Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozijntje (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozijntje
Afbeelding van RozijntjeToon afbeelding van titelpagina van Rozijntje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozijntje

(1931)–Clara Asscher-Pinkhof–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige

Hoofdstuk XXIII.
Weer de ‘Juffrouw’.

Er liep een oude man op den weg met twee zware tasschen, die met een dik touw verbonden waren en zoo over zijn schouder hingen. Je kon zien, hoe zwaar de tasschen waren, want het touw deukte in zijn jasschouder. Huis aan huis duwde hij de deur open en riep naar binnen: ‘Mag ik de juffrouw even spreken?’

Aan één van de deuren waar hij langs kwam, zag hij een mezoezo. Zijn moede gezicht lichtte eventjes op in herinnering.

Hij bleef een oogenblik er naar staan kijken, vóór hij het touw met de tasschen van den schouder liet glijden.

Hier woonde.... hier woonde dat dappere jonge ding, dat de ‘juffrouw’ was in huis. Dat kind, dat.... hoe heette ze ook weer? Ze heette Roza. Maar hij had Rozijntje tegen haar gezegd, omdat hij gezien had, dat ze den naam Rozijntje het liefst hoorde.

Zou ze weer met de wasch bezig zijn zooals toen?

Hij liep achterom naar de deel en stapte binnen.

Nee, ze was er niet.

Hij riep: ‘Volk’, en nog een keer, en nog een keer.

[pagina 148]
[p. 148]

Toen kwam heel loom en langzaam iemand uit de keuken.

Het was Rozijntje. Ja, het was hetzelfde meisje, en toch was ze het niet.

Waar was dat fleurige gezichtje gebleven?

‘Dag.... Rozijntje’, zei hij aarzelend.

Rozijntje glimlachte moe.

‘Bent U niet voor meer dan een jaar ook hier geweest?’

‘Ja’, zei hij, gerustgesteld, dat ze hem toch herkende, al was ze zoo veranderd.

‘Komt U maar mee in de keuken.’

Rozijntje ging hem voor, en in de keuken vroeg ze dadelijk:

‘Wat hebt U te koop?’

O, wat was dat meisje veranderd.

Hij keek rond, alsof hij zocht naar het kopje koffie van toen.

Eindelijk waagde hij: ‘Wat is er hier gebeurd?’

Rozijntjes stem beefde, toen ze antwoordde:

‘Ik heb niet veel tijd. Ik heb het zoo druk.’

Daar was niet de kinderlijke trots in haar stem, dat ze het zoo druk had. Daar was eerder de angst om de minuten, die voortgingen en zij had nog zoo veel te doen.

‘Wat is er hier gebeurd?’ vroeg hij nog eens.

Toen zei ze langzaam en toonloos:

‘Vader is ziek. Vader is bijna beter. Ik moet voor alles zorgen.’

De oude man wist niets te zeggen. Maar toen hij even later weer op den weg voortsjokte, de zware koffers over zijn schouder, toen dacht hij, dat hij iets verloren had in dit dorp. Maar hij wist niet precies wat.

[pagina 149]
[p. 149]

En Rozijntje wist ook niet, wat ze verloren had, maar toen de man uit haar keuken gegaan was met een stil ‘dag Rozijntje’, dat een beetje verslagen geklonken had, toen kwam er vaag in haar herinnering boven, dat het de vorige keer toch wel heel anders geweest was, het bezoek van dezen ouden man.

Ze wist niet, wat ze verloren had. Ze wist ook niet, waarom ze nu zoo dof en doelloos aan tafel bleef zitten, terwijl er toch zooveel werk op haar wachtte. Ze wist niet, dat deze oude man door zijn komst het oogenblik gebracht had, waaraan ze niet verder had durven denken, het oogenblik, dat He niet verder meer kon. Ze wist niet.... ze wist eigenlijk niets meer.

Toen Lea thuis kwam, zat Rozijntje nog zoo doelloos aan de keukentafel. En toen wist Lea wèl, dat het oogenblik gekomen was.

Ze legde haar arm om Rozijntje heen en vroeg:

‘Wat is er?’

Toen brak de dofheid, waarin Rozijntje al die uren gezeten had, en tegen Lea's schouder snikte ze het uit.

‘Stil maar’, zei Lea. ‘Stil maar. Nu komt alles goed.’

‘Maar ik kan niet meer.’

‘Nog eventjes moet je kunnen. Dan komt alles goed.’

Rozijntje keek haar vragend aan.

‘Wat bedoel je?’

‘Ik weet niet’, zei Lea met haar jonge, blije stem. ‘Ik heb alleen maar het gevoel, dat, als alles zoo moeilijk is, dat je werkelijk denkt niet meer verder te kunnen, dat dan alles goed moet komen.’

[pagina 150]
[p. 150]

‘Geloof je dat?’ vroeg Rozijntje, een beetje hoopvol. ‘Maar ik weet niet, hoe het goed kan komen.’

‘Ik weet het ook niet, en toch geloof ik het. Kun je niet nog een poosje flink zijn en je werk blijven doen?’

Rozijntje zat heel stil, met de handen voor de oogen. Ze was toch beter nu, nu Lea bij haar was. Nu ze gehuild had en hardop gezegd, dat ze niet meer kon. Nu kon ze wel weer. Ja, nu kon ze wel weer. Als het toch maar vooral niet te lang meer zou duren.

 

Lea tikte met kloppend hart aan de deur van de ziekenkamer.

Rozijntjes vader zat in een stoel voor het open raam.

Hij moest alleen nog maar sterk worden. De ziekte was voorbij.

Lea had hem maar een paar keer opgezocht en iedere keer gezien, hoeveel hij vooruitging, en daarom durfde ze, wat ze nu ging doen.

Ze had een stoel genomen en was tegenover hem gaan zitten, ook voor het raam.

‘Hoe gaat het er mee?’ vroeg ze uit gewoonte, en om het gesprek te beginnen.

‘Dat gaat wel. Ik ben al veel beter.’

‘Als U al veel beter bent’, begon ze met een bevende stem, ‘dan wou ik over iets met U praten.’

Hij keek haar vragend aan.

‘Over Rozijntje’. En toen hij wachtte en niets zei, begon ze dadelijk maar.

[pagina 151]
[p. 151]

‘Rozijntje kan niet meer.’

Hij keek verschrikt op. ‘Hoezoo?’

‘Doordat U ziek bent geweest. Ze heeft het altijd al zoo druk gehad, en toen U ziek was, heeft ze voor U gezorgd, zoo goed, dat dokter niet begreep, hoe ze het kon. Maar nu U beter bent, nu kan ze niet meer.’

‘Juist nu ik beter ben?’

‘Ja. Ze heeft het zoo lang volgehouden als ik het niet gekund zou hebben. En ik ben al een en twintig en zij is maar een meisje van zestien.’

‘Maar’, vroeg hij hulpeloos, ‘ik kan toch niet helpen dat ik ziek werd.’

‘Nee’, zei Lea, en ze slikte - nu moest ze dapper zijn en het zeggen - ‘U kunt niet helpen, dat U ziek werd.’ Ze zag hem vast in de oogen. ‘U kunt een beetje helpen, dat U Rozijntje nooit een woord van lof hebt gegeven, en U kunt heelemaal helpen, dat.... dat....’ Ze schrikte terug van de pijnlijke trek, die over zijn gezicht trok bij haar eerste verwijt.

‘En ik kan heelemaal helpen?’

‘Dat Rozijntje voor alles alleen staat. Dat U de hulp, die er had kunnen zijn, geweigerd hebt en gezegd hebt, dat het niet noodig was.’

Hij was heelemaal wit geworden, toen Lea dat zei, en ze vroeg zich met schrik af of ze niet had moeten wachten tot hij heelemaal beter was.

Nee, nee, toch niet, Rozijntje kon niet langer wachten.

Eindelijk kwam zijn stem schor en uit de verte:

‘Hoe weet U dat?’

‘Ik weet het.... ik wist het.... dien avond.’

Het leek of er uren voorbijgingen in die druk-

[pagina 152]
[p. 152]

kende stilte, waarin beiden het raam uitkeken over de velden heen.

En toen ze al niet meer op een antwoord rekende, kwam zijn stem, die ze haast niet hooren kon:

‘Dan moet U maar schrijven, juffrouw Lea, Dan moet U haar maar schrijven.’

‘Wat moet ik haar schrijven?’ vroeg Lea ademloos.

‘Of ze komen wil. Ze is noodig.’

 

Rozijntje had haar hoofd eens onder het koude water van de pomp gehouden en een paar groote slokken water gedronken. Toen was het net of ze wakker werd, en ze vroeg zich verbaasd af waarom ze den heelen morgen zoo werkeloos voorbij had laten gaan.

Nu maar gauw aan het werk. Al den verzuimden tijd inhalen, Lea had immers gezegd, dat het wel goed kwam. Ze geloofde het zelf nu ook, al wist ze niet hoe.

Ze ging bedrijvig door de keuken en bedacht met schrik, dat ze vader den heelen morgen niets gebracht had. En het kwam er nu toch zoo op aan, dat ze hem gauw weer sterk maakte. Een ei, dat was nu maar het beste.

Zoodra ze het gekookt had, bracht ze het naar boven, met loome beenen nog wel, maar toch met oogen, die al weer rondkeken en in zich opnamen.

Ze kwam zachtjes de kamer binnen.

‘Ik heb U vanmorgen vergeten’, zei ze verlegen, ‘Hier nog een ei.’

‘Dank je.’

[pagina 153]
[p. 153]

Ze hoorde niet, hoe heesch vaders stem was. Ze zag niet, hoe angstig zijn blikken haar volgden en hoe ze tenslotte met schrik bleven rusten op haar smal, wit gezichtje.

Nooit, nooit had hij het nog gezien. Dat hij maar stil werk op haar schouders had geladen, dat te zwaar was. Hij had het allemaal zoo vanzelfsprekend gevonden, dat ze voor hem klaar stond, en alles deed wat voor hem en Jupie noodig was.

‘Roza’, zei hij langzaam, ‘Kom eens hier zitten.’

Ze zette het ei op tafel neer en keek hem verbaasd aan.

‘Is er iets, vader?’

‘Nee. Kom eens hier zitten.’

Hij zat nog op dezelfde plaats voor het raam.

Ze ging zitten op een stoel tegenover hem.

En langzaam, moeilijk, begon hij:

‘Dank je voor al wat je gedaan heb. Dank je, dat je me beter hebt gemaakt.’

Hij nam haar ruw werkhandje in zijn groote vermagerde hand en keek neer, bleef al maar kijken naar de gebarsten huid van die hand, die alles voor hem en Jupie gedaan had.

En toen zei hij het woord, waar Rozijntje al die jaren op gewacht had, waar ze dwaas op gehoopt had, terwijl ze wel wist dat vader het nooit tegen haar zou zeggen:

‘Rozijntje.’


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken