Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik had een strohoed en een wandelstok (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik had een strohoed en een wandelstok
Afbeelding van Ik had een strohoed en een wandelstokToon afbeelding van titelpagina van Ik had een strohoed en een wandelstok

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik had een strohoed en een wandelstok

(1974)–Jan Arends–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 39]
[p. 39]

Jan Arends I presume

[pagina 41]
[p. 41]

[‘Haar kamertje was altijd een snoepwinkel geweest’]

haar kamertje was altijd een snoepwinkel geweest. Er kwamen kinderen met een cent, die zeiden, ‘Mag ik kopen.’ En dan kregen ze drop, of toffees, of toverballen. Ja, ja. Dat was de mooie oude tijd. Want nu waren er spinnen in het vertrekje waar zij vroeger handel dreef en de flessen waarin zuurtjes moesten zitten stonden leeg en vuil op de schappen. Erg triest is dat als het vroeger toch zo mooi was. En nu zat ze maar de hele dag in die saaie straat te kijken. De kerk aan de overkant. Jawel, die bruine kerkmuur die al het licht wegneemt. Daar had ze wat over geklaagd vroeger, maar Kees had altijd gezegd, ‘Ben je gek mens. We verhuizen niet. Wat heb je aan al die drukte.’

Ja, daar had Kees gelijk in. Wat heb je aan al die drukte? Maar hij was te lui. Te lui om te sjouwen bij de verhuizing. Daarom waren ze gebleven. En Kees lag altijd maar op bed. Dat ze een man getrouwd had die zo van slapen hield! Die kwam nooit voor twaalf uur uit bed, en dan at hij een boterham, en dan ging hij weer naar bed, want hij had altijd gezegd, ‘We hebben toch een snoepwinkel, dus ik hoef niet te werken.’

Dat was ook wel zo, maar daarom is het nog niet gezellig als je man de hele dag in bed is. En hij was toch niet ziek. Nou ja, de laatste jaren wel een beetje op zijn borst. Maar ook zo erg niet. Maar nu moest hij toch opstaan, want de kachel was uit, en het was bitterkoud, en er

[pagina 42]
[p. 42]

moesten houtjes gehakt worden. En ze riep naar de achterkamer, ‘Kees, kom je bed uit, want je moet houtjes hakken.’ Maar ze hoorde alleen maar snurken. Kees begon altijd heel hard te snurken als zij hem riep. Maar nu liet ze het er niet bij zitten. Ze liep naar het bed en trok aan zijn oor. Nu, dat hielp wel want hij zat ineens rechtop, en hij gromde, ‘Bah, je doet mij pijn.’

Ze zei, ‘Kom nou maar je bed uit, want ik moet de kachel aanmaken. Je moet houtjes hakken. Het is veel te koud zonder kachel. En je wil toch niet dat ik zelf houtjes hak. Ik heb vorige keer toch een hele week met het verband gelopen. Die bijl is veel te scherp voor mij.’

Maar Kees snurkte alweer, en daarom zei ze kwaad, ‘Ik loop bij je weg hoor.’

Dat zei ze altijd, ‘ik loop bij je weg hoor’, en niet alleen als ze boos was, ook wel gewoon als grapje. Ze had het al gezegd op de dag van hun huwelijk omdat zijn baard zo prikte, en hij wilde zich niet scheren.

Ze ging terug naar het winkeltje. Daar was het wel koud, maar daar rook het niet zo naar. Want Kees was wel vies gaan ruiken sinds hij zich niet meer waste, omdat hij zo'n last had van zijn borst. En hoeveel jaren had hij daar al niet last van?

Ze riep weer, ‘Ik loop van je weg hoor.’ En toen dacht ze, dan loop ik maar van hem weg. Voor de grap hoor! Want hij zal wel gek kijken als hij straks wakker wordt en ik er

[pagina 43]
[p. 43]

niet meer ben. Nee, Kees kan ik niet alleen laten, want ik moet voor hem zorgen. Hij kan helemaal niets. Hij kan niet eens brood halen bij de bakker. Hij zou verhongeren als ik er niet was. Daar moest ze om lachen, dat hij zou verhongeren. Ja ze ging weg. Om te plagen. Dan zou hij wel uit bed komen en houtjes hakken, en de kachel aanmaken om te laten zien dat hij spijt had. Want ze kon toch zo niet blijven in de kou. Je moet eens zien hoe dik de bloemen op de ruiten staan. Dus trok ze haar manteltje aan en ze zette haar hoedje op en ze liep het winkeltje uit. Ze liep de straat uit alsof ze ergens naar toe moest. Jazeker, ze was nog heel goed ter been. Daar mankeerde het niet aan. Kijk, de mensen zeiden haar zelfs gedag. Die kenden haar dus nog. Die hadden vroeger allemaal snoep bij haar gekocht.

Ze bleef de hele dag op straat. Ze kwam in allerlei buurten waar ze nooit geweest was. En van die hele hoge huizen. Wat zouden de mensen daar een trappen moeten klimmen. Zulke hoge huizen had ze nog nooit gezien.

Soms, als ze erg moe was ging ze ergens op een bank zitten. Maar dat kon niet lang, want daarvoor was het te koud.

Toen het donker werd was het overal zo druk. Zoveel auto's en fietsen had ze nog nooit bij elkaar gezien. En hoe moest ze nou weer naar huis? Ze was toch ge-

[pagina 44]
[p. 44]

trouwd? Jazeker, ze was getrouwd met Kees. Dan zou Kees wel ongerust zijn dat ze er niet was. Maar ze wist niet hoe ze naar huis moest komen, want ze was de weg vergeten. En waar woonde ze dan? Bij de kerk. In de snoepwinkel. Ja, dat wist iedereen. Dan ging ze maar vlug naar huis, want Kees zou nu de kachel wel hebben aangemaakt en dan zou het lekker warm zijn.

Maar ze ging in een portiek op een stenen trap zitten, want ze kon helemaal niet meer lopen omdat haar voeten zo'n pijn deden.

Er kwamen mensen voorbij, en die keken naar haar, en die liepen toch weer door. Maar toen kwam er een auto waar twee agenten uitstapten. Twee verlegen mannen in gekke pakken, die veel te groot voor haar waren en die eerst besluiteloos bleven staan omdat zij niet wisten hoe zij het in moesten kleden. Tenslotte pakte een van die agenten haar bij de arm, alsof hij haar wakker wilde schudden, terwijl ze toch helemaal niet sliep, en vroeg, ‘Wat is er toch opoe. Ben je soms ziek?’

Ze namen haar mee naar het bureau, want ze praatte wel veel over de kerk en de snoepwinkel, en over Kees maar daar begrepen die agenten niets van. En ook op het bureau begrepen ze het niet, al vroegen ze ook van alles, tot ze er bijna van ging huilen. En ze zeiden maar steeds, ‘Zeg nou waar je woont opoe. Dan brengen we je naar huis.’ Maar ze bleef zeggen dat Kees zich eerst nog

[pagina 45]
[p. 45]

moest scheren, en de kachel moest aanmaken en dat hij zich moest wassen omdat het anders niet kon.

En zo kwam ze in het tehuis.

Daar wisten ze niet eens hoe ze heette.

En de maanden verstreken en de winter was voorbij, maar er was geen licht in de duisternis gekomen. De directrice van het huis zei wel steeds, ‘We moeten blijven vragen wie zij is en waar zij vandaan komt. Misschien herinnert zij het zich toch op een dag.’

Het was wel heerlijk daar in huis. Heel licht, met allemaal van die mooie stoeltjes. Je kreeg er lekkere boterhammen, met zoete muisjes, en warme koffie tot je haast niet meer lustte. En gezellig was het ook. Er waren allemaal vrouwtjes zoals zij. Het waren net haar vriendinnetjes van vroeger toen ze nog naar school ging. Ze deden spelletjes. In een kring gaan staan en elkaar tikken. Ook wel moeilijke spelletjes die ze niet helemaal begreep, zoals halma en mens-erger-je-niet. Maar ze vond het leuk om met de dobbelsteen te gooien en dan verzette de zuster de poppetjes voor haar dus daar had ze toch geen zorg over. Ja ze hield wel van de zuster. Ze ging altijd naast haar zitten, en als ze moest lopen hield ze haar arm vast. Alleen moest ze niet zoveel vragen, want ze vroeg steeds maar weer, ‘Heb je een man? En hoe heet je man dan? En hoe heet je zelf?’ ‘Ik heet Kee,’ zei ze maar, voor de grap. Had ze dat wel mo-

[pagina 46]
[p. 46]

gen doen? Ze heette immers helemaal geen Kee. Ze heette Marie. Mocht ze die zuster zo voor de gek houden? Maar iedereen noemde haar nu Kee, dus was het zeker goed. Je wist het immers nooit.

En toen was het opeens lente. En alle vrouwtjes die goed gezond waren gingen de tuin in, en daar was zij ook bij. Ze vond het prettig in de tuin, want de zon was mild en er was een boom vol mooie bloesem.

Toen zag ze Kees opeens. Hij stond achter het hek. Hij keek haar heel verdrietig aan met ogen die wel bang leken. Alsof hij smeekte.

Ze pakte de arm van de zuster steviger vast en ze begon te huilen.

‘Wat is er dan?’ vroeg de zuster, en ze zei, ‘Die man daar, ik ben bang voor hem.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken