Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De idealisten (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van De idealisten
Afbeelding van De idealistenToon afbeelding van titelpagina van De idealisten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

Scans (2.31 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De idealisten

(1919)–Lode Baekelmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]

Het verlangen der loodgieters.

... Und dachte mir auf mancher nächtlichten Heimkehr von Trinkereien: Seht, wir Wilde sind doch bessere Menschen.
     H. Hesse.

WEKEN lang hadden de twee loodgieters gewerkt aan het nieuw zinken dak van het bankhuis. Boven hun hoofd hing de druilerig, grijze lucht waarin de smook der schouwen verbleekte; overal zakten en stegen daken, rood, schalieblauw en grijs. Keken zij even naar beneden dan zagen zij kaboutermannekens, keien als dobbelsteenen en trams. Zonder verpinken staarden zij naar het leven in de diepte terwijl zij hun bouten lieten gloeien in het komfoorken. In den hemel zagen zij soms een klad duiven na of een vlucht spreeuwen. De duiven toerden rond en streken neer op verborgen kijkers, de spreeuwen klisten bijeen in den dichten klimopgroei tegen een kloostermuur. Boven de daken rezen de kerktorens met luiende klokken en rammelende uren.

De twee loodgieters waren twee vrienden. Zij waren samen op stiel gekomen, woonden in hetzelfde straatje, deur naast deur. Wanneer een floot spitste de andere zijn lippen. Zij hadden samen uit dansen gegaan, waren samen verliefd geraakt op twee vriendinnekens en samen naar het stadhuis getrokken. Zij hadden elkaar niet veel te zeggen, waren karig met hun woorden op het werk en behielpen zich met gebaren. Hun tong kwam maar los wanneer zij een borrel te veel hadden gedronken. Zij vertelden dan wat zij dagen lang hadden bedacht. Even oud waren zij, drie - en - veertig.

Maes was een kleine dikke met uitpuilende, blauwe oogen en bruine, afhangende snor... Een witte snijtand piepte achter zijn zware negerlippen en een pruimpje bolde langs zijn rechterwang.

[pagina 124]
[p. 124]

Meyvis was een schrale jongen met scherpe jukbeenderen. Zijn bruine oogjes zaten diep in hun kassen te gluren en onder zijn stompneus groeiden enkele verloren haarkens. Zijn vaal gelaat was steeds besmeurd met houtskoolroet. De ooren stonden, hem ver van het hoofd en trilden bij elke gemoedsbeweging.

Zoohaast het laatste plaatje vastgesoldeerd lag, verzamelden zij hun gerief en gingen in de goot naast elkaar zitten kijken, met opgetrokken knieën.

Meyvis stopte zijn pijpken en rookte, Maes pruimde en spuwde naar de wagens in de straat.

Uit de lucht stoof een dichte motregen, de wind sloeg de rookwolken neer over de daken en een grijze gordijnmist bedolf de stad.

- 't Is tijd dat het gedaan is, opperde Maes.

- Ja, knikte Meyvis.

- 'k Werd het beu, bekende Maes.

- Ik ook, zei Meyvis.

- Seffens gaan wij naar den winkel... 't Is Zaterdag...

- En krijgen wij ons cens, voltooide Meyvis de bedenking.

Opgewekt begon Maes te fluiten en Meyvis floot mee totdat zijn kameraad er genoeg van kreeg.

- 'k Ben het beu, zei Maes meewarig.

- Wat?

- Alles!

- O!

Maes spuwde de diepte in en Meyvis staarde bekommerd naar de wandelende regenschermen onder hen. Het komfoorken was uitgesist onder de druppels, een eenzame duif zat dik in de pluimen gedoken op een ijzeren telegraafpaal.

- 't Is tijd dat wij opkramen, besloot Meyvis.

Hij kroop op de platliggende ladder, opende het dakraam en Maes gaf hem het gerief over waarmede hij binnen trok. Dan klauterde Maes op zijn beurt naar binnen, sleurde het ladderken op door het raamken. Zij pakten hun boeltje bijeen, Maes droeg het

[pagina 125]
[p. 125]

komfoorken en Meyvis de ladder, en trokken traagjes door den regen naar den winkel.

De kleverige stofregen droop hen van het lijf, glibberig waren de gereedschappen, zwaar de petten. Maar zij gingen er geen stap vlugger om, want zij mochten niet te vroeg komen.

Juist op tijd stonden zij voor hun patroon, kregen hun weekloon en het beloofde drinkgeld om tijdig met het dak te zijn klaar gekomen.

Met hun werkbakjê aan een riem over den linkerschouder, wandelden zij naar huis.

- Kom, ik trakteer, zei Meyvis, die zeer begaan was met zijn zwartgalligen vriend.

De kachel stond roodgestookt in ‘De donkere Wolk’. Er lag versch zand op den vloer gestrooid, op de witgeschuurde tafels stonden witsteenen stekskenspotten. Meyvis bestelde twee borrels aan de zwarte waardin die inschonk en weer voortging met den zaterdagschen kuisch in de keuken.

Zij stopten hun pijpen, lieten de lucifers solferblauw in de schemering opvlammen, begonnen te rooken. Hun vochtige kleederen dampten bij het vuur. Welbehagelijk slurpten zij den jenever.

- Hm, dat is goed, prevelde Meyvis.

- We zullen er nog een pakken, zei Maes.

- De baas was joviaal... maar we hebben het ook een week vroeger klaar gekregen dan hij verwacht had.

- Dat ze het ons maar eens nadoen!

Zij proefden vier borreltjes. Stil zaten zij gestopen over de tafel, leunend op de ellebogen... Toen de waardin voor de vijfde maal moest inschenken, stak zij eerst het licht aan.

Hun oogen knipperden voor den glans, hun handen bewogen een beetje onzekerder. Alles had nu een ander uitzicht, en door hun hoofd ging een aardige beneveling.

- Wat zijt ge nu beu, Maes?

- Alles!

- Maar wat is alles, fluisterde Meyvis bevreemd.

[pagina 126]
[p. 126]

- 'k Ben alles beu, zoo beu als koude pap!

- Alles!

- Alles is alles!...

- Ja, peinsde Meyvis.

- Alles, Meyvis, dat is heel de wereld, de lucht en het water!...

- Ja...

- De menschen en de stad, het werk en mijn vrouw, de vrienden en mijzelf...

- Maar dat is heel erg, zuchtte Meyvis somber.

- Ja, knikte de dikke Maes vergenoegd, en weet ge hoe dat komt?

- Neen, arme Maes, ontkende zijn vriend.

- Omdat alles zoo steeds eender is in het leven!

- Eender?...

- Ja eender!... Wij staan 's morgens op en drinken koffie, kruipen op een dak en soldeeren zinken goten, eten op schofttijd, slapen 's nachts naast de vrouw, en dat zoolang tot wij naar 't kerkeputteken gaan! Afwisseling is er niet. Verstaat ge mij nu?...

- Ja, zei Meyvis getroffen, maar daar is niks aan te doen...

- Daar zit de knoop, vriend!,..

- Laat er ons nog eentje pakken, Maes.

- Daar staat ge nu ook stom van, niet waar?

- Ja, Maes.

Zoohaast Meyvis zijn zesde borreltje op had, glunderden zijn oogjes onder de blijde ingeving.

- Weet ge wat jij moest doen, Maes?

- Er nog eentje pakken?

- Dat ook, dat kan nooit kwaad... maar iets anders om het niet meer beu te zijn...

- Wat dan?

- Duiven houden... er is niks zoo verzettelijk als duiven houden.

- Maar dan blijf ik toch nog altijd dezelfde Maes.., Neen, Meyvis, 't is heel goed gemeend, maar duiven kunnen mij niet helpen.

- 't Is anders spijtig, oordeelde Meyvis, 'k had u

[pagina 127]
[p. 127]

gaarne een koppel smierels gegeven om te beginnen.

- 'k Wou dat ik uw gelukkigen aard had, Meyvis, maar ik ben zoo'n diepzinnige, ge weet wel, zoo'n filozoof...

- 'k Heb het dikwijls gedacht... gij kunt een gloeiende bout zoo aardig bezien en uw ‘sjieksken’ van links naar rechts jagen...

- Ha, Meyvis, ge kent mij, zei Maes opgewekt.

- Ge moogt zooveel niet denken!

- Ik kan het niet laten... 'k ben 'ne viezen breugel en gij zijt mijn vriend, maar ik benijd u...

De waardin schonk nog eens. In den hoek tegen den toog hadden zich vier kaartspelers neergezet en die tierden luid en lustig.

- 'k Wou dat ik u helpen kon, zei Meyvis hartelijk.

- Mij kan niemand helpen, Meyvis!

- Dat moogt ge niet zeggen, Maes, ik ben uw vriend...

- Ja, dat zijt ge, bekende Maes met overtuiging.

- En voor 'n vriend doe ik alles... Laat mij maar eens denken... Meyvis is 'n fijne... hij is veel slimmer dan dat ge misschien denkt...

- Och, Meyvis, verweerde zich Maes.

Hij maakte een afwerend gebaar, streek zijn snor recht nadat hij zijn borrel had leeggedronken.

- Ik zal het wel vinden, dreigde Meyvis.

- Wij zullen nu maar eens eerst betalen en dan kunnen wij opnieuw beginnen...

De ooren van Meyvis trilden onophoudelijk, met zijn linkerhand trok hij aan de boosaardige haarkens onder zijn neus. Hij zocht, hij zocht... Zijn gedachten deinden in verre verwarring door zijn hoofd. Hij lurkte aan zijn pijp, maar zij was uitgedoofd.

- En gij zijt het eerlijk allemaal beu, Maes?

- Ik lieg er niet om, zei deze gebelgd.

- En ge zoudt eens willen veranderen?

- Ge moet niet truuten, Meyvis, 't is zoo al erg genoeg.

- Wel, 't is eenvoudig als ge wilt... maar ge moet

[pagina 128]
[p. 128]

het maar vinden... Ik ben nu Maes en gij Meyvis... Gij denkt dan aan niks en ik, ik zal de wereld eens beu zijn... Gij gaat naar mijn vrouw... en ik naar de uwe...

- Ja maar, Meyvis!...

- Ik denk er over na...

De snijtand zat bloot onder zijn bovenlip, de oogen waren moe van de wereld te bezien en vielen toe... Hij had Meyvis met verstomming geslagen!

Plots klopte Meyvis hem op den schouder.

- 'k Heb het gevonden, fluisterde hij zegevierend.

- Wat?

- Het middel om alles te veranderen!

- Gij, misprees Maes ongeloovig en vakerig.

- Ja, ik... Ik ben nog al eens 'n vent, he!

- Hm! Hm!

- Wij veranderen alles!...

- Hoe zult ge dat lappen, lalde Maes.

- Geen ‘Ja maar’, - daarbij, ik heet Maes... ik heb het gezegd, alles voor de vrienden.

- Ja maar, dat gaat niet... dat zullen ze op het Stadhuis niet aannemen.

- Daar hebben ze geen zaken mee... wij doen wat we willen, wij zijn toch vrij... of is dat ook maar weer truut?

- En onze vrouwen dan...

- Dat is in orde, vriend Meyvis; maar ik kan u wel verwittigen, pas op voor Madammeken Meyvis... 't is een klein, maar 't is een erge, en als ge met een stuksken in uw kraag thuis komt, durft ze er de lap over leggen...

- Dat zou de mijn nooit gedaan hebben, - zuchtte de nieuwe Meyvis... Ik geloof niet dat het zal helpen.

- Laat het ons maar eens probeeren, Meyvis.

- Ja, Maes, onderwierp zich de oude Maes.

Zij dronken opnieuw, op de vriendschap en op de schoone ingeving.

- Ge moeit nooit uw vrouw laten baas spelen, Meyvis, raadde de nieuwe Maes.

[pagina 129]
[p. 129]

- Neen, Maes, ik zal ze ranselen tot zij onderdanig is... En gij moogt het leven niet meer beu zijn, troostte de nieuwe Meyvis.

- Ik ga een nieuw leven beginnen en duiven houden, verzekerde de nieuwe Maes, maar nu krijg ik vaak...

- Ik ook.

Arm aan arm togen zij door den motregen... Hun bakjes botsten tegen de muren of sloegen tegen elkaar.

- Wat dag is het vandaag?

- Dat weet ik niet meer...

- Nu is de wereld veranderd, besefte de nieuwe Maes.

- En de hemel bestaat niet meer!...

Zoo kwamen zij in het steegje en bonkten op de deuren. Madame Maes met een sjaal op den kop kwam eerst opendoen.

- Hier ben ik, zei Meyvis monter.

- En hier ben ik, kwam bitsig Madammeken Meyvis te voorschijn.

- Ik ken u niet, zei Meyvis plechtig, ik ben Maes en daar is mijn boezemvriend Meyvis...

- Ja, ik ben Meyvis, verzekerde Maes, wij waren het beu en nu hebben wij eens veranderd.

- Smerige zatlappen, verfoeide Madammeken Meyvis.

- Zwijgen, vrouwen, of...

- Aan uw vrouw kunt ge dat gedaan krijgen, zei ze snibbig, maar aan mij niet.

- Gij zijt mijn vrouw!

- Toe, Maes, wat vertelt ge nu, suste Madame Maes, kom slapen, 't zal overgaan...

Madammeken Meyvis sleurde haar vent naar binnen.

- 't Is mislukt, kloeg Maes, 'k heb het wel gepeinsd... Mij kan niemand helpen... en hij sukkelde zijn vrouw na.

- Gij hebt het spel verbrod, kermde Meyvis en zat hopeloos op een stoel in zijn keuken met zijn bakje aan zijn voeten, ik wou Maes redden... Hij is het

[pagina 130]
[p. 130]

leven beu en alles, alles... En weet gij wat alles is, viel hij plots heftig uit, awel, alles, alles is alles...

Toen rolden tranen over zijn vaal gelaat en trokken sporen door het houtskoolroet. Verbaasd keek zijn vrouw hem aan en vergat te schelden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken