Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De idealisten (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van De idealisten
Afbeelding van De idealistenToon afbeelding van titelpagina van De idealisten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

Scans (2.31 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De idealisten

(1919)–Lode Baekelmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 23]
[p. 23]

De drie lichtdragers.

Ekdal's ongeluk is, dat hij in
zijn omgeving altijd aangezien is
voor een groot licht.
     De Wilde Eend.       H. Ibsen.

ZE zaten gevijven rond de blozende kachel in het kleine atelier. De schemering lei vreemde vormen om den huisraad, om de doeken en paneeltjes, kleedde den rommel met diepe schaduw.

Buiten stond de parelgrijze lucht te donkeren boven de schalieblauwe daken der Academie, en beneden, uit de stadwaag, klonken kinderstemmen.

Het waren drie vrije vrouwkens, een langharig dichter en een schilder met vlossen Neptunusbaard, die genoten van het vuur en kastanjes poften.

- 't Is gezellig, meende het blond Kroezelkopje dat op een laag tabouretje zat, een onderwijzeresje.

- 't Is heerlijk, prees de Madonna met zwarte blessen die in een schommelstoel luierde, spijtig maar dat ik hedenavond moet optreden.

- Ik eet niks liever dan gepofte kastanjes, zei de mollige derde, terwijl zij zich fleemerig tegen den Schilder liet neerzijgen op den divan, waarvan de springveeren kraakten.

- Ik las in Arne Garborg, woorden die u allen gelijk geven... Nuttig is wat ons doet leven: het leven doet voelen... meent hij en acht een droom nuttig mits hij mooi is... Wij genieten nu... en dat is dus nuttig... Na deze woorden zweeg de Neptunusbaard...

- Dan zijn wij, artisten, nuttige wezens, weifelde de langharige Dichter, die ingetogen zat op zijn gekruiste beenen en aan een gekleed Boeddhabeeldje deed denken.

- Een droom is nuttig mits hij mooi is, herhaalde het dweepend Kroezelkopje.

- Ja droomen, droomen met open oogen, in oneindig

[pagina 24]
[p. 24]

blauwe luchten staren en verlangen naar wat men nooit kan bereiken, prevelde de schommelende Madonna.

- Droomen, zei de Dichter, terwijl hij den teeren waas nastaarde die van de kastanje opsteeg, welke hij keurig tusschen duim en vinger hield, droomen, niet denken aan dagelijksche beslommeringen...

- Zijn roeping kunnen volgen, fluisterde het Kroezelkopje, terwijl zij een vrucht pelde.

- Ik dacht daar straks, wanneer wij zoo eerbiedig luisterden naar ‘De Schelde’, aan het geluk van zich geheel aan zijn schepping te kunnen wijden, mijmerde de Dichter hardop... Gij, Madonna, die in ‘spektakelrevues’ moet optreden, ik die op een kantoor moet schrijven, gij Neptunus en Kroezelkopje die kinderen moet plagen. Alleen Maria is haar eigen meester...

Maar Maria, dicht bij haar Neptunus genesteld, probeerde te zingen:

 
Hoe klinglen de klokken,
 
Wij naadren de stad!...

- Wat is onze roeping, vroeg de schilder opgewekt, een beetje tot plagen gestemd.

- Onze roeping, aarzelde de Madonna.

- Onze roeping, bedacht de Dichter, ik weet niet wat onze roeping is, maar er zijn oogenblikken van veropenbaring dat men zoo weet dat men iets te doen heeft... Wanneer wij daar zaten hoog tegen de zoldering van het Hippodroom en die menigte onder ons zagen, toen wist ik dat ook ik hen eens zal begeesteren...

 
Hoe klinglen de klokken,
 
Wij naadren de stad!

herhaalde Maria maar steeds.

- Wanneer het feestelijk uur u zoo onder den indruk bracht, o Dichter, dan wijt ik het aan den roes die opsteeg uit de menigte, aan het kunstlicht, aan de witte muren, de mahoniehouten beschotten en aan de caryatiden!...

- Benoit sprak tot mij, hield de Dichter vol, en dat gevoel heb ik ook gekend, toen ik voor de eerste maal verzen las en gewaar werd dat ook ik een dichter was,

[pagina 25]
[p. 25]

besloot hij nederig en knabbelde weer voort aan een gloeiende kastanje.

- Zoo wordt elk zich eens bewust van zijn roeping, gaf Neptunus goedig toe, vroeg of laat...

- Ik ken mijn roeping nog niet, zei Kroezelkopje mistroostig.

- Enkel diepzinnige dramatische rollen vervullen... Ibsen, Strindberg... en Madonna schokkelde nog geweldiger.

- Ik ken mijn roeping, zei Neptunus' liefje terwijl zij het vuur oppookte.

- Mijn roeping? Zeer jong kende ik mijn roeping, vertrouwde Neptunus met effen gelaat, terwijl hij naar de ronkende kachel keek en dan naar buiten, naar den avondhemel.

Men kon zijn oogen niet zien.

- Wist je reeds in je kinderjaren dat schilderen je roeping was, vroeg Kroezelkopje, och dat is interessant...

- Ook als kind kon ik declameeren, beweerde Madonna.

- Ik was droomer, vertrouwde de Dichter, menigmaal werd ik opgeschrikt door den groven schoolmeester wanneer ik naar buiten keek.

- Mijn roeping, hield Neptunus vol, mijn roeping was het onderwijzer te worden!...

- Onderwijzer, gilde Kroezelkopje ontzet.

- Onderwijzer, misprees Madonna.

- Onderwijzer, zei de Dichter somber, ik heb mij haast verslikt van verbazing, gij...

- Ja, ik schilder, ik draag een artistenhoed, maar dat is liefhebberij...

- Kunst als liefhebberij beoefenen, hoe verfoeielijk!

- Ja, Dichter, zoo is het toch... Ik heb een collega met een schorre stem, hij zocht het gezelschap van zangers en voelt zijn roeping in de muziek, een tweede is een zanger en vreest in de klas te spreken om zich maar in acht te nemen... Beiden dragen reuzenhoeden en voelen zich misplaatst in hun werkkring. De zanger groet enkel menschen van aanzien, rijke lui, waar hij

[pagina 26]
[p. 26]

les geeft, of dienstboden van die rijke lui... Zij beseffen niet dat hun roeping het onderwijs is... Ik besef het omdat ik het als kind reeds heb leeren begrijpen, dank aan goede meesters.

Luistert eens. Knabbelt maar tot de kastanjes op zijn... Dan is het tijd voor Madonna om op te stappen en dan is mijn historie uit...

De lagere school waar ik mijn eerste broeken versleet staat nog in de oude stad. Links van de speelplaats lag een vleugel met vier klassen, - rechts een vleugel met verdieping waarin acht klassen waren ondergebracht.

Het kabinet van den Bestuurder, een aamborstig, eenzelvig man, lag vooraan tegen de straat. Naar de verdieping steeg een krakende trap.

De vier bovenklassen lagen naast een schemerigen gang, tegen den trap de klas van den langen meester die, in de oogen der kinderen zelf, een ziekelijk man was; dan volgde de klas van den spichtigen, blonden jongen; dan van een man met uitpuilende oogen en bakkebaarden; en heelemaal aan het einde van den gang de klas van het levenslustig manneken met roode koontjes.

Zoohaast er gebeld werd stond de klas van den teringlijder klaar, en wanneer de drie andere klassen door den korridor togen hoorden wij de kleintjes reeds ijverig spellen.

Wij, leerlingen van den spichtigen, blonden jongen, leerden zoo wat leerlingen overal leeren. De meester voelde niet bijster veel belangstelling voor ons, hij was veel met boeken bezig, prepareerde, wat ik later pas vernam, zijn laatste examen aan de Universiteit. Wanneer een onzer toevallig in zijn weg stond, zei hij kort: Uit mijn zon! Zijn beeld en zijn woord staan mij nog precies voor den geest.

Wat de man met de bakkebaarden en het levenslustig manneken betreft, weet ik enkel dat zij tot vasten levensregel hadden hun gezondheid te sparen en hun ijver te matigen.

[pagina 27]
[p. 27]

Heel dikwijls, als wij stille bezigheid kregen, verdween onze blonde jongen om dringende mededeelingen aan zijn collegas te doen.

Dat gebeurde gewoonlijk op de dagen wanneer de hoofdonderwijzer afwezig was, geplaagd door zijn ziekte thuis zat. Soms kwam hij dan toch eens onverwacht kijken tot aller verrassing.

Dien zomer vooral leed de eenzelvige man zeer erg. Zoohaast hij maar eventjes de trappen kon opklauteren, kwam hij toch zijn ronde maken en ging ten slotte vergenoegd staan luisteren in de klas van den teringlijder. Die twee verstonden elkander.

Het was een heete zomer!... Blijkbaar hadden de drie collegas zeer belangrijke zaken te bepraten, want haast dagelijks kregen wij stille bezigheid, en wanneer wij rustig aan 't werk zaten, sloop de blonde jongen weg en trok de deur tot op een kiertje.

Ik zat zóó dat ik juist door de spleet kon kijken in den koelen korridor. Wat ik zag en hoorde, vooral hoorde, was van beslissenden aard op mijn verdere levensrichting, op mijn roeping.

De drie volksverlichters stonden een tijdje te fluisteren en te grinniken, haalden dan een dikken koperen ‘sou’ te voorschijn en begonnen gewetensvol naar een met krijt getrokken streep te werpen.

Wie won jubelde, wie verloor sakkerde... Zij verdiepten zich gewoonlijk zoo in het ijselijk aardig spel, dat zij niet eens luisterden naar het treffend rumoer dat stilaan uit de stille bezigheid opsteeg, eerst zachtjes en aarzelend, dan bazig en geweldig.

Mogelijk schijnt het u niet verklaarbaar, maar ik nam nooit deel aan het lustig gebrul. Te zeer was ik verslonden in het aanlokkend schouwspel, en de slag van den sou op den blauwen plavei had een bekoorlijken klank voor mij gekregen, zoodat ik haast een ‘stille vennoot’ werd in het geestig spel.

Maar hoorden zij nimmer den klinkenden jubel der onbewaakte knapen, iets ontsnapte nooit aan hun geoefend oor, n.l. het kraken der trappen. Met wonder-

[pagina 28]
[p. 28]

bare vlugheid verdwenen de sous in de vestzakken en de spelers in hun klassen.

Dat was mijn oogenblik van bijzondere, verbazende verrukking over de handigheid van den blonden jongen. Met twee sprongen stond hij voor de klas, ving inmiddels den meter op, liet hem in evenwicht rusten op zijn wijsvinger. Dat was eenig! Ik heb het later geprobeerd maar nooit ben ik er in geslaagd dat na te doen. Al kenden wij den prachtigen kneep en wat dan volgde, toch lieten wij, jongens, ons steeds vangen aan zijn goochelkunstje. Plots was het stil en zaten wij verbluft te kijken.

Zoohaast de blonde jongen gewaar werd dat hij ons onder den duim had, liet hij zijn pronkerige goedaardigheid varen en sloeg met zijn meter achteloos op de jongens, met het gerust geweten zeker een schuldige te treffen. En onverstoord begon de ondervraging zonder genade, die zelfs de hoofdonderwijzer op de vlucht dreef zoohaast hij in de klas kwam.

En ik, die nooit een tik van den meter kreeg, ik was immers haast een ingewijde in het edel tijdverdrijf, ik die den aardigen klank van den sou leerde waardeeren, ik wist van toen af dat ik onderwijzer zou worden.

De drie lichtdragers hebben het trouwens ver gebracht in het leven. Het waren menschen met een roeping, en menschen met een roeping die komen er. Ik heb later dikwijls conferentie-werk gelezen dat zij geschreven hadden, zij waren met hart en ziel gehecht aan het werk der volksontvoogding!...

Het levenslustig manneken werd gedecoreerd als kapitein der Burgerwacht en verliet het onderwijs om naar Brussel te trekken.

De man met de bakkebaarden werd op zijn beurt hoofdonderwijzer en bestuurde met vaste hand.

De blonde jongen won zijn doctoraat, specialiseerde in een nieuw ontdekte wetenschap, schreef een boek over ‘De kleur der marmels als factor in den keus eener politieke overtuiging bij de jeugd’, werd een be-

[pagina 29]
[p. 29]

roemd man... En de teringlijder, de teringlijder die zoo nauwgezet met zijn kleuters de klas introk, die stierf natuurlijk zeer vroeg... Op zijn graf sprak de hoofdonderwijzer en getuigde dat een eerlijk man, een plichtgetrouw onderwijzer begraven werd! Maar de hoofdonderwijzer had zelf niet lang meer te leven en woorden aan een graf worden daarbij zoo ras vergeten...

En ik heb de roeping, lachte nu Neptunus als besluit, maar in zijn stem was iets alsof hij ook zich verslikte in een kastanje.

- Gij hebt nare herinneringen, Neptunus, zei Kroezelkopje.

- Ik begrijp, knikte Madonna diepzinnig en hield even op met schommelen.

- Neen, neen, ontkende de Dichter.

Hij wou iets zeggen maar zweeg, keek weer naar de ijle rook die boven de kastanje dreef die hij tusschen duim en wijsvinger hield, en zat stil en onbeweeglijk als een gekleed Boeddhabeeld.

- Ik geloof, sprak toen Maria, dat roeping weer een van die groote woorden is... wij moeten maar doen wat wij kunnen en wel zoo goed mogelijk.

Neptunus zoende zijn liefje, zag naar den droomenden Dichter die zijn kastanje vergeten had, naar de schommelende Madonna, naar het snoepend Kroezelkopje en naar het blozend vuur. - Hij hoorde zijn uurwerk tikken...

Toen begonnen buiten de avondklokken te luiden...

Neptunus dacht er aan dat hij morgen vroeg weer frisch voor zijn jongens zou staan, en zonder zwakheid of tegenzin zijn plicht vervullen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken