhagen strijkt zenuwachtig met zijn hand over zijn glimmend kuifje.

‘Het is een duivelsche zaak,’ belijdt hij grimmig, ‘een duivelsche zaak! We kunnen Ferguson natuurlijk wel arresteeren, maar wat schieten we daarmee op?’

‘Niets,’ zegt Reggie nonchalant. ‘Ferguson is net zoo onschuldig als hier dat kanariepietje!’

Hij wijst met de punt van zijn schoen op een argeloos rondhippende musch. We zwijgen alle drie.

‘Er zijn ook geen vingerafdrukken op de kris gevonden,’ vertelt Verhagen na een paar minuten, met een gezicht alsof hij dit negatieve resultaat den moordenaar aanrekent als een ernstig vergrijp tegen de heerschende etikette. Stilte.-

Juist ben ik van plan om op te stappen, als Cado ten tooneele verschijnt.

Ze ziet er zoo mogelijk nog opzichtiger uit dan anders, in een knalroode japon, bezaaid met zwarte noppen. Ze is zorgvuldig geschminkt en draagt een afgrijselijk groen hoedje op haar linker oor. Langzaam nadert ze ons.

‘Meneer Spoor,’ begint ze met haar dikke stem, ‘er staan nu wel een paar agenten voor het huis op post, maar u wilt me toch hoop ik niet beletten om even een paar brieven naar de bus te brengen!’

[pagina 101]
[p. 101]

Om haar woorden meer kracht bij te zetten, haalt ze een paar enveloppen uit haar taschje, die met haar groote, onregelmatige hanepooten beschreven zijn. Hierbij laat ze het taschje op den grond vallen. Reggie bukt zich.

‘Natuurlijk niet, mevrouw. Niemand zal het wagen u een stroobreed in den weg te leggen.’ Met een lichte buiging reikt hij haar het voorwerp over. Cado lacht zoetsappig, bij wijze van bedankje.

‘Denkt u nog lang in Amsterdam te blijven?’ vervolgt hij onschuldig. Ze aarzelt.

‘In ieder geval tot na de begrafenis,’ zegt ze. ‘U begrijpt, Henri was m'n eenige broer.’

Ze snuift verdacht.

Reggie kijkt haar vriendelijk deelnemend aan.

‘Natuurlijk, natuurlijk,’ knikt hij begrijpend.

Cado vangt een traan op in een opdringerig geparfumeerd zakdoekje, waarna ze nog een laatsten, demonstratieven snik geeft.

‘Ik heb niet eens een zwarte japon bij me,’ zegt ze lijzig.

Er glimt iets in Reggie's oogen.

‘O, maar dit is óók een heel decent toiletje,’ troost hij. Caro kijkt hem argwanend aan, maar hij beantwoordt haar blik met een onschuldig-bewonderenden glimlach, die haar zichtbaar ontwapent. Ze knikt ons genadig toe en draait zich om.

‘Een oogenblik nog alstublieft,’ roept Reggie haastig. ‘Ik wilde u nog vragen of meneer Vermeer op den avond van den eersten moord, dien u samen in Zandvoort hebt doorgebracht, misschien een smoking droeg.’

‘Een smoking?’ vraagt Cado met viezig opgetrokken neus. ‘O, een smoking!’ herhaalt ze alsof haar plotseling een licht opgaat. ‘Welneen, die had hij niet aan. Mijn man

[pagina 102]
[p. 102]

heeft niet eens een smoking bij zich,’ laat ze er vertrouwelijk op volgen.

‘Had u nòg iets, misschien?’

‘N-Neen,’ stottert Reggie, ‘dank u wel!’

Cado draait zich definitief om en marcheert weg, met opgeheven hoofd, nagestaard door drie mannen met beteuterde gezichten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken