Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De idealisten (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van De idealisten
Afbeelding van De idealistenToon afbeelding van titelpagina van De idealisten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

Scans (2.31 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De idealisten

(1919)–Lode Baekelmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

Nazomer.

Ik raak van mijn pad af en ik ga
dwalen, ik zoek wat ik niet krijgen
kan, ik krijg wat ik niet zoek.
     De Hovenier.           Rab. Tagore.

DE dag begon met ergernis.

Adolf had een verlangen naar zon en de hemel was mistig grijs.

Op de waschtafel slingerden haarspelden en een kam vol haarklissen.

De spiegel weerkaatste zijn beeld, zijn kortgeknipte haren, zijn gladgeschoren gelaat, zijn bruine oogen... Zoo kende hij zichzelf jaren lang, maar nu zag hij ook de rimpels in zijn voorhoofd, de zakjes onder de oogen, de tanden die hun glans verloren hadden. Het verval was langzaam gekomen, de jeugd was stilaan geweken en hij wou het niet gelooven. Gisteren had de coiffeur hem vertrouwelijk gewezen op zijn grijze haren, hij wist wel dat hij een buikje had gekregen, dat hij soms erg moe zijn kon, maar oud was hij niet!...

Een veertiger is in den bloei des levens, peinsde Adolf, terwijl hij zijn gelaat rozig droog wreef. Mijn hart is daarbij zoo jong gebleven, ik pas zoo weinig bij bedaagde heeren, ik hunker en verlang nog als een twintiger, dacht hij, en vooral nu weet ik beter hoe men genieten kan...

Hij lei het poederkwastje in het doosje, zag zijn witgepoederd gelaat waarin zijn oogen glinsterden, nam opnieuw den handdoek.

Met zorg koos hij een boord en manchetten, trok zijn blauw colbertje aan, goot wat reukwater op zijn zakdoek.

Kwiek liep hij naar beneden.

In de eetkamer zaten zijn vrouw en de kinderen aan het ontbijt. De vrouw, teruggetrokken en mager, keek met licht-blauwe oogen naar de kinderen, naar de jongens. De oudste was achttien, de jongste zeventien.

[pagina 60]
[p. 60]

Beiden waren blond als de moeder, maar in hun oogen zat een vlam van levenslust.

- Ik kom niet eten, zei Adolf achteloos terwijl hij het ochtendblad inzag.

- Ik ga naar een voetbalwedstrijd, waarschuwde de oudste zoon.

- Dan ga ik met Moeke wandelen, schikte de jongste.

- Een plezierige Zondag, zeurde de Vrouw.

- Ja, ik kan het niet verhelpen... ik moet die boekhouding gaan nazien te Duffel... erg genoeg voor mij... nooit vrij... altijd werken...

- Ja, onderwierp zich de vrouw, de jongens kosten geld...

- Vake heeft zich bij de coiffeur laten verjongen, lachte de jongste, nu ziet men zijn grijze haren niet meer!...

Het trof Adolf onaangenaam, een bitsig woord lag hem op de tong, maar de moeder, die haar man kende, zei afkeurend:

- Foei, jongen!

In de kamer woog de stilte. De oudste deed moeder teeken om de zondagsche centen te krijgen. De moedelooze vrouw knikte, schoof de centen naar hem toe, gaf ook de jongste zijn deel en staarde naar haar man. Terwijl zij lusteloos werd onder de beslommeringen, opging in huishoudelijke zorgen, deed hij zijn best om den kost te verdienen, maar ging daarbij zijn eigen weg, vond zijn uitspanning buitenshuis. werd eenzelvig en was slechts zelden opgeruimd. Zij leefden naast elkaar maar zonder innigheid of vertrouwen zooals het eenmaal vroeger geweest was.

De oudste ging nu reeds den weg van zijn vader op, viel haar af, werd als een vreemde in het gezin. Van zijn werk, hij schreef op een kantoor, van zijn vrienden en zijn gedachten wist de moeder niets af.

- Bonjour, zei hij nu terloops en ging.

- Tot straks, volgde de man.

De moeder hoorde de deur achter hen dichtvallen en de jongste vragen:

[pagina 61]
[p. 61]

- Hoe oud is vader nu, Moeke.

- Vier-en-veertig...

- En...

- Ik ben twee jaar jonger...

Adolf zag zijn zoon de straat overstappen, - volgde hem in de dwarsstraat en verloor hem dan uit het oog.

Hij sprong op een voorbijsnorrende tram, - stak een sigaar op en keek naar de herfstlucht. De hemel brak open, het grijs scheurde en liet het blauw schijnen en het zonnegoud lichten... Het werd ook zonniger in zijn gemoed en onwillekeurig kwam een glimlach zijn gelaat verhelderen. Wat was zoo'n herfstdag prachtig!...

Toen hij aan de Borsbeeksche poort afstapte, was hij een half uur te vroeg op het rendez-vous. Hij liep maar over en weer in ongeduldige afwachting. Zoo had hij voor twintig jaar ook gewacht aan een stadspoort of op den hoek eener straat... Zijn vrouw was toen heel anders of hij had haar heel anders gezien. De aardigheid was uitgebloed in het huwelijk, in de zorgen en de kinderlast. Het scheen hem nu alsof hij te kort was gedaan in zijn jeugd, alsof zijn vrouw hem levensgenot had onthouden... zoo weinig herinnering restte hem van die jaren! De aardigheid zoo dikwijls alleen gevoeld naast zijn vrouw... In zelfverteedering meende hij recht te hebben op vergoeding, te mogen genieten van zijn jeugddrang. Wanneer hij zijn vrouw maar spaarde dan ging het niemand aan... Zij mocht het niet weten... Hij kende zijn plichten tegenover zijn gezin... Vooral wou hij niet doordenken over zijn geval... enkel genieten, genieten van wat het toeval op zijn weg had gevoerd.

Zij heeft eenige diep-donkere oogen en bruin kroezelhaar... Frisch is haar gelaat en haar borsten...

In zijn hunkeren schatte Adolf haar bekoorlijkheden naar waarde. Waar bleef zij toch?... Over enkele dagen was het haar verjaardag, dan werd zij drie-en-twintig... Hij moest nog een geschenkje koopen...

Plots zag hij haar van den tram stappen, herkende haar wiegelenden gang, haar bordeauxkleurigen mantel,

[pagina 62]
[p. 62]

haar klein vilten hoedje en haar zwarte voile met witte bollekens bezaaid. - In haar gehandschoende linkerhand droeg zij het lederen taschje dat hij haar, na de kennismaking, cadeaux gedaan had.

Samen wandelden zij de poort uit. Zij begon direct vlug te praten over onbenulligheden en hij luisterde zonder te weten wat zij zei, voelde zijn hart sneller kloppen, genoot van haar frischheid, van haar jeugd. In een plotse opwelling zoende hij haar in den hals, half op den mantelkraag.

- Wat moeten de menschen denken, weerde zij af, wij zijn toch geen kinderen...

- Och wat geef ik om de menschen!

- Maar gij moet ook aan mij denken, pruilde zij.

- Ik denk aan niets anders, vleide hij.

Zij liepen vrijend langs de eenzame wegen, bedekt met rose en roode bladeren. Een gouden najaarsschijn hing over de parken en hoven, de velden opengereten en donker tusschen het grijsgroen der weiden.

- Denkt ge dan niet meer aan uw vrouw?

- Hoe zou ik kunnen?

- 't Is toch uw vrouw!

- En denkt gij aan uw man?

- Hij is zoo ver weg... en 'k heb hem nooit gaarne gezien...

- Dat begrijp ik, meende Adolf zelfgenoegzaam.

- Maar gij?

- Och mijn vrouw heeft mij nooit begrepen... ik was zoo ongelukkig...

- En nu ge mij hebt, ventje?

Zij vleide zich tegen hem aan en 't was alsof er meer zon uit den hemel straalde.

- Nu ben ik gelukkig!...

- Ge moet een anderen plastron koopen... niet eeuwig dat grijs dragen...

- Morgen, als het u plezier doet!

- Ik wil mijn ventje chic... als gij het goed vindt ga ik mee naar den winkel.

- Ja, want ik houd niet van zoo'n boodschap.

[pagina 63]
[p. 63]

- 't Is maar om de winkeljuffer!... ik ben jaloersch want ik ken de mannen...

- Jaloersch?

- Zeg. Adolf, vertel nu eens... hebt ge vroeger nog avontuurtjes beleefd...

- Neen, dat weet ge toch wel!

- Eerlijk?

- Eerlijk!

- Ik geloof er toch niks van, oordeelde zij teleurgesteld, dat zeggen de mannen altijd...

- Maar meisken toch!

- Ik geloof u, ventje, ik geloof u... ik zei het maar om te plagen.

- Ik heb mijn tijd verbeuzeld, biechtte hij, ik was een getrouw echtgenoot, en ik werkte maar...

- Maar nu haalt gij uw schade in......

Tot zijn verrassing kuste zij hem dwaas op den mond. Hij proefde haar natte lippen en voelde de bollekens van het voiletje op zijn wangen.

Het gaf een heerlijke gewaarwording. Dat genot had hij lang geleden nog gekend. Het flitste hem door het hoofd terwijl hij in haar oogen keek. Met zijn vrouw had hij zoo gewandeld, verlangend geblikt in haar blauwe kijkers en haar gekust. Toen was zij opgewekt en jong. - Wat had het leven toch tusschen hen beiden geschoven?

- Gij riekt als bloemen, fluisterde hij.

- Ik zie u gaarne, prikkelde zij loos.

- Bij u vergeet ik de wereld... Wat heerlijkheid!.. Ik proef de liefde!...

Zij dwaalden, arm aan arm en lijf tegen lijf, langs de wegen onder ritselende boomen. Reuzelend dwarrelden de bladeren neer. Zij genoten de pracht van de zonnige natuur en van hun verlangen. Adolf zei weinig, verlangde maar en zij, zij babbelde over menschen en dingen, ijdele woordjes die verwaasden zonder meer herinnering na te laten dan van wat aardigen klank.

's Middags aten zij in een dorp, zaten daarna in het hoekje der verlaten dorpsherberg te vrijen. Onverpoosd

[pagina 64]
[p. 64]

tiktakte de oude hangklok en in de keuken hoorden zij het gerinkel van borden.

- Laat ons maar vroeg naar huis gaan!

- Gaan wij naar geen kinema?

- Laat ons liever gezellig op uw kamer blijven...

- Och, Adolf!

Zij gingen weer opnieuw langs de baan naar de stad. Reeds spoedig stak de grijze mist op en trok de zon weg. Over de velden slierde de mist tot schemerige witheid. De vroege avond druilde. Zij kruisten geen menschen en zij liep nu zwijgend naast hem, een beetje ontstemd.

- Laat ons naar een kinema gaan, hield zij halsstarrig vol.

- Maar...

- Gij denkt enkel aan uw plezier... Ik wil licht en menschen zien...

Hij antwoordde niet meer, zoo driest in haar gril had hij haar nog niet gekend. Maar laten voorbijdrijven, dacht hij wijs. Haar arm rustte losjes als met tegenzin op zijn arm. Wat was dat koppel aan den overkant gelukkig! Met speelsche blijheid, met jongen overmoed stapte het naar de stad. Die kibbelden niet, die kenden geen buien. Hij kon de gezichten niet zien in de schemering maar hij hoorde hen gichelen.

Plots begonnen zij beiden te zingen uit weelde en jeugdroes.

Adolf schrok en bleef staan luisteren.

- Wat nu?

- Het is mijn oudste, prevelde hij, ik erken zijn stem.

- Awel, en dan?

- Och niets, zuchtte hij, kom wij gaan verder.

- Gaan we naar den kinema, ventje?

- Neen, ik voel geen lust...

- Dan ga ik alleen, zei ze en speelde haar laatsten troef uit.

- Mij goed, berustte Adolf.

Hij dacht maar aan zijn jongen die zijn jeugd leefde zooals hij zelf eenmaal gedaan had. Wat hij nu nog

[pagina 65]
[p. 65]

gezocht had was een herinnering aan de vervlogen dagen. Wat geweest is keert niet terug. Dat was wreed om to erkennen. Hij kwam in opstand. Was hij niet gezond en levenlustig? Zijn jongste had hem aan zijn grijze haren doen denken met de booze bitterheid van een onwetend kind.

Aan den tram nam hij afscheid.

- Amuseer u, wenschte hij.

- Gaat ge niet mee, noodigde zij nogmaals.

- Neen!

- Tot morgen?

- Ja!...

- Flauwe jongen!

Zij wuifde toen de tram afreed, dan ging zij in het rijtuig zitten.

Even sloot hij de oogen, zag in zijn verbeelding haar rijzig figuurken in den bordeauxkleurigen mantel.

Waarom hield zij van hem? Hield zij werkelijk van hem? Of...

Wat beteekende haar gril? Wou zij haar macht over hem probeeren? Een vrouw is een vreemd ding. Hij dacht zoo dicht bij haar te staan, zij was als een licht in zijn leven geworden. Nu voelde hij zich weer alleen...

Thuis zat ook zijn lustelooze vrouw met zijn jongste zoon en zij speelden domino.

De oudste jongen genoot met zijn meisje van jeugd en liefde. Morgen zou ook de jongste volgen.

Moest hij afstand doen?

Weldra zou zijn vrouw eenzaam zitten treuren. Waarom zei ze niks, waarom berustte zij zoo maar!...

Wat was het leven moeielijk.

Hij stak een sigaar op, kreeg een krop in de keel, en kon de tranen niet weerhouden.

Adolf weende terwijl hij, zonder zich rekenschap te geven, huiswaarts trok.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken